Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 15 t/m 17

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2764 woorden
  • 20 oktober 2014
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting Hoofdstuk 15 Informatie

15.1 Prijsmechanisme en informatie

Begrippen

Prijsmechanisme = marktmechanisme = Veranderingen in vraag en/of aanbod hebben gevolgen voor de evenwichtsprijs. Deze prijsveranderingen leiden op hun beurt tot veranderingen in de gevraagde, respectievelijk aangeboden hoeveelheden.

Bijvoorbeeld (p 55) Voorkeur van consument voor een mineraalwater neemt toe => de prijs van mineraalwater stijgt => de vraag naar productiefactoren door de producenten van mineraalwater neemt toe => de beloningen van de productiefactoren bij de productie van mineraalwater stijgen => productiefactoren bewegen in de richting van de productie van mineraalwater => de productie van mineraalwater neemt toe.

Kunnen

De prijsveranderingen zijn informatief;  op de vrije markt geven prijzen informatie over de betalingsbereidheid van de klanten en de productiekosten van de producent. Prijsverandering geeft informatie voor de klant of hij dit product nog wel wil en kan kopen voor dat bedrag. Ook zijn prijsveranderingen informatief voor de producent of hij dit product nog wel voor dit bedrag kan en wil aanbieden en of hij ergens in het productieproces kosten moet aanpassen. In het keuzeproces van prioriteiten stellen geven prijsveranderingen een verschuiving van keuzes en daarmee een verandering in de schaarste verhoudingen.

Bij volledige concurrentie leidt een vraag – of aanbodverandering tot zodanige prijsverandering dat de gevraagde hoeveelheid weer gelijk wordt aan de aangeboden hoeveelheid.

Bij een oligopolie (zoals de supermarkten) kan één van de oligopolisten besluiten tot een prijsverlaging => prijzenoorlog. Alle andere oligopolisten moeten meedoen en verlagen zo hun winstmarges. Dit heeft gevolg voor de consument (grotere koopkracht), voor de leveranciers (lagere prijzen), voor de werknemers (minder arbeidsplaatsen of lagere lonen) en voor de oligopolisten waarvan sommigen failliet zullen gaan.

Bij een staatsmonopolie kan niet worden gestuurd door het prijsmechanisme maar door het budgetmechanisme - water/wegen/openbaar vervoer. Prijzen spelen natuurlijk wel een rol bij de kostenkant van het staatsmonopolie en dus het verbruikte budget.

De overheid gebruikt prijzen vaak om keuzes van burgers te sturen; middels prijsverhogende accijnzen op alcohol en benzine of prijsverlagende subsidies op onderwijs en bibliotheken.

15.2 Individuele en Collectieve goederen

Begrippen:

Individuele goederen = goederen die wel leverbaar zijn in individueel leverbare goederen.

Collectieve goederen = goederen die:

- niet splitsbaar zijn in individueel leverbare eenheden

- Niet rivaliserend zijn

- Niet uitsluitbaar zijn

Rivaliserend goed = het gebruik van dit goed door de ene persoon gaat ten koste van het gebruik door de andere. Bijv: alle individueel leverbare goederen; marsen, bounties slagroomkloppers

Niet-rivaliserend goed = bijv licht van de straatlantaarn,

Uitsluitbaarheid of exclusiviteit = consumptie van dit goed kan worden uitgesloten voor bijvoorbeeld niet-betalers, leeftijdsgroepen etc. Bijv alle individueel leverbare goederen

Niet-uitsluitbare goederen = bijvoorbeeld; rechtsgelijkheid, bescherming tegen overstroming  door een dijk, bescherming door het leger.

Meelifter of free-rider = iemand die gebruikmaakt van een product of dienst zonder bij te dragen in de productiekosten.  Synoniem: klaploper, uitvreter.

Democratisch budgetmechanisme = de vraag welke collectieve goederen er worden geproduceerd, door wie, hoeveel en hoe, wordt beantwoord in een democratisch proces waarbij er een budget wordt toegekend aan de productie. Dit is in tegenstelling tot het vrije marktmechanisme.

Kunnen beredeneren

De niet-uitsluitbaarheid van collectieve goederen zoals snelwegen, straatlantaarns, openbaar vervoer, kan mensen verleiden tot gebruik zonder ervoor te betalen. Dit is dus free-ridersgedrag. Door belastingen verplicht te stellen wordt free-ridersgedrag vaak voorkomen.

