Hoofdstuk 11

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1451 woorden
  • 13 juni 2012
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
19 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Paragraaf 11.1; Collectieve en particuliere sector.

De overheid bestaat uit: rijksoverheid, provincies, gemeenten en zelfstandige bestuursorganen.

Rijksoverheid
Elk ministerie of departement heeft eigen overheidstaak. Het rijk= alle ministeries bij elkaar.
Rijksoverheid neemt beslissingen die gelden voor het hele land.
Wetsvoorstellen gedaan door kabinet of de regering (ministers)
De voorstellen moeten goedgekeurd worden door Tweede kamer en Eerste kamer (=parlement)

Provincie
Provinciale staten nemen beslissingen voor eigen provincie. (aanleg nieuwe wegen, monumentenzorg)
Gedeputeerde staten doen voorstellen en voeren beleid uit.

Gemeente
Gemeenteraad neemt beslissingen voor eigen gemeente (scholenbouw, sportvoorzieningen, afvalverwijdering, groenvoorzieningen, woonvergunningen en brandweer)
Burgemeester en wethouders (college van B&W) doen voorstellen en voeren beslissingen uit.

Zelfstandige bestuursorganen

Collectieve sector (in algemeen belang):
• Rijksoverheid
• Lagere overheden (provincie, gemeenten)
• ZBO's (zelfstandige bestuursorganen) zijn organisaties die zelfstandig overheidstaken uitvoeren. VB. Kamer van Koophandel, Nederlandsche Bank, academische ziekenhuizen, havenmeesters, CBS, scholen, Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit= OPTA (ziet toe op concurrentie in post-en telecommunicatieverkeer), Nederlandse Zorgautoriteit (NZa, bewaakt marktwerking tussen zorgverzekeringsmaatschappijen) en Dienst Toezicht Energie

Particuliere/ private sector (in eigen belang):
• Gezinnen
• Privébedrijven- en instellingen ( niet alleen naar winst zoals Philips en KPN) maar ook om non- profitorganistaties ( voetbalvereniging en WNF)

Instellingen voor sociale zekerheid en zorg
Socialeverzekerings- en zorginstellingen voeren sociale verzekeringswetten uit.

De Belastingsdienst int de premies.

Werknemersverzekeringen= alleen voor werknemers die zijn ontslagen of arbeidsongeschikt zijn (Werkloosheidswet)

Volksverzekeringen= Elke burger heeft recht op een uitkering (AOW-uitkering)

Collectivisatie en privatisering
• Collectivisatie= Taken van de particuliere sector worden overgenomen door de collectieve sector.
• Privatisering= Taken van de collectieve sector worden overgenomen door de particuliere sector.
• Regulering= De overheid oefent met wetten en voorschriften invloed uit op de productie in particuliere sector. ( maximumprijzen, minimumlonen, milieuwetgeving, veiligheidsregels)
• Deregulering= Overheidsregels worden versoepeld of afgeschaft.

Doelstelling collectieve sector
1. Bestrijding werkeloosheid en gespannen arbeidsmarkt.
2. Bestrijding inflatie en deflatie.
3. Rechtvaardige inkomens- en vermogensverdeling
4. Stabiele economische groei en een gezond leefmilieu.
5. Evenwichtige betalingsbalans
6. Beheersing schuld collectieve sector.

Paragraaf 11.2; Overheidsinkomsten en -uitgaven.

Derde dinsdag van september is het Prinsjesdag: troonrede(=de kabinetsplannen voor het komende jaar) wordt voorgelezen. Later op die dag komt de miljoenennota (= geeft toelichting op de rijksbegroting) Rijksbegroting= Wat de regering denkt te produceren in het komende jaar.

Meeste geld uitgegeven aan:
1. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bv. lerarensalarissen, scholenbouw en musea.
2. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. bv. bijstand en kinderbijslag.
3. Gemeente- en Provinciefonds. De gemeenten ontvangen miljarden van rijksoverheid. Ook rente van staatsschuld moet betaald worden.

Staatsschuld= Het bedrag dat de overheid in totaal heeft geleend. Elk jaar meer geleend dan binnenkwam-- nu een hoge schuld.

