Hoofdstuk 12, 13 en 14

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1692 woorden
  • 25 juni 2007
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
9 keer beoordeeld

Samenvatting Economie
Hoofdstuk 12
§12.1

• Enkele van de vele redenen waarom de overheid voorzieningen in goederen en diensten probeert te sturen zijn de volgende:
- Beschermen van de producent. Door het voorschrijven van minimumprijzen kan de overheid vorkomen, dat de marktprijs zó laag wordt, dat grote aantallen producenten moet uittreden.
- Beschermen van de consument. Met behulp van maximumprijzen kunnen sociaal onaanvaardbare hoge prijzen worden voorkomen. .
- Externe effecten. Bij de koop en verkoop van een bepaald goed zijn twee partijen betrokken: de koper en de verkoper. Soms kunnen de productie en de koop/verkoop de welvaart van ánderen beïnvloeden.

- Collectieve goederen. Sommige goederen worden door de overheid zélf voortgebracht. Wanneer de particuliere sector niet in staat is deze goederen zelf voort te brengen, spreken we van collectieve goederen.
- Fiscale redenen. Voor de financiering van overheidstaken is veel geld nodig. Een belangrijke bron hiervoor zijn belastingen.

§12.2
• Op grond van een minimumprijsregeling mag een product niet beneden een bepaalde prijs worden verkocht.
Een gevolg van een minimumprijs is het ontstaan van overschotten. Hoge prijzen stimuleren producenten immers om veel te blijven te produceren, terwijl de vraag wordt afgeremd.
Voorbeeld:
Qv = -P + 500
Qa = 2P – 250
(Qv en Qa zijn de gevraagde respectievelijk aangeboden hoeveelheid in miljoen kg, P is de prijs in eurocenten)

Bij een evenwichtsprijs van 250(eurocent) – er geld dan Qv = Qa – wordt 250 mijloen kg van het betreffende artikel verhandeld. Wanneer deoverheid een minimumprijs van Pminimum = 300(eurocent) instelt, ontstaat de volgende situatie:

Qa = (2x300) – 250 = 350 (miljoen kg)
Qv = -300 + 500 = 200 (miljoen kg)


Overschot: (Qa - Qv = )150 (miljoen kg)

• Het systeem van minimumprijzen dat in de EU voor een aantal producenten wordt gevolgd, heeft naast voordelen enkele belangrijke nadelen:
1. De consument moet voor bepaalde producenten meer betalen. Op de wereldmarkt zijn deze producten immers goedkoper van binnen de EU.
2. Via de belastingen moeten burgers en bedrijven meebetalen aan het opkopen en opslaan van de landbouwoverschotten.
3. Door andere landen, vooral de VS en een aantal ontwikkelingslanden, wordt voortdurend bezwaar gemaakt tegen het landbouw beleid van de EU. Door de hoge invoerrechten moeten de VS en ontwikkelingslanden veel betalen, waardoor ze hun producten minder verkopen.

§12.3
• Een maximumprijs is de hoogste prijs waartegen een product mag worden verkocht.
(bijv. huren van goedkope woningen)
Maximumprijzen zorgen voor een tekort. Omdat de vraag groter is dan het aanbod.
Voorbeeld:
Qv = -P + 500
Qa = 2P = 250
(Qv en Qa zijn de gevraagde respectievelijk aangeboden hoeveelheid in miljoen kg, P is de prijs in eurocenten per kg.)

Door de ingestelde maximumprijs van Pmaximum = 200(eurocenten) worden de gevraagde en aangeboden hoeveelheid respectievelijk:
Qv = -200 + 500 300(miljoen kg)

Qa = (2x200) – 250 = 150(miljoen kg)

Tekort: 150 (miljoen kg)

§12.4
• Een kartel is een samenwerking tussen verschillende bedrijven.
• Kartels hebben voor de deelnemende bedrijven voordelen. Het kartel biedt zekerheid: bedrijven hoeven elkaar niet te beconcurreren. Ze zijn zeker van een bepaalde prijs of gedeelte van de martomzet.
Kartels hebben ook nadelen:
1. De afnemers moeten vaak een hogere prijs betalen dan zonder kartelafspraken.
2. De flexibiliteit van de marktwerking wordt door kartels aangetast. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de winsten die de aanbieders maken niet leiden tot toetreding van nieuwe aanbieders, waardoor én het aanbod toeneemt én de prijs daalt.
De nadelen wegen zo zwaar dat in Nederland kartels verboden zijn.

• Nederlandse Mededingingsautoriteit, NMA, houdt toezicht op concentraties van ondernemingen door fusies of overnames.

