Hoofdstuk 10 t/m 13

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1630 woorden
  • 7 maart 2004
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
3 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
10

Monopolie:
Wanneer slecht 1 aanbieder de voorzieningen van een bepaald goed verzorgt.
Ns, waterleidingen, vuilophaaldiensten

Wettelijke monopolie:
Als het product door particuliere bedrijven is verboden.
Reden: het kan een grote maatschappelijke belang zijn van een bepaald voorzieningsniveau.
Natuurlijke monopolie:
Wanneer een bedrijf als enige van de kennis beschikt om een bepaald goed voort te brengen. (tl-buizen, scheerapparaten. Ook als aanbieders te klein is bijvoorbeeld dorp waar 1 bakker is.
Octrooien: wettelijk recht om als enige product te mogen verkopen.
Collectief monopolie:
Heeft als kenmerk dat de gezamenlijke aanbieders als 1 aanbieder optreden. Vaak maken ze dan een kartel afspraak (een concurrentiebeperkende afspraak)
Een monopolist kan binnen grenzen bepalen hoe hoog het product kost, prijszetting.
Doelstellingen monopolist:
- bij streven naar maximale winst
- maximale omzet
- kostendekking (break-evenpoint)
- (een zo hoog mogelijke productie)
Voordelen monopolie:
- Veel macht, de prijs zo vaststellen dat je veel winst maakt.
Nadelen:
- De prijs kan te hoog zijn voor de klant. (concurrentie met betere dienstverlening en lagere prijzen).
Marktaandeel:
Het deel van de totale omzet op een markt dat door een bepaalde bedrijf wordt verzorgd.
Marktaandeel = Omzet van het bedrijf/totale marktomzet X 100 %
Marketing: (klant is koning) verstaan we alle activiteiten die gericht zijn op het bevredigen van de behoeften van een klant.
Bedrijf heeft verschillende mogelijkheden om aan marketting te doen. De 4 P’s
- productbeleid
- promotiebeleid
- prijsbeleid
- plaatsbeleid
Productbeleid:
Merk
Kwaliteit
Service
Verpakking
Promotiebeleid:
Persoonlijke communicatie.
Massa communicatie
(RECLAME)
Producenten die onder volledige mededinging werken maken nooit individueel reclame maar onder de gehele bedrijfstak. (Melk de witte motor)
Voorbeelden die niet direct onder de reclame vallen:
Public relations (Goede naam)
Zegeltjessysteem
Bonuskortingen
Monsters
Prijsbeleid:
Een bedrijf kan allerlei overwegingen hebben bij het vaststellen van de verkoopprijs. 1tje is dat de kosten moeten worden goedgemaakt en dat er winst wordt gemaakt. (de break-evenanalyse)
CK 5000000
VK 25
Afzet 100000 stuks
Welke prijs moet de ondernemer vaststellen willen de kosten goedgemaakt worden?
Break-evenpunt:
TO = TK
100000 X p = (100000 X 25) + 5000000
= 7500000
Verkoopprijs is dan: 7500000/100000 = 75
Welke prijs moet het bedrijf vaststellen om een winst van 500000 te behalen?
TW = TO - TK
500000 = TO - TK
500000 = (100000 X p) - (100000 X 25) - 5000000
500000 = (100000 X p) - 7500000
8000000 = (100000 X p)
8000000/100000 = 80
wanneer een bedrijf opereerd op een niet perfect werkende markt kan een berfijf onder meer besluiten tot het toepassen van:
Prijsdifferentiatie, voor producten die in verschillende uitvoeringen worden gemaakt worden verschillende prijzen gevraagd. (auto’s)
Prijsdiscriminatie, bijvoobeeld 65+ lage kosten tussen die en die tijd
Plaatsbeleid:
Gaat het om de vraag hoe de producten van aanbieder naar consument komen.
De aanbieder zal bepaalde keuzes moeten maken:
- Directe of indirecte distributie
Directe:
Artikel rechtstreeks van fabriek naar consument.
Indirecte:
Met tussenstations.
- intensieve, selectieve of exclusieve distributie
Intensieve:
De klant komt product overal tegen.
Selectieve:
Relatief klein aantal winkels
Exclusieve:
In groot gebied slechts 1 aanbieder
- Winkelformule
In welke type winkels fabrikant de producten wilt hebben.
11:

NL = Overlegeconomie in NL wordt veel vergaderd.
Gemengde economie:
Is een economisch stelsel waarbij de overheid de resultaten van het marktmechanisme aanvult en corrigeert om bepaalde doeleinden te bereiken.