Indirecte belastingen= De belastingen die je bij aankoop of het bezit van goederen moet betalen. (bijvoorbeeld BTW, belasting toegevoegde waarde):
• Over benzine, sigaretten en alcohol moet je ook nog accijns betalen. Hierdoor moet het gebruik afnemen.
• Bij aanschaf van een motor of auto betaal je ook, naast btw, Belasting van Personenauto's en Motorrijtuigen (BMP).
• Bij een onroerende zaak als een bestaand huis, betaal je overdrachtsbelasting.
• Als je een verzekering afsluit, betaal je assurantiebelasting.
• Overdrachts-en assurantiebelasting zijn de belastingen van het rechtsverkeer
• Milieuheffingen zijn heffingen voor milieuvervuilers.

Directe belastingen= belastingen over inkomen, winst en vermogen:
• Werknemers moeten loonbelasting betalen over hun inkomen.
• Zelfstandige beroepsbeoefenaren zoals advocaten, huisartsen en winkeliers met een eigen eenmanszaak of firma moeten inkomstenbelasting over hun inkomen betalen.
• Bij bv's en nv's betaal je vennootschapsbelasting over de behaalde winst.
• Als je een prijs in een loterij wint, betaal je kansspelbelasting.
• Als je een erfenis of schenking ontvangt, betaal je successierechten.

Andere inkomsten dan belastingen:
De belangrijkste is winstuitkeringen uit staatsdeelnemingen.

Uitgaven en inkomsten van gemeenten.

Gemeenten geven geld uit aan sociale voorzieningen (bijstand, openbare scholen, stadsvernieuwing, wegenaanleg, plantsoendiensten, straatverlichting, riolering enz..)

Gemeenten hebben volgende inkomsten:
• Geld uit gemeentefonds: geld van het Rijk.
• Doeluitkeringen van het Rijk; bedragen die besteed moeten worden aan een vast omschreven doel. (uitkeringen volgens de wet werk en bijstand)
• Inkomsten uit gemeentelijke belastingen (onroerendezaakbelasting voor woningeigenaren, afvalstoffenheffing, hondenbelasting, parkeergelden en toeristenbelasting.
• Inkomsten uit gemeentelijke eigendommen (bedrijven, musea enz)
• Inkomsten uit retributie; betalingen aan overheid in ruil voor overheidsdiensten (afgifte van trouwboekjes, rioolrechten, marktgelden en ijkgelden)

Beginselen belastingheffing

Belastingbeginselen= Beginsel om vast te stellen hoe veel belasting je moet betalen.

Loon-en inkomstenbelasting in NL is progressief; mensen met hogere inkomens moeten verhoudingsgewijs (procentueel) meer belasting betalen dan mensen met lage inkomens= draagkrachtbeginsel. De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Hierdoor dragen hogere inkomens meer bij aan collectieve voorzieningen dan lage inkomens.

Alleen mensen die er gebruik van maken, betalen ervoor (benzineaccijns, motorrijbelasting etc) Dit is het profijtbeginsel.

De belastingbetaler levert een bijdrage aan het helpen van de zwakkeren in de samenleving. Dit is het solidariteitsbeginsel.

Paragraaf 11.3; Overschotten, tekorten en schuld.

Begrotingstekort= Als er door het Rijk meer wordt uitgegeven dan dat er geld binnenkomt.

Begrotingsoverschot= Als er meer geld binnenkomt dan dat er door het Rijk wordt uitgegeven.

Een staatslening is een obligatielening. Obligatie= een bewijs dat de uitgever van de obligatie nog geld verschuldigd is aan de obligatiehouder. Staatsleningen vaste looptijd. Meestal gaat het om bulletleningen: de gehele lening wordt aan het einde in een keer afgelost. Obligatieuitgever ontvangt jaarlijks een couponrente.

Bij uitgave van staatleningen wordt gebruik gemaakt van primary dealers; banken die het afnemen, promoten en distribueren van staatsleningen doen. Obligaties zijn vrij verhandelbaar.

Overheidstekort= uitgestelde belastingen; het tekort ontstaat omdat er nu te weinig belastingsgeld binnenkomt om alle uitgaven te financieren.

Begrotingsoverschot= vooruitbetaalde beslastingen.

Begrotingstekorten kan leiden tot staatsschuld of rijksschuld.

Financieringstekort= begrotingstekort-aflossingen op staatsschuld.

Financieringsoverschot= de staatsschuld neemt af.

Het rijk is deel van de collectieve sector. Bij de staatsschuld gaat het alleen om de leningen van de rijksoverheid.

EMU-schuld= De schuld van de gehele collectieve sector (centrale overheid, lagere overheden en instellingen voor sociale zekerheid en zorg.