Democratisch budgetmechanisme veronderstelt een volk dat zijn vertegenwoordigers kiest

Het budgetmechanisme functioneert niet altijd optimaal want:

- de drie functies: beslisser, lastendrager en batenontvanger zijn bij het vrije marktmechanisme verenigd in één en dezelfde persoon maar bij het budgetmechanisme in drie personen; de volksvertegenwoordiger, de belastingbetaler en de gebruiker van de voorziening.

 - als de democratie niet voldoende functioneert zoals in geval van lobby- en pressiegroepen, dan worden eenzijdige belangen gediend in plaats van maatschappelijke belangen.

15.3 Externe effecten

Begrippen:

Externe effecten = Externaliteiten = onbedoelde gevolgen van het streven naar welvaart door de één voor de welvaart van den ander. = Gevolgen die niet in de marktprijs verrekend zijn.

Negatieve externe effecten = verminderen de welvaart van anderen, bijv bodemverzakking door aardgaswinning, watervervuiling, ontbossing, luchtvervuiling, ozongat etc.

Positieve externe effecten = verhogen de welvaart van anderen, bijv. door goed onderwijs heeft het hele land baat van betere ingenieurs, artsen; door fosfaatverrijking van de zee krijgen vissen meer voeding, etc.

Private kosten = kosten die ondernemingen maken om een product te vervaardigen en op de markt te brengen.

Maatschappelijke kosten = de kosten voor de maatschappij als geheel = de private kosten plus de kosten van de negatieve externe effecten

Maatschappelijk optimum = De hoeveelheid Q die tot stand komt in het geval dat de aanbieders de maatschappelijke kostprijs rekenen.

Grafisch en logisch kunnen beredeneren:

Het maatschappelijk optimum Q2 ligt lager dan het ondernemersoptimum Q1 omdat door de kosten van externe effecten de prijs hoger wordt en daardoor de vraag langs de vraaglijn naar links schuift

 

 

15.4 Theorema van Coase

Begrippen:

Coase theorema = partijen die betrokken zijn bij negatieve externe effecten kunnen door onderhandelingen een bevredigende Pareto-optimale oplossing vinden.

Pareto-optimaal = Geen enkele partij kan zijn positie verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van de andere partij.

Kunnen beredeneren:

Coase theorema werkt alleen onder voorwaarde dat:

- eigendomsrechten helder en eenduidig zijn vastgelegd

- de transactiekosten laag zijn

- de partijen over voldoende middelen beschikken om de andere partij te ‘af te kopen’ .

 

Bij bestrijding van veel negatieve externe effecten blijft tussenkomst van de overheid vaak noodzakelijk. Bijvoorbeeld in de wetgeving “De vervuiler betaalt” waarin bedrijven moeten betalen voor het lozen van afvalstoffen

15.5 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Begrippen:

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen= een ondernemersstrategie die op lange termijn streeft naar optimale combinatie van het economisch rendement, de gevolgen voor de mens binnen en buiten de onderneming en de effecten op het natuurlijk leefmilieu. = “People, Planet and Profit”

Samenvatting Hoofdstuk 16 Speltheorie

16.1 Het gevangenendilemma

Begrippen:

Speltheorie bestudeert het gedrag van beslissers in situaties waarin de genomen beslissingen elkaar wederzijds beïnvloeden en bepalend zijn voor elkaars resultaten.

gevangenendilemma = speltheoretische situatie waarin de spelers niet kunnen overleggen. Omdat ze niet kunnen overleggen kiezen ze de voor hun beste strategie, de dominante strategie. Maar dit geeft een suboptimale uitkomst. Bij overleg en bindende afspraken zouden ze een andere, pareto-optimale beslissing maken.

imperfecte informatie= bijv dat spelers niet kunnen overleggen noch bindende afspraken maken.

Kunnen:

Een gevangenendilemma is herkenbaar aan: simultaan spel (of beter niet-sequentieel spel; de spelers beslissen zonder van elkaars beslissingen te weten), niet-coöperatief spel ( ze kunnen niet overleggen) en de dominante strategie leidt niet tot de Pareto-optimale situatie

 

 

Verdachte II

 

 

bekennen

niet bekennen

 

Verdachte I

bekennen

5 jaar / 5 jaar

vrij / 20 jaar

niet bekennen

20 jaar / vrij

1 jaar / 1 jaar

 

Uit de matrix moet je kunnen aflezen welke strategie gevolgd zal worden, nl Verdachte I zal, als hij niet kan overleggen, kiezen voor bekennen, ongeacht de keuze van Verdacht II.