De basis van de NL economie wordt gevormd door de beslissingen van de individuele gezinnen en bedrijven: er is tot op grote hoogte vrijheid van handelen door gezinnen en bedrijven maar wel binnen de door de overheid vastgestelde grenzen.
Collectieve Sector
Rijk Overige publiekrechtelijke Sociale verzekeringsinstellingen
Lichamen
Provincies Gemeenten Waterschappen
Het overheidsbeleid komt op een ingewikkelde manier tot stand. In elk geval spelen de volgende groeperingen een rol:
- kabinet------------------
- ambtenaren------------- Centrum van de besluitvorming
- parlement---------------
- adviesorganen af en toe tot hulp geroepen
- pressiegroepen vanaf de zijlijn te beïnvloeden
Kabinet = Ministers. Zij staan aan het hoofd van ministerie, ze geven leiding aan hun Ambtenaren, voorstellen worden voorbereid en door het kabinet aan het parlement voorgesteld.
Troonrede: geeft de regering aan welk beleid zij in het komende begrotingsjaar wil gaan voeren.
In de Miljoenennota wordt informatie gegeven wat de financiele en economische situatie van ons land is. ook wat de consequenties zijn van de in de miljoenennota voorgestelde beleidsvoornemens.
Centraal Planbureau (CPB)
We wetenschappelijke onderbouwing van het toekomstbeeld dat de regering heeft
(werkeloosheid, inflatie)
Sociaal economische Raad (SER)
Bij het voorbereiden van het sociaal economisch beleid wint de overheid advies
(33 leden en een voorzitter)
Centraal Bureau voor de Statistieken (CBS)
Een belangrijk bron ter beschouwing van beleidsvoornemens wordt gevormd.
Bescherming van producent en consument houdt onder meer in dat de overheid regels opstelt Waaraan productie en consumptie moeten voldoen.
Redenen voor overheidsingrijpen:
- beschermen van producten: Minimum prijzen zodat bepaalde bedrijven niet hoeven uit te treden.
- Beschermen van consument: maximum prijzen zodat sociaal onaanvaardbaar prijzen worden voorkomen.
- Externe effecten
- Collectieve goederen: sommige goederen worden alleen door overheid aangeboden, wanneer door overheid aangeboden goederen wel door de marktsector kunnen worden aangeboden spreken we van quasi-collectieve goederen.
- Fiscale redenen: Belasting er is nou eenmaal geld nodig voor financiering overheidstaken.
Minimumprijzen: op grond van MPregeling mag een product niet beneden een bepaalde prijs verkocht worden.
Gevolg: Overschotten.
Maximumprijzen: hoogste prijs waartegen een product mag worden verkocht om consument te beschermen.
Gevolg: Tekort.
Zwarte markt: men probeert door meer te betalen toch over het gewenste product te beschikken.
Gedeeltelijke samenwerking: Kartel
Kartel bied zekerheid: bedrijven hoeven niet met elkaar te concurreren.
Nadeel: de afnemers moeten vaak een te hoge prijs betalen dan zonder kartelafspraken.
Nadelen wegen zo zwaar dat in NL kartels verboden zijn!
afwenteling: kostprijsverhogende belastingen moeten door de aanbieder aan de overheid betaald worden, hij dient deze heffingen aan de klant in rekening te brengen.
12:

De moderne productie wordt gekenmerkt door arbeidsverdeling of specialisatie: ieder legt zich toe op een bepaald onderdeel van het productieproces. Als gevolg daarvan stijgt de arbeidsproductiviteit: is de productie per arbeidskracht per tijdseenheid.

