Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1896 woorden
  • 20 januari 2002
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2 2.2 Gedwongen besparingen zijn het pensioenfonds. In geval van loon de: WW, AOW en het pensioenfonds. Spaargelden gebruiken de mensen om duurzame goederen te kopen. Consumptief krediet= als de bank geld uitleent aan de consument. Institutionele beleggers= bvb: pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. Producenten kunnen bij een eventuele rechtszaak financieel langer aanhouden. 2.3 Vergelijkende warenonderzoeken= het vergelijken van producten in prijs en de kwaliteit. Rechtsbijstand= als er onverwachte dingen gebeuren met een product moet de leverancier zorgen dat de klacht wordt verholpen. Vereniging eigen huis= een vereniging die adviezen geeft aan mensen die een eigen huis willen kopen. Geeft rechtskundig advies (bvb waarde van een huis gaat dalen door aanleg van drukke weg) en advies over een hypotheek. Hypotheek krediet (hypotheek)= als je een lening nodig hebt omdat je een huis wilt kopen. ANWB (de koninklijke Nederlandse toeristen bond)= een consumenten organisatie op

Toeristisch gebied ook de bewegwijzering op de Nederlandse wegen. Consumentenbond probeert de ondernemers te bewegen om: - Goede, milieuvriendelijke en veilige producten op de markt te brengen. - Ook wil de bond dat hij duidelijke informatie geeft. - Duidelijkheid bij levering en garantie bepalingen. Consumentisme= dat door organisatie de consument haar belangen probeert te verdedigen. 2.4 Binnen de sociaal economische raad is er een aparte commissie die de taak heeft de overheid te adviseren over consumentenzaken. Vertegenwoordigers van de consumenten werknemers en werkgevers zijn hier aanwezig. Wetten die de belangen van de consument beschermen: 1. Dwingend rechtelijke regeling algemene voorwaarden zwarte lijst= bij aankoop van goederen is dwingend voorgeschreven wat niet mag. vb: Een koper mag het recht niet worden ontnomen een al gesloten overeenkomst alsnog op te zeggen. 2. De regeling consumenten koop regelt onder meer de rechten van de consument als het product niet aan de verwachtingen voldoet. 3. De regeling in zaken product aansprakelijkheid zorgt ervoor dat consumenten schade die zij ondervinden door het gebruik van een product dikwijls kunnen verhalen op de leverancier. 4. De warenwet regelt het toezicht op de kwaliteit van voedingsmiddelen op de naleving van deze wet wordt toegezien door regionale keuringsdiensten. 5. De colportagewet beschermt de consument tegen al te opdringerige verkoopmethoden van de producenten colportage= het verkopen van artikelen aan de deur op feesten of op straat is aan strenge bepalingen verbonden de wet geeft de consument de mogelijkheid een gesloten overeenkomst binnen een bepaalde periode weer ongedaan te maken. 6. De wet misleidende reclame verbiedt reclame die onjuiste reclame bevat over het geadverteerde product bvb als de kwaliteit slechter is dan dat de reclame suggereert. 7. De wet algemene voorwarden is gericht tegen onredelijke bepalingen in de leveringsvoorwaarden die veel ondernemers hanteren dit zijn de beruchte kleine lettertjes leveringsvoorwaarden zijn soms bij de bestelovereenkomst gevoegd maar vaak krijgt de consument ze alleen op aanvraag ter inzage