16.2 Dominante strategie en Nash-evenwicht

Begrippen:

dominante strategie= de strategie die een speler het beste resultaat oplevert, ongeacht de beslissingen van de andere speler.

Nash evenwicht = als iedere speler in een spel zijn acties zó kiest dat, gegeven de mogelijke acties van de andere spelers, zijn resultaat optimaal is.

Pareto-optimum = Geen enkele partij kan zijn positie verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van de andere partij.

Kunnen:

Lees de dominante strategie af in een beslisboom en/of een matrix

Wijs in een matrix het Nash-evenwicht aan

Leg uit dat het volgen van een dominante strategie tot een gevangenendilemma kan leiden.

Verklaar waarom een spelresultaat al of niet Pareto-optimaal is.

16.3 Kenmerken van gevangenendilemma’s

begrippen:

Non-coöperatief spel: spelers kunnen of mogen niet met elkaar overleggen

Coöperatief spel: spelers kunnen of mogen wel overleggen

 

meervoudig evenwicht = spelsituatie waarin meerdere Nash-evenwichten mogelijk zijn zoals “the battle of the sexes” . Hier: De man heeft voor keur voor Rockconcert maar wil ook bij zijn vrouw blijven; de vrouw heeft voorkeur voor ballet maar wil ook bij haar man blijven. Oplossing is alleen mogelijk als er nieuwe overwegingen aan worden toegevoegd.

 

 

Vrouw

 

 

RockConcert

Ballet

 

Man

RockConcert

++ / +

0 / 0

Ballet

0 / 0

+ / ++

 

Kunnen:

- een meervoudig evenwicht herkennen en aangeven hoe partijen in zo’n geval tot een oplossing kunnen komen

- uitleggen dat, in geval van een gevangen dilemma, coöperatief gedrag kan leiden tot een voor alle partijen beter resultaat dan bij niet-coöperatief gedrag.

Samenvatting Hoofdstuk 17 Onderhandelen

17.1 Onderhandelen en surplusverdeling

Begrippen

Bilateraal monopolie = een monopolist die tegenover zich een andere monopolist treft.

Kunnen

Uitleggen dat een enkele monopolist (Bijv. een medicijnfabrikant met een patent) streeft naar winstmaximalisatie:

MO = MK

Uitleggen dat bij verlopen van het patent komen andere producenten op de markt die de prijs zullen verlagen tot de MK. Dus dat de monopoliepositie in gevaar komt.

Uitleggen dat bijv als nu de kopers zich verenigen (bijv een patiëntenvereniging) treft de monopolisitsche farmaceut een monopolistische klant tegenover zich. Beide partijen, aanbieder en vrager, kunnen dan gaan onderhandelen over de hoogte van de prijs van bijvoorbeeld het betreffende medicijn. De onderhandelingen gaan dan over een lagere prijs en een daarbij behorend groter aanbod. Daarmee wordt het surplus van de monopolist verkleind en het consumentensurplus vergroot. De uitkomst van de onderhandelingen is ongewis en afhankelijk van ieders onderhandelingsmacht.

17.2 Specifieke investeringen

Begrippen

Relatie-specifieke investeringen = wanneer een bepaalde investering het gevolg is van een tussen twee of meer partijen afgesloten contract. De partij die de investering heeft gepleegd is dan vatbaar voor “beroving”.

 “Beroving” (eng. Hold up) is het uitbuiten van de afhankelijkheid van de andere partij.

Verzonken kosten (sunk costs) = dat deel van de constante kosten dat niet kan worden terugverdiend bij gedwongen verkoop, omdat voor dit deel van de investering de waarde in een alternatieve aanwending nihil is.

Verzonken kosten =verschil tussen de “nieuwkosten” en de “tweedehands opbrengst” en de gedane uitgaven die niet konden worden terugverdiend, zoals de inrichtingskosten.