EMU-tekort= het financieringstekort van de gehele collectieve sector.

Begrotingstekort= Als in de collectieve sector de uitgaven hoger zijn dan de collectieve lasten.

Collectievelastendruk.

Collectieve lasten= alle betalingen die aan de overheid en instellingen voor zorg en sociale zekerheid in de vorm van belastingen, niet-belastingen en sociale premies.

Collectievelastendruk= Geeft aan welk deel van het binnenlands inkomen wordt afgegeven aan de collectieve sector:
belastingen+sociale premies+niet belastingen
collectieve lastendruk= bruto binnenlands inkomen

Als collectievelastendruk toeneemt, neemt besteedbaar inkomen af- bestedingen dalen- minder productie en werkgelegenheid- werkloosheid neemt toe.

Collectieve uitgaven.

Collectieve uitgaven= alle uitgaven van het Rijk, de lagere overheden en de instellingen voor zorg en zekerheid samen. Uitgaven worden economisch ingedeeld naar bestedingen, overdrachtsuitgaven en rentebetalingen.

Door overheidsinvesteringen neemt productiecapaciteit toe.

Overheidsconsumptie leidt niet tot stijging van die capaciteit.

Deel van belasting-en premiegeld wordt gebruikt voor overdrachtsuitgaven van de collectieve sector.

Overdrachtsuitgavenbestaan uit inkomensoverdrachten (sociale uitkeringen, huurtoeslagen, studiefinanciering) en vermogensoverdrachten (subsidies op bedrijfsinvesteringen of deelnemingen in bedrijven. Door grote schulden in collectieve sector gaan veel uitgaven naar rentebetalingen.

Paragraaf 11.5; Btw, accijnzen, autobelastingen.

Indirecte belastingen of belasting op goederen= Belastingen die betaald moeten worden bij aanschaf, het bezit of gebruik van bepaalde goederen.

Btw of omzetbelasting.

Na loon- en inkomstenbelasting ontvangt overheid geld uit belasting (over de) toegevoegde waarde of omzetbelasting. Er zijn 3 btw tarieven:
• Algemeen (of normaal) tarief: 19%. Dit geldt voor de meeste goederen, ook voor auto's.
• Bijzonder (of laag) tarief: 6%. Dit geldt voor eerste levensbehoeften zoals brood en groente, maar ook voor boeken, kranten en ambachten zoals de schoenmaker en kapper. Overheid vind het belangrijk dat dit voor iedereen betaalbaar blijft. Daarom 6%.
• Nultarief: 0%. Dit geldt voor bijvoorbeeld medische hulp en diensten van banken.

Alle landen in de EU heffen btw over toegevoegde waarde. Btw percentages zijn per land verschillend.

Voor Nederland kan het goedkoper zijn om in Groot- Brittannië te kopen (lager btw) Nadelige gevolgen voor Nederland:
• Bestedingen in Nederland nemen af.
• Productie en werkgelegenheid in Nederland nemen af.
• Belastinginkomsten van Nederlandse overheid daalt.

Daarom wil EU zoveel mogelijk gelijktrekken.

Accijnzen.

Accijns= verbuiksbelasting op goederen waar gebruik verminderd moet worden van de overheid:
• Benzine is slecht voor het milieu.
• Drank en sigaretten is slecht voor de gezondheid en het verbruik brengt maatschappelijke kosten mee.
Door accijns wordt de verkoopprijs hoger en verbruiken consumenten er minder van.

Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM)

Bij aanschaf van een auto betaalt de koper BPM. (40% v.d. catalogusprijs van de auto tot 2010) Vanaf 2010 wordt de BPM in een aantal jaren omgezet in een progressieve co2 - uitstootheffing. Deze belasting wordt geheven op CO2 uitstoot van een auto per jaar.

Motorrijtuigenbelasting

Bezitter van auto moet nog meer belastingen betalen; voor bezit van een motorrijtuig (ook bij niet rijden) betaal je ook. Afhankelijk van het gewicht, uitvoering (brandstof) en provincie waar bezitter woont.

Rekeningrijden/kilometerheffing

Overheid wil files, luchtverontreiniging en hierdoor ontstane economische verliezen beperken met het invoeren van kilometerheffing. Je betaalt per kilometer dat je rijdt, wordt elektronisch gemeten

REACTIES

S.

S.

Goede samenvatting! Dankjewel!

12 jaar geleden

D.

D.

Waar is paragraaf 11.4?!?!?!

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.