Hoofdstuk 13

Beoordeling 4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1178 woorden
  • 8 juni 2011
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 4
3 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Percent H13 samenvatting
Er zijn soms ingrijpen van de overheid nodig, door de gebreken van het marktmechanisme.
Redenen waarom de overheid de resultaten van het marktmechanisme wil beïnvloeden:
1. Prijzen zijn te hoog en dus sociaal onaanvaardbaar.
2. Positieve externe effecten: de productie van collectieve en quasi-collectieve goederen is belangrijk en moet gestimuleerd worden.
3. Anders moet er te veel belasting worden betaald.

Minimumprijzen/interventieprijzen:
Doel:
• Zorgen dat de producenten een redelijk inkomen krijgen.
• Zorgen dat er een bepaalde hoeveelheid wordt geproduceerd.
Een kenmerk is dat de minimumprijs altijd boven de evenwichtsprijs ligt.

Gevolg: er ontstaat een aanbodoverschot dat door de overheid tegen een min. prijs worden opgekocht
De kosten die het gevolg zijn van de overschotten worden uiteindelijk door de consument betaald, want :
1. min. prijs ligt boven de evenwichtsprijs
2. via de belastingen moeten de kosten van kopen en opslaan worden opgebracht
De minimumprijzen (ophoudprijs) van doorgedraaide partijen op veilingen worden door de producenten zelf opgebracht via een heffing op alle verkochte producten.

Een voorbeeld (13.2):

De prijsvorming van een agrarisch product op een markt gekenmerkt door de marktvorm volkomen concurrentie kan worden beschreven met het volgende model:
Qv= -p+10
Qa= p-2
Qv=Qa
De hoeveelheden zijn in miljoen kg, de prijs is per kilo.
A: Bereken de evenwichtsprijs:
We stellen Qa en Qv aan elkaar gelijk.
-p+10 = p-2
Hieruit volgt dat de evenwichtsprijs=6.

De overheid stelt in: Pminimum=8.
B: Wat is hierbij de gevraagde en aangeboden hoeveelheid?
We vullen de minimumprijs in bij de vergelijkingen.
Qv= -8+10= 2 (miljoen kg)
Qa= 8-2= 6 (miljoen kg)

De overheid koopt het overschot op tegen de minimumprijs.
C: Bereken de kosten van de minimumprijs voor de overheid.
Het overschot is 4 (miljoen kg). De kosten zijn dus 4 miljoen x €8 = 32 miljoen.
Maximumprijzen:
Doel:
• Zorgen dat het product betaalbaar blijft voor de consument
Een kenmerk is dat de max. prijs altijd onder de evenwichtsprijs ligt.

Gevolg: er ontstaat een tekort waardoor distributie noodzakelijk wordt. Het product is wel betaalbaar maar niet verkrijgbaar, maar omdat er altijd wel mensen zijn die meer dan de maximumprijs willen betalen ontstaat er een zwarte markt. Om het eerlijk te houden wordt er rantsoenering ingevoerd: dat wil zeggen dat de goederen volgens objectieve criteria (niet zijnde het bedrag dat men wenst te betalen) worden verdeeld (bijvoorbeeld op basis van behoefte).

Een voorbeeld (13.7):

De prijsvorming van een agrarisch product op een markt gekenmerkt door de marktvorm volkomen concurrentie kan worden beschreven met het volgende model:
Qv= -p+10
Qa= p-2
Qv=Qa
De hoeveelheden zijn in miljoen kg, de prijs is per kilo.

A: Bereken de evenwichtsprijs:
We stellen Qa en Qv aan elkaar gelijk.
-p+10=p-2
Hieruit volgt dat de evenwichtsprijs=6.

De overheid stelt in Pmax = 4.
B: Bereken bij deze maximumprijs de gevraagde en aangeboden hoeveelheid. Bereken ook het aanbodtekort.
Bij een prijs van 4 geldt dat Qv=6 (miljoen kg) en Qa=2 (miljoen kg).
Dat betekent dat het aanbodoverschot= 4 miljoen kg.

Subsidies
Een subsidie is een gift van de overheid aan een producent om het gebruik van bepaalde producten te stimuleren. Zo blijven de consumenten de producten kopen omdat ze ze nodig hebben en omdat ze niet té duur zijn.
Subsidies kunnen verschillende vormen aannemen, zoals
• uitkeringen aan bedrijven
• bijdrage in de productiekosten. Voorbeelden hiervan zijn loonkostensubsidies bij het in dienst nemen van langdurig werklozen, bijdragen in de kosten van research en bijdragen in de vestigingskosten.
• bijdrage in de distributiekosten. Exportsubsidies zijn hiervan een voorbeeld.
• uitkeringen aan gezinnen. Denk bijvoorbeeld aan huursubsidie.
Verder kennen we een scala van voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de overheid wordt gefinancierd, zoals openbaar vervoer, bibliotheken, onderwijs en musea.
P+S= producentenprijs
P= consumentenprijs
Q x S=kosten voor de overheid
De subsidies moet je bij de Qa optellen.
Relatief inelastische vraag -> vraaglijn loopt steil. Er is dan een groot subsidie bedrag nodig om de prijs te laten dalen in vergelijking met een elastische vraaglijn.