Kunnen

Uitleggen dat het berovingsprobleem zich kan voordoen als een onderneming ten behoeve van een bepaalde klant grote en specifieke investeringen heeft moeten doen, als gevolg waarvan de klant gunstiger voorwaarden kan bedingen. Bijv Shell in Siberië

Uitleggen Sunk cost fallacy = Hoe hoger de verzonken kosten zijn des te moeilijker is het om met een bepaalde activiteit te stoppen. Voorbeelden hiervan zien we bij overheidsinvesteringen. Omdat er al veel geld in het desbetreffende project is geïnvesteerd, worden overschrijdingen geaccepteerd en wordt er nog meer uitgegeven. In feite worden irrationele keuzes gemaakt. Bijv: de aanleg van de Noord-Zuidlijn van de metro in Amsterdam, de Betuwelijn etc.

Uitleggen dat als verzonken kosten laag zijn, de toetreding tot de markt eenvoudig is(bijv luchtvaartmaatschappijen). Als de verzonken kosten hoog zijn is toetreding extreem moeilijk (bijv hoogovens).

17.3 cao-onderhandelingen = ‘strijd om de beloningen”

Begrippen

Met de verkoop van een product worden de beloningen voor de productiefactoren verdiend.

Productiefactoren

Beloningen voor productiefactoren

Natuur

Pacht

Arbeid

Loon en of salaris

Kapitaal

Rente

Ondernemerschap

Winst

 

Een duurder wordende productiefactor zal op termijn deels worden vervangen door een relatief goedkopere.

Een cao (collectieve arbeidsovereenkomst) is een overeenkomst binnen een bedrijfstak over de voorwaarden waaronder arbeid wordt verricht.

Cao’s worden afgesloten door verenigingen van werknemers (vakbonden) en werkgevers of verenigingen van werkgevers. Een cao geldt steeds voor een bepaalde bedrijfstak of een voor één bepaalde onderneming. Vakbonden zijn verenigen van werknemers in (meestal) een bepaalde bedrijfstak. De vakbonden zijn op hun beurt weer aangesloten bij vakcentrales, bijvoorbeeld de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV).Behalve de bij deze twee centrales aangesloten bonden kennen we ook categorale bonden. Deze bonden zijn niet bij een bepaalde vakcentrale aangesloten en houden zich hoofdzakelijk bezig met de belangen van een bepaalde categorie werknemers. De belangen van het rijdend personeel bij de spoorwegen worden bijvoorbeeld behartigd door de Federatieve Spoorwegvakvereniging. De meeste verenigingen van werkgevers zijn bij werkgevercentrales.

Op landelijk niveau overleggen organisaties van werkgevers en werknemers (en de overheid) over de sociale en economische politiek. Dit zogenaamde voorwaardenscheppend overleg gebeurt binnen de Stichting van de Arbeid. Jaarlijks proberen de cao-onderhandelaars (de sociale partners) een afspraak te maken over de stijging van de lonen en over andere arbeidsvoorwaarden. We spreken in dit verband van een centraal akkoord, dat het uitgangspunt kan zijn voor de daaropvolgende onderhandelingen binnen de bedrijfstakken.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de cao algemeen verbindend verklaren, wanneer hij een afgesloten cao van belang vindt voor de hele bedrijfstak. Dat houdt in dat de cao voor alle werkgevers en werknemers in de bedrijfstak geldt: óók voor de niet-georganiseerde werkgevers en werknemers. Zo’n algemeenverbindendverklaring gebeurt vrijwel altijd.

Kunnen:

De cao onderhandelingen in een matrix van de speltheorie beschrijven (opg 17.22). Onderhandelingsmacht hangt o.a. samen met geloofwaardige dreiging van de vakbonden (zie H16.4).

Uitleggen dat het bestaan van een cao de transactiekosten voor het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst verlaagt.

17.4 Europese Integratie

kennen:

De economische basis van de Europese Unie is de interne markt, die alle EU-landen omvat en de gemeenschappelijke munt (de euro) die in het merendeel van de EU-landen is ingevoerd.

Kenmerken van een interne markt (gemeenschappelijke markt):

  • Vrij verkeer van goederen; geen invoerrechten of invoerquota toegestaan.
  • Vrij verkeer van arbeid; iedere EU burger mag in een ander EU land werken.
  • Vrij verkeer van kapitaal; kapitaalverkeer tussen lidstaten mogen geen beperkingen hebben.

In 1952, verdrag van Parijs, werd de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal), Belgie, Duitsland, Frankrijk, Italie, Luxemburg en Nederland deden mee. Doel was een vrij verkeer van kolen en staal en aanverwante producten. Bij tenuitvoerlegging van het verdrag kreeg de Hoge Autoriteit – het uitvoerend orgaan van de EGKS – een aantal supranationale bevoegdheden. Dat wil zeggen dat op bepaalde gebieden de landsregeringen ondergeschikt waren aan de Hoge Autoriteit.

