H1 Wat is geld?
Geld als rekeneenheid wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten vast te stellen.
Geld als ruilmiddel je kunt er overal mee betalen
Geld als spaar/oppot middel je bewaart je geld tijdelijk.
Chartaal geld munten, bankbiljetten. Zijn wettige betaalmiddelen, dus iedereen kan betalen. Maar niet iedereen hoeft alle soorten wettige betaalmiddelen te accepteren.
Giraal geld geld dat op een bankrekening staat, ook wel een betaalrekening, lopende rekening of rekening-courant genoemd. Je kunt met een overschrijfkaart, pinpas of met een creditcard giraal betalen. Zijn zelf geen geld, je kunt ermee over geld beschikken. Ook een spaarrekening is geen geld.
Chartaal geld in de kassen van banken en in de geldautomaten, dus niet in handen van het publiek, wordt niet gebruikt als ruilmiddel maar als dekkingsmiddel voor de banken. Die dekkingsmiddelen zijn nodig wanneer het publiek zijn girale geld wil opnemen en omzetten in chartaal geld. Als banken te weinig dekkingsmiddelen hebben, kan het vertrouwen van het publiek in de banken afnemen. Maatschappelijke geldhoeveelheid geld dat gebruikt wordt als ruilmiddel en dat in handen is van het publiek. Geldscheppende banken behoren niet bij het publiek en spaargeld ook niet.
H2. Het ontstaan van munten
Eerst waren mensen zelfvoorzienend, later gingen ze zich specialiseren in één product. De arbeidsdeling leidt tot ruil. Directe ruil/ruil in natura goederen worden tegen goederen geruild. Nadelen: ruilverhouding moet steeds opnieuw worden vastgesteld, houdbaarheid van producten. Ruilmiddel goed waarmee iedereen wil ruilen, daardoor ontstaat indirecte ruil goederen worden geruild tegen een ruilmiddel.
Voorwaarden van geld:
• Iedereen wil het hebben
• Makkelijk deelbaar
• Bederft niet, daardoor waardevast
• Een kleine hoeveelheid heeft een grote waarde, waardoor grote waarden makkelijk te vervoeren zijn
Nominale waarde waarde die op de munt staat. Intrinsieke waarde/materiaalwaarde gelijk aan de goud- of zilverwaarde van de munt. Standaardmunten de gouden munten zoals de florijn, nobel, escudo en de zloty, voorzien van stempel met standaardgewicht en een standaardgehalte aan goud. Wisselkoers waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt. Dubbele standaard er werden ook zilveren munten gebruikt.
Standaard munten zijn intrinsiek volwaardige munten. De intrinsieke waarde is even hoog als de nominale waarde, waarde die erop vermeld staat. Later worden ook intrinsiek onvolwaardige munten in omloop gebracht. Deze tekenmunten hebben een intrinsieke waarde die lager is dan de nominale waarde. Zij ontlenen hun waarde aan de garantie van de overheid dat ze op elk gewenst moment kunnen worden omgewisseld in standaardmunten en aan de wettelijke verplichting dat ze als betaalmiddel moeten worden geaccepteerd. Fiduciair geld geld dat gebaseerd is op vertrouwen.
H3. De geschiedenis van het bankbiljet & H4. Giraal geld
Het bankbiljet is ontstaan uit de wens van een vermindering van ruilkosten of transactiekosten.
Toelichting op balans:
• Activa alle eigendommen
• Passiva middelen die zijn verschaft om bezittingen te kunnen kopen, bestaat uit eigen vermogen en de rest komt van de eigenaren.
• Eigen vermogen bezittingen – schulden.
Er kan krediet verleend worden (geld uitgeleend worden) omdat mensen nooit hun bedrag in één keer opvragen. Kredietverlening is mogelijk zolang banken het geld kunnen omzetten in chartaal geld, maar zodra er een vermoeden is dat er iets mis is met de bank, neemt iedereen meteen hun geld om en dat is dan niet meer mogelijk.
De Nederlandsche Bank (DNB) kreeg in 1863 het monopolie om bankbiljetten en munten uit te geven, daarmee werd het bankbiljet een wettig betaalmiddel bankbiljetten moeten voor betaling van schuld tot elk bedrag geaccepteerd worden.
Gebruik van giraal geld is gebaseerd op vertrouwen, op elk moment moet een cliënt zijn giraal tegoed kunnen omzetten in chartaal geld. De overheid heeft regels aan kredietverlening gebonden, om te verkomen dat banken zich schuldig maken aan overmatige kredietverlening, waardoor zij niet meer als chartale geldopvragingen kunnen voldoen. Het ingrijpen van de overheid gaat minder ver dan bij de bankbiljetten. De overheid monopoliseert de uitgifte van girale tegoeden niet en verleent het girale geld ook geen wettelijke status. Wel wordt giraal geld algemeen als betaalmiddel aanvaard. Ook worden er maatregelen genomen die ervoor moeten zorgen dat de banken niet omvallen. Een bank moet tegenover de rekening-couranttegoeden voldoende liquide middelen (dekkingsmiddelen) bezitten. Die bestaan uit de kas (munten en bankbiljetten) en het rekening-couranttegoed van de bank bij DNB: de banken hebben een tegoed bij DNB zodat zij elkaar via dit tegoed kunnen betalen en omdat zij bij een kastekort via dit tegoed aan extra bankbiljetten of munten kunnen komen.