Geschillen commissie openbare nutsbedrijven waar men terechtkan met klachten over de levering van gas, water of elektriciteit. 2.5 Primaire inkomens= loon, pacht, huur interest en winst. Worden verdiend bij de productie door de ondernemingen en de overheid. Overdrachtsinkomens= hoef je niks voor te doen, sociale uitkeringen en subsidies. Geld hiervoor krijgt de overheid uit de premies die werknemers en werkgevers betalen op grond van de sociale verzekeringswetten. Nominaal loon= het geldbedrag dat iemand krijgt om te werken. Reëel loon= de koopkracht van het loon= de hoeveelheid goederen die iemand voor zijn loon kan open. ¯ Voor een werkgever zijn de loonkosten van een werknemer hoger dan het brutoloon dit komt doordat de onderneming een deel van de premies van de sociale verzekering moeten betalen. ¯ Van het bruto loon moet je werkgever nog loonbelasting en premies op de sociale verzekering inhouden. ¯ Op het loonstrookje worden deze inhoudingen vermeld. ¯ Het bedrag wat je overhoud is het nettoloon. ¯ Ondernemingen moeten niet alleen een brutoloon betalen maar er komt ook nog een deel van de premies van de sociale verzekeringen betalen. De WIG= het verschil tussen het nettoloon van de werknemer en de loonkosten van de werkgever= 2.6 indexcijfer= een getal dat de verhouding weergeeft tussen een grootheid in een bepaalde periode en de waarde in een basisperiode
Getallen waarmee je de ontwikkeling van een grootheid in de loop van de tijd weergeven
Om de ontwikkeling van de prijzen in eenvoudige getallen uit te drukken. Nieuwe prijs x 100
Oude prijs
Het getal na de 1 bij 100 is het persentage dat de prijs is gestegen. Beschouwde jaar= de jaren waarvan je de indexcijfers wilt berekenen. Basisperiode= bvb een jaar. De waarde van de betreffende grootheid wordt dan in dat jaar op 100 gesteld. Sociale premies en belastingen= WIG. Enkelvoudig prijs indexcijfer= Prijs indexcijfer voor 1 goed. Samengesteld prijsindexcijfer= als een index maar met 1 indexcijfer wordt weergegeven, gaat dan om meerdere goederen tegelijk. Consumentenprijsindex= - Een samengesteld gewogen prijsindexcijfer. - Geeft de gemiddelde prijsontwikkeling weer van alle consumptiegoederen die in het huishoudboekje van de consument voorkomen. - Nu moet er worden gewogen en er wordt gekeken hoe een bepaald goed een rol speelt in het budget van de consument. Hoe bereken je het samengesteld gewogen
prijsindexcijfer: - Prijsindexcijfer berekenen - dan wordt er gekeken hoeveel procent van het inkomen aan deze soort goederen wordt uitgegeven - = gewicht. - X het prijsindexcijfer. - Uitkomsten van alle goederen soorten bij elkaar optellen. - Delen door de som van de afzonderlijke gewichten. Budget onderzoek= een onderzoek door het centraal bureau voor de statistiek bij consumenten om erachter te komen hoe zij hun inkomen besteden. Na de berekening= de gewichten voor de consumenten prijsindex. Promillage= duizendste dus niet percentage. Prijscompensatie= dat het loon verhoogd wordt als de prijzen omhoog gaan. Prijsstijging is dan altijd afgeleid uit de consumentenprijsindex, ook vanwege de inflatie wordt hier erg op gelet. Personele inkomstverdeling= de verdeling van het nationaal inkomen over het hele land. Minimumloon= het laagste inkomen wat iemand van 23 jaar of ouder mag verdienen (F25 000). Lorenz-curve= het grafisch afbeelden van de personeelsinkomsten verdeling. Primaire inkomens= de verdeling voordat belastingen en sociale premies zijn geheven en sociale uitkeringen en subsidies zin ontvangen. Secundaire inkomens= waarneer hier wel rekening mee is gehouden. Minder ongelijk doordat de mensen die meer verdienen procentueel meer belasting moeten betalen