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Rome in 1958 startten de oorspronkelijke ‘zes’ de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom). Euratom heeft als doel het bevorderen van vreedzame toepassingen van kernenergie. Met de EEG werd een douane-unie ingesteld. Op den duur zou een gemeenschappelijke markt tot stand komen. De EEG werd een succes: in 1968 werden douanerechten (heffingen bij invoer van goederen) tussen de deelnemende landen volledig afgeschaft, waardoor een vrij verkeer van goederen werd verwezenlijkt.

Een nieuwe impuls kreeg de economische samenwerking in 1991 met het verdrag van Maastricht (verdrag betreffende de Europese Unie), dat in 1993 in werking trad. De EEG werd EG (Europese Gemeenschap). Het vrije verkeer van kapitaal, goederen en arbeid was vrijwel gerealiseerd. Intussen werd gewerkt aan de totstandkoming van de Economische en Monetaire Unie (EMU), waarvan de principes in het verdrag van Maastricht waren vastgelegd. De ‘vijftien’ werkten hierbij aan de vervanging van de nationale munten door één munt: de euro. Met de totstandkoming van de Europese Centrale Bank (ECB) in 1999 werd daarvoor de eerste stap gezet. In 2002 hebben twaalf deelnemende landen de eigen munten en bankbiljetten vervangen door euromunten en eurobankbiljetten. Sindsdien hebben meer landen de euro ingevoerd. Sinds het Verdrag van Maastricht hebben de drie gemeenschappen (EGKS, EEG en Euratom) inclusief de nieuwe beleidsterreinen, waaronder EMU en het gemeenschappelijk buitenalnds veiligheidsbeleid, een overkoepelde naam: de Europese Unie (EU).

Het verdrag van Nice, dat in 2003 inwerking trad, maakte het mogelijk dat nieuwe staten tot de Unie konden toetreden. In 2004 werd de EU uitgebreid met de toetreding van tien nieuwe staten, waarvan acht uit Midden- en Oost Europa. In 2007 zijn Bulgarije en Roemenië toegetreden. Met Kroatië, IJsland en Turkije lopen de onderhandelingen over toetreding nog steeds.

Het verdrag van Lissabon, dat in 2007 werd gesloten, vormt samen met een aantal wijzingen en aanvullingen op het Verdrag van Rome en Maastricht de wettelijk basis van de EU. In het verdrag is ruimte gemaakt voor het stemmen met een gekwalificeerde meerderheid in de Europese Raad. Hierdoor is de wetgevende macht van het Europese Parlement versterkt.

Intergouvernementeel = dat de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid bij de nationale regeringen ligt.

De Raad van Ministers of de Europese Raad, is het hoogste orgaan van de Unie.

De Europese Commissie is het dagelijks bestuur van de Europese Unie, belangrijkste taken:

  • De zorg voor nakoming van de verdragen; de Commissie moet erop toezien dat iedereen de verdragen naleeft. Zo nodig kan de Commissie een lidstaat die een van de verdragen heeft geschonden, ‘adviseren’ de genomen maatregel ongedaan te maken.
  • Het recht van initiatief; de Commissie heeft bijvoorbeeld wetgeving voorbereid die de toetreding van een aantal nieuwe lidstaten tot de Europese Unie in 2004 mogelijk maakte.

De Europese Commissie is het dagelijks bestuur van de Europese Unie, belangrijkste taken:

  • De zorg voor nakoming van de verdragen; de Commissie moet erop toezien dat iedereen de verdragen naleeft. Zo nodig kan de Commissie een lidstaat die een van de verdragen heeft geschonden, ‘adviseren’ de genomen maatregel ongedaan te maken.
  • Het recht van initiatief; de Commissie heeft bijvoorbeeld wetgeving voorbereid die de toetreding van een aantal nieuwe lidstaten tot de Europese Unie in 2004 mogelijk maakte.

Europees parlement wordt rechtstreeks gekozen door de inwoners van de lidstaten.

Het hof van Justitie waakt over de juiste toepassing van de verdragen.

Kunnen

Uitleggen dat de EU is opgebouwd uit verdragen die verschillende beleidsterreinen omschrijven (denk aan EGKS, EEG, EMU)

enkele instellingen van de EU en hun werkzaamheden noemen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.