• Het Europese mededingingsbeleid wordt vormgegeven door onder meer:
- het tegengaan van ongewenste bedrijfsconcentraties (kartels);
- het gelijktrekken van voorschriften en normen ten aanzien van techniek, milieu en gezondheid.
- Harmonisatie van belastingen (zoals BTW)
- Beperking van de machtspositie van staatsmonopolies
- Beperking van concurrentievervalsende overheidssteun.

Hoofdstuk 13
§13.1

• Individuele goederen zijn goederen die splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden verkocht.
Wie een tv koopt, koopt een individueel goed. Een belangrijk kenmerk va neen individueel goed is dat degene die betaald, dezelfde is als degene die van het betreffende goed geniet.

• Collectieve goederen zijn goederen die niet splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden verkocht.

Het zijn meestal goederen van de overheid. Bijv. dijken, verkeersveiligheid en defensie.

• Quasi-collectieve goederen zijn individuele goederen die door de overheid wordt aangeboden.

• Waarom laat de overheid de productie van alle individuele goederen niet aan de bedrijven over? Er zijn verschillende redenen om zelf bepaalde dingen aan te bieden voor de overheid.
1. Kostenaspecten. Het gebruik van wegen kan aan de individuele gebruiker in rekening worden gebracht, zoals tol. Een systematische administratie van het weggebruik per individu kan echter tot onaanvaardbare hoge kosten leiden. Daarom doet de overheid het.
2. Merit goods. Merit goods zijn goederen waarvan de overheid de productie en consumptie wil bevorderen (bijv. door het verlenen van subsidie). De overheid bemoeit zich dus met de voorkeur van de burgers. Daarom wordt het ook wel bemoeigoederen genoemd. Voorbeelden zijn: onderwijst en bibliotheken.
3. Monopolietendensen. Met name in de negentiende eeuw was men bang dat particuliere bedrijven bij de productie van bepaalde goederen misbruik zouden maken van hun macht. Dit was toen een reden om de productie en distributie van elektriciteit, leidingwater en gas in handen te leggen van overheid bedrijven.
4. Rechtvaardigheidsoverwegingen. Goederen als onderwijs en gezondheidszorg zouden als de overheid ze niet aanbood voor sommige groepen in de samenleving geheel onbereikbaar zijn. Om er voor te zorgen dat iedereen behoorlijk onderwijs kan genieten en in een behoorlijke ziekenhuis terecht komen, bemoeit de overheid zich intensief met deze soort goederen.


§13.2
• Een economische orde of een economisch stelsel is het geheel van instellingen en regels voor de coördinatie van alle economische beslissingen in een volkshuishouding.

• We kunnen de volgende vormen van economische orde onderscheiden:
1. Vrijemarkteconomie. In een vrijemarkteconomie beslissen de individuele huishoudingen zelf over de aanwending van de productiefactoren.
2. Centraal geleide economie. Hier neemt de centrale overheid alle economische beslissingen. Door opdrachten en aanwijzingen wordt de informatie aan anderen overgedragen.
3. Gemengde economie of georiënteerde economie. Hier worden economische beslissingen gedeeltelijk gecentraliseerd en gedeeltelijk gedecentraliseerd genomen. De informatieoverdracht loopt zowel via de prijzen als via opdrachten.

§13.3
• Er zijn gevallen waarin het prijsmechanisme niet of optimaal werkt. Het aanbod komt dan niet overeen met de wensen van de individuele vragers. Daar zijn de volgende oorzaken voor:

1. er zijn economische machtsposities;
2. de voorzieningen in collectieve goederen;
3. er treden externe effecten op;
4. er ontstaat een onaanvaardbare inkomensverdeling;
5. de factor arbeid wordt niet volledig ingeschakeld.

§13.4
• De besluitvorming van overheden noemen we het budgetmechanisme.

We onderscheiden:
1. democratische besluitvorming.
2. bureaucratische besluitvorming.
Van een democratische besluitvorming spreken we wanneer de beslissingen worden genomen door middel van verkiezingen. Het volk kiest bijv. de leden van de Tweede Kamer, de leden van de Provinciale Staten en leden van de gemeenteraad.
Nadelen van het democratische budgetmechanisme:
1. een gebrekkige afweging.

2. de soms onevenredige grote invloed van pressiegroepen.
3. starheid.

Van bureaucratische besluitvorming of planeconomie spreken we, wanneer één centrale instelling alle (economische) beslissingen neemt. Bijvoorbeeld de vroegere Oost-Europa landen. Het komt bijna niet meer voor.