Arbeidsverdeling: houdt in dat verschillende werkzaamheden bij de productie worden verdeeld over verschillende mensen.
Ruilen met behulp van een ruilmiddel heet indirecte ruil. Geld: is alles wat in de samenleving algemeen als ruilmiddel aanvaard wordt.
Functies geld:
Ruilmiddel
Rekeneenheid
Oppotmiddel en spaarmiddel
Geld komt voor in 2 verschijningsvormen:
Chartaal geld
Giraal geld
Chartaal geld bestaat uit munten en bankbiljetten.
(Nominale en reële waarde)
De nominale waarde van het geld is het bedrag dat erop staat.
Reële waarde is het bedrag dat is verminderd met de inflatie. Deze waarde geeft aan wat je werkelijk voor het nominale geld kunt kopen. Het is als het ware de koopkracht van je geld.
(techniek van betalen)
Chartaal geld wordt voornamelijk gebruikt voor dagelijkse kleine uitgaven.
Giraal geld:
Cheques en Pin-pas. Voordelen: kan niet gestolen of kwijtgeraakt worden.
In NL zijn er verschillende soorten financiële instellingen:
Algemene banken
Specifieke banken
Overige
Algemene en specifieke banken:
Algemene zijn banken die een breed pakker hebben aan financiele diensten, bangirorekening, spaarrekening, leningen etc.: ABN AMRO-bank, ING bank, RABO bank
Specifieke hebben zich gespecialiseerd in een bepaalde dienstpakket. Hypotheek banken
Overige pensioenfondsen, levensverzekering etc. AEGON, Nationale Nederlander, Centraal beheer.
Beleggingsinstellingen beleggen de ingelegde spaargeld in aandelen. Robeco groep.
Functies van de financiele instellingen:
Verzorging van het betalingsverkeer
Kredietverlening
Vermogenbeheer
De taken van de Nederlandsche bank:
Ieder land heeft een centrale bank. Bankwet 1998: de eerste twee taken zijn de escb-taken.
- De ECB heeft als hoofdtaak het voorkomen of zo veel mogelijk beperken van inflatie dat gebeurd door het zogenaamde monetair beleid.
- DNB is in het bezit van de Nederlandse officiële externe reserves. (buitenlandse divisie, valuta) deze bestaan uit goud, Amerikaanse dollars en Japanse yens.
- DNB moet zorgen voor een ongestoord betalingsverkeer.
- De Staat der Nederlanden heeft eveneens een rekening lopen bij DNB. De meeste inkomen en uitkomsten gaan via deze rekening. >>DNB is de kassier van de staat.
- DNB houdt in opdracht van de ECB toezicht op de in NL gevestigde financiele instellingen.>> We spreken van Bedrijfseconomische toezicht, dit toezicht heeft 2 doelstellingen:
DNB moet de belangen van het publiek beschermen.
Het waarborgen van het nationale financiele stelsel. Voorkomen dat er een domino effect optreedt. Als 1 van de banken failliet gaat dat dan de rest ook niet meegaat.
De totale hoeveelheid geld die in een land in omloop is word het maatschappelijke geldhoeveelheid genoemd.>bestaat uit de hoeveelheid chartaal geld en giraal geld. Handeling waarbij de maatschappelijke geldhoeveelheid wordt vergroot noemen we geldschepping. Omgekeerd geldvernietiging
Primaire banken:
Zijn in staat geldhoeveelheid te vergroten.
Secundaire banken:
Ze ontvangen vermogen en geven dat door aan kredietvragers
13:

Inflatie is een stijging van het algemeen prijspeil (geldontwaardingen)
geldontwaardiging kan zo snel gaan dat we spreken van een hyperinflatie.
Bij deflatie dalen de prijzen.
Prijsontwikkelingen later zich het gemakkelijks voorstellen met behulp van indexcijfers.

Maandag 0,60 100
Dinsdag 0.45 0.45/0.60 X 100% = 75 -25%
Woensdag 0.65 0.65/0.60 X 100% = 108 +8%
ETC.

Promille = 1000%

Een nominale inkomensstijging is een stijging uitgedrukt in geld.
Bij een reële inkomensstijging kan de ontvanger van het inkomen meer goederen kopen.
Van een reële inkomensverbetering is er pas sprake als de nominale inkomensstijging groter is dan de gemiddelde prijsstijging.
Reëel inkomen = nominaal inkomen/inflatiepercentage

Binnenlandse oorzaken van inflatie zijn:
Overbesteding
Kostenstijging
Verhoging van winstmarges

Overbesteding:
Bij een koopkrachtige vraag groter dan het beschikbare aanbod zullen de vragers tegen elkaar opbieden en stijgen de prijzen: overbesteding

Kostenstijging:
Kosteninflatie wordt veroorzaakt door gestegen productiekosten.
De verandering van de koonkosten wordt vooral bepaald door de verandering van de lonen en de verandering van de arbeidsproductiviteit. Tussen deze begrippen geldt het verband:
Loonkosten per eenheidproduct = uurloon per arbeider/arbeidsproductiviteit per arbeider

Inflatie en inflatieverwachtingen hebben invloed op:
De koopkracht van de euro
Het spaargedrag
Het bestedingsgedrag
De inkomenverhouding
De vermogensverhouding
De internationale concurrentiepositie

De nominale rentevoet: is het rentepercentage dat wordt overeengekomen als de te betalen rentevergoeding.

De reële rentevoet: is gelijk aan de nominale rente gecorrigeerd met het inflatiepercentage
De neiging om te besteden is sterk als de inflatie groot is. door deze bestedingsdrang met geleend geld neemt de vraag naar goederen toe waardoor de inflatie nog verder aanwakkert.
Zo ontstaat een inflatiespiraal:

Inflatieverwachting>hogere bestedingen>prijsstijgingen>inflatieverwachting>hogere bestedingen etc.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.