Voorbeeld (13.10) :

A: De prijsvorming van een agrarisch product op een markt kan worden beschreven met het volgende model:
Qv = -15P + 6000
Qa = 15P – 900
Qv = Qa
Qv en Qa worden aangeboden in tonnen en P = in € per ton.

A: Bereken de evenwichtsprijs
We stellen Qa en Qv aan elkaar gelijk:
-15 P + 6000 = 15 P – 900 = 230, dus dat is de evenwichtsprijs.
B: Bereken de grootte van de benodigde subsidie
We kijken naar hoeveel de consumenten voor het product over hebben.
Qv = 3450
-15P + 6000 = 3450.
-15P = -2250  P = 170.
De benodigde subsidie is dan: S = 230-170 = 60.

Accijnzen
Accijnzen zijn belastingen die worden geheven over een beperkt aantalgoederen. Ze behoren tot de groep van de kostprijsverhogende belastingen; het zijn ook indirecte belastingen. Goederen die door een accijns worden getroffen, zijn alcohol, tabak, suiker en benzine. In tegenstelling tot de BTW wordt de accijns geheven als een vast bedrag per hoeveelheid.

Als er een accijns wordt ingevoerd door de overheid, valt de marktprijs uiteen in 2 delen:
- Het bedrag dat de producent behoudt als vergoeding.
- De accijns die aan de overheid moet worden gegeven.
Daarom wordt het verschil tussen de marktprijs en de accijns P-A.
Als bedrijven proberen om de belasting aan de consument door te berekenen, noemen we dit afwenteling. Als de vraag relatief inelastisch is kan een groter deel worden afgewenteld, omdat de prijsverhoging dan leidt tot een relatief kleine vermindering van de gevraagde hoeveelheid.

Voorbeeld (13.12)

Op een markt met volledige mededinging geldt:
Qv =
Qa = 4000P – 20000
P is de prijs in € per kg, Qa en Qv geven de hoeveelheid in kg weer.

A: Bereken de evenwichtsprijs en de verhandelde hoeveelheid
Evenwichtsprijs = Qa = Qv = = 4000P – 20000.
 -100000P + 2900000 = 15 (4000P – 20000)
-100000P + 2900000 = 60000P – 300000
-160000P = -3200000
De evenwichtsprijs = 20 en de verhandelde hoeveelheid = 60000.

De overheid gaat een accijns van €8 per kg heffen.
B: Wat wordt de nieuwe Qa?
Qa = 4000 (p-8) -20000  Qa = 4000P – 52000.

C: Wat is de accijnsopbrengst?
De afzet x de prijs = 40000 x €8 = €320000.

D: Zijn de aanbieders erin geslaagd om de belasting op de vragers af te wentelen?
Gedeeltelijk; de marktprijs is met €3 gestegen ipv met €8.

Maatregelen die de concurrentie bevorderen
Monopolistische en oligopolistische bedrijven komen veel voor in bijv. de energievoorziening, staalindustrie, chemische en farmaceutische industrie, automobielfabricage, de vliegtuigindustrie en bij banken en verzekeringen. Hier wordt er vaak op grote schaal geproduceerd, zodat de producten goedkoper kunnen worden geleverd.
Veel bedrijven breiden zich uit tot multinationals en gaan in landen produceren waar dat voordelig is voor de productiekosten en afzetmogelijkheden. Ze kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van het verschil in belastingregiems, arbeidsomstandigheden en milieuwetgeving.

Machtconcentraties
Machtconcentraties zoals bijv. monopolisten kunnen op verschillende manieren ontstaan:
- Door groei van binnenuit, zoals schaalvergroting, wat leidt tot meer investeringen en kostenvoordelen.
- Door fusies en overnames.
- Door kartels. Dit zijn afspraken van producenten om de concurrentie te verminderen. Voorbeelden: het prijskartel, het voorwaardenkartel, het productiekartel en het rayonkartel (locatie).

Omdat deze machtconcentraties schadelijk zijn voor de consument, zijn er regels aan gesteld. In Nederland mogen geen kartels gevormd worden, tenzij het bedrijf een ontheffing voor dit verbod kan krijgen. Dit is bijvoorbeeld zo met de boekenprijs, die uitgevers mogen bepalen. Er wordt gecontroleerd door het NMa, de Nederlandse Mededingingsautoriteit
Er is ook een Europees Mededingingsbeleid wat er voor zorgt dat er geen concurrentiebeperking kan zijn die de handel tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Dit geldt echter alleen als bedrijven invloed hebben op meer dan 5% van de Europese markt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.