Personeelsinkomsten Primaire inkomens Secundaire inkomens
Nivelleren= het verkleinen van de inkomensverschillen. Vermogen= al zijn persoonlijke bezittingen – zijn schulden. Progressieve inkomsten belasting= dat het percentage belasting stijgt naar mate het inkomen hoger is. Aftrekposten= bedragen die je in een jaar hebt uitgegeven mag je van het bruto inkomen aftrekken voordat de belasting wordt berekend. Belastbaar inkomen= bruto jaar inkomen – de aftrekposten. Inkomensbelasting= Belasting vrije som= hierover hoeft geen belasting worden betaald. Berekening van het inkomen waarover je belasting moet betalen: - Alle inkomsten uit arbeid en bezit opgeteld – de aftrekbare bedragen= het belastbaar inkomen – belastingvrije som. Belastbare som= de som waarover de belasting wordt berekend. Hoeveel inkomstenbelasting je moet betalen wordt vastgesteld met een belasting tarief die bestaat uit 3 schijven. Schijven= Belastbare som= Belastbaar inkomen= budojaarinkomen- de aftrekposten. Belastingdruk= belasting uitgedrukt in het percentage van het belastbaar inkomen. Marginale belastingdruk (marginale tarief)= het belasting percentage wat op toepassing is op hetgeen wat iemand extra inkomen dat iemand gaat verdienen. Gemiddelde tarief= de belasting die hij over zijn gehele inkomen moet betalen. Loonbelasting= een voorheffing op de inkomsten belasting, door loonbelasting te betalen betaal je vooruit op de inkomsten belasting. Loonbelasting wordt bij werknemers elke maand op het loon ingehouden. Inflatie= als de prijzen stijgen en dus de waarde van het geld afneemt, hierbij stijgt het inkomen wat iemand nominaal verdient. Inflatiecorrectie van het schijventarief= dat de grenzen van de schijven en de belastingvrije som met het inflatie percentage worden opgetrokken. Het stelsel dat samen de sociale zekerheid vormen: 1. Sociale verzekering= premies voor de uitbetalingen worden door werkgevers en nemers opgebracht soms helpt de overheid. 2. Sociale voorzieningen= door de overheid betaald. (Bvb: de sociale bijstandswet iedereen die niet op een andere manier inkomen kan verwerven, algemene kinderbijslag wet). Landelijk instituut sv =(LISV) om de sociale wetten uit te voeren. 32% van alle productie in Nederland is voor de sociale verzekeringen= het bruto binnenlands product. Sociale verzekeringen= 1. Volksverzekeringen= gelden voor iedere Nederlander. 2. Werknemersverzekeringen= alleen voor mensen in loondienst. AOW= (algemene ouderdomswet) zorgt ervoor dat iedereen een basis pensioen krijgt
Omslagstelsel= iedereen die werkt betaald AOW-premie doordat er steeds meer bejaarden komen moet er steeds meer geld worden uitgekeerd è stijging van de AOW-premie. Kapitaaldekking stelcel= de betaalde premies worden belegd, toegepast bij pensioenen, toegepast bij de AOW. Sociale zekerheids wetten: 1. Wetten op wegvallen inkomen: A) Werkloosheid wet=(WW) tenminste voor een haf jaar een uitkering bij werkloosheid heeft ook met het arbeidsverleden te maken, max. 5 jaar WW. B) Wetuitbreiding loon doorbetalingsplicht bij ziekte en Ziekte wet= (WULBZ) werkgever is verplicht een zieke werknemer tenminste 70% van het loon door te betalen, als bedrag lager is dan het minimum loon moet dat worden betaald, bij tijdelijke werknemers geld de ziektewet. C) Wet op de arbeidsongeschiktheid verzekering= (WAO) bij arbeidsongeschiktheid, arbeidsongeschikt= iemand die langer dan 52 weken ziek is, hangt af van mate van AO en het laatst verdiende loon, wordt door de werkgever betaald. 2. Regelen de medische kosten: A) Ziekenfondswet= (ZFW) de verzekerde te voorzien van medische verzorging, verplicht verzekerd zijn de werknemers tot F60 000. B) Algemene wet bijzondere ziektekosten= (AWBZ) verzekerd de geneeskundige risico’s waartegen iemand zich niet kan verzekeren bij een ziekenfonds of een andere verrekeningsmaatschappij, langdurige verpleging. 3. Wetten die de ouderdom en nabestaande pensioen regelen: A) Algemene ouderdomswet= (AOW) garandeert alle Nederlanders vanaf de leeftijd van 65 jaar een inkomen. B) Algemene nabestaande wet= (ANW) zorgt voor uitkeringen indien een kostwinner overlijd, afhankelijk van het eigen inkomen, alleen mensen die niet in hun onderhoud kunnen worden voorzien, ook voor niet getrouwden maar die samenwonen. Omdat de uitgaven aan de sociale zekerheid te hoog zijn, zijn de regering en de 2e kamer vaak in discussie over maat regelen mogelijkheden zijn: 1. volume beleid= bevorderenn dat er minder uitkeringen komen bvb: door het terugdringen van het ziekteverzuim de arbeidsongeschiktheid en de werkloosheid. 2. Oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheid tegengaan door strenge controle, eenvoudiger regels en hogere boetes. 3. De koppeling afschaffen, koppeling= een maatregel die in het verleden is genomen waardoor de uitkeringen net zoveel stijgen als de lonen in het bedrijfsleven. 4. Uitvoering van de sociale wetten reorganiseren dit moet ervoor zorgen dat de werkgever en nemer belang krijgen bij een beperking van het aantal uitkeringsgerechtigde. Bij het reorganiseren van de sociale wetten spelen een paar problemen een rol: 1. Negatieve selectie= dat bij privatisering iedereen zich verplicht moet verzekeren tegen AO de gezonde mensen vinden dat zij te veel premie moeten betalen en gaan zich ergens anders verzekeren, de rest zal zich dan tegen een hogere premie moeten gaan verzekeren, uiteindelijk zullen alleen de minst gezonde mensen overblijven en die zouden een hele hoge premie moeten betalenè maakt privatisering moeilijk en de overheid moet negatieve selectie voorkomen. 2. Opportunistisch gedrag= omdat de premies van de WLBZ geheel ten laste komen van de werkgevers willen sommige werkgevers dat hun werknemers ook in hun privé leven zo weinig mogelijk risico’s nemen werkgevers zijn bang dat werknemers meer risico’s nemen omdat ze toch wel verzekerd zijn en de werkgever de premie moet betalen. Opportunistisch gedrag= meer risico’s nemen omdat je toch al verzekerd bent. Premie differentiatie= hoe meer werknemers er bij een bedrijf AO worden hoe meer de werkgever aan premie moet betalen. Wet premie differentiatie en marktwerking bij
arbeidsongeschiktheid= (PEMBA), (financiert de WAO), arbeidsongeschikten en verzuiming terug te dringen door de werkgever op te draaien voor de kosten van het ziekteverzuim. Arbeidsomstandigheden wet= (Arbo-wet) de werkgever is verplicht om te zorgen voor een goede werkplek, voldoende licht, bestrijding van geluidshinder en dergelijke.

REACTIES

M.

M.

bedankt voor je samenvatting.
heb je trouwens nog meer samenvattingen????

22 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.