Hoofdstuk 14
§ 14.1

• Een gemengde economie is een economisch stelsel warbij de overheid de resultaten van het marktmechanisme aanvult en corrigeert om bepaalde doeleinden te bereiken.

• Het overheidsbeleid komt op een ingewikkelde manier tot stand. In elk geval spelen de volgende groeperingen een rol;
- kabinet;
- ambtenaren;
- parlement;
- adviesorganen;
- pressiegroepen.
De eerste drie groepen staan in het centrum van de besluitvorming, de adviesorganen worden ad en toe te hulp geroepen, de pressiegroepen proberen vanaf de zijlijn de besluitvorming te beïnvloeden.

• Centraal Planbureau (CPB)

• Sociaal Economische Raad (SER)
• Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

§14.2
• Als je alles zou overlaten aan het marktmechanisme, zou je geen overheid nodig hebben. Het marktmechanisme laat het echter wel eens afweten of bereikt onaanvaardbare resultaten. Daarom grijpt de overheid voortdurend in en probeert ze het marktmechanisme te corrigeren of aan te vullen. Daarbij moeten we voortdurend de volgende drie functies van de overheid voor ogen houden:
1. de toedelingsfunctie;
2. de stabilisatiefunctie;
3. de herverdelingsfunctie.

• Toedelingsfunctie of allocatie is de verdeling van de productiefactoren over de aanwendingsmogelijkheden.

• De belangrijkste motieven voor de overheid om de economische ontwikkeling te stabiliseren, zijn het streven naar sociale rust en het vermijden van kapitaalvernietiging.

• Om inkomensverschillen tegen te gaan heeft de overheid een heel scala aan mogelijkheden geschapen, variërend van huursubsidie en bijstand tot werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, om de inkomens te herverdelen.

§14.3
• Economische politiek omvat alle handelingen van de overheid om het economisch proces in de door gewenste richting te beïnvloeden.


• Bij het voeren van economische politiek streeft de overheid bepaalde doelstellingen na. Deze doelstellingen zijn:
1. evenwichtige economische groei;
2. volledige prijzen;
3. stabiele prijzen;
4. evenwicht op de betalingsbalans;
5. aanvaardbare inkomensverschillen.
6. (zie blz. 196/197)

§14.4
• De instrumenten van de economische politiek worden in een aantal categorieën verdeeld:
1. conjunctuurbeleid
2. structuurbeleid
3. marktbeleid

• Het conjunctuurbeleid is gericht op de effectieve vraag
• Het structuurbeleid is gericht op bevordering van de economische groei.
• Het marktbeleid is gericht op het soepeler werken van markten.

§14.5
• Het monetaire deel van deze Europese eenwording is al totstandgekomen met de invoering van één munt voor alle deelnemende landen. Het economisch gedeelte heeft meer voeten in de aarde, omdat een economische unie gekenmerkt wordt door:

1. vrij verkeer van goederen
2. vrij verkeer van productiefactoren
3. gemeenschappelijk buitentarief
4. een gemeenschappelijk economische politiek.

• De verschillende instellingen van de EU hebben specifieke taken. Ze zijn in principe intergouvermenteel van opzet: de beslissingsbevoegdheden ligt uiteindelijk bij de nationale regeringen.
De belangrijkste instellingen van de EU zijn:
1. de Europese Raad;
2. de Raad van Ministers
3. de Europese Commissie
4. het Europees Parlement
5. het Europese Hof van Justitie.

• De EU heeft op veel terreinen beleid ontwikkeld, zoals het mededingingsbeleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het ontwikkelingsbeleid. Het sociale beleid is gericht op mensen in hun directe werk- of woonomstandigheden.
We kunnen daarbij denken aan:

1. de plicht van bedrijven hun werknemers medezeggenschap in een aantal beslissingen te geven
2. het toestaan van vrij verkeer van personen tussen de lidstaten
3. gelijke behandeling van mannen en vrouwen
4. beschikbaarstelling van geld voor regionale steun aan achterstandsgebieden
5. stimulering van scholing en innovatie

• Uiteraard heeft de EU geld nodig om haar uitgaven te financieren. De voornaamste inkomstenbronnen zijn:
- een deel van de BTW. Elke land staat een deel van haar BTW-ontvangsten af aan de EU.
- Douanerechten. Over de producten die van buiten de EU worden ingevoerd, moeten vaak invoerrechten worden betaald. Omdat de handelspolitiek een zaak van de EU is, gaan deze invoerrechten naar de Unie.
- Een heffing op grond van de omvang van het nationaal product.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.