Liquiditeitspercentage = (kas + tegoed bij DNB/rekening-couranttegoeden)/100%
Nieuwe betaalvormen zijn bijvoorbeeld de pinpas die eerst alleen gebruikt werd om geld mee op te nemen, maar later werd het ook gebruikt als betaalmiddel. Het bespaart veel kosten voor beveiliging en transport als consumenten meer pinnen. De creditcard is vooral handig voor het doen van betalingen in het buitenland. De chipknip, ook wel een elektrische portemonnee is alweer verdwenen, vanwege de hoge kosten van deze manier durfden de winkeliers het niet in te voeren. Elektronisch bankieren of internetbankieren maakt het mogelijk om via de computer te communiceren met de bank en betalingen te verrichten.
H5. Geldschepping en geldvernietiging
Bij geldschepping neemt de maatschappelijke geldhoeveelheid toe en bij geldvernietiging neemt deze af.
Posten op de balans:
• Rekening-couranttegoeden: giraal geld in handen van het publiek. Middelen die gezinnen en bedrijven ter beschikking hebben gesteld om zaken mee te doen. Vreemd vermogen
• Spaartegoeden: geld dat mensen op een spaarrekening bij de bank aanhouden
• Kas: munten en bankbiljetten die de bank als dekking heeft
• Tegoed bij DNB: het bedrag dat de bank op haar rekening bij DNB heeft staan
• Debiteuren: het bedrag dat de bank heeft uitgeleend aan gezinnen en bedrijven. De bank heeft nog geld tegoed, het is dus een vordering. Bezitting van de bank.
Banken lenen ook geld uit aan het publiek, daarmee vergroten zij de maatschappelijke geldhoeveelheid. Als de bank geld uitleent, wordt degene die geld leent debiteur van de bank iemand die geld schuldig is aan de bank en waarop de bank een vordering heeft. Als heel veel rekeninghouders tegelijk hun geld van de rekening halen, heeft de bank een tekort aan kasgeld liquiditeit onvoldoende. Over het algemeen gebeurt dit niet, want niet iedereen zet zijn girale tegoed om in chartaal geld. De banken scheppen giraal geld door veel geld uit te lenen. Hoe lager het voorgeschreven dekkingspercentage, hoe meer krediet de banken kunnen verlenen.
H6. Geld en inflatie
• Inflatie stijging van het algemeen prijspeil in het land. Wordt gemeten door het CBS, die elke maand de consumentenprijsindex (CPI) berekent. Het gevolg van inflatie is dat geld minder waard wordt, met hetzelfde bedrag kun je minder kopen. De koopkracht van het geld is afgenomen. De nominale waarde is niet veranderd, maar de reële waarde is afgenomen.
• Inflatie heeft gevolgen voor de koopkracht. Het inflatierisico is groter naarmate de periode waarvoor het inkomen is vastgelegd verder in de toekomst ligt. Bijv. de pensioenen. Een verzekerde betaalt tijdens zijn werkleven premie aan een pensioenfonds om een nominaal vaste uitkering te ontvangen. Maar tegen die tijd kan het opgebouwde pensioen, sterk verminderd zijn door inflatie. Dit heeft pensioenfondsen ertoe gebracht rekening te houden met inflatie, ze zijn nu bijna allemaal geïndexeerd, ze stijgen met de prijzen mee en zijn daarmee waardevast. Een groot deel van de pensioenen is ook welvaartsvast ze stijgen mee met de gemiddelde stijging van de cao-lonen.
• Werknemers kunnen ook last hebben van inflatie. De lonen van de werknemers zijn minder ver van tevoren vastgelegd dan de pensioenen, maar als een cao eenmaal is afgesloten ligt het nominale loon voor een of enkele jaren vast. Door inflatie daalt de koopkracht van de lonen. Daarom houden vakbonden bij de loononderhandelingen al rekening met inflatievoorspellingen.
• Door inflatie komen ook de winsten van ondernemingen onder druk te staan. Gevolg is dat de winst afneemt.
• Geldvermogens worden ook door inflatie aangetast.
Het algemeen prijspeil kan stabiel blijven, stijgen of dalen. Een daling van het algemeen prijsniveau (deflatie) komt niet vaak voor. Door deflatie stijgt de koopkracht van de inkomens. Het gevaar van deflatie is dat consumenten en producenten hun bestedingen uitstellen en wachten op verdere prijsverlagingen. Hierdoor daalt de productie en stijgt de werkloosheid.
Kruipende inflatie lichte stijging van het prijsniveau.
Hyperinflatie extreem hoge prijsstijgingen. Leidt ertoe dat mensen vluchten uit het geld (het geld dat je hebt, wordt elke dag weer minder waard) en dit zo snel mogelijk beleggen in waardevaste goederen. In plaats van ruil met geld wordt er weer geruild met goederen hogere transactiekosten.
Er worden 2 soorten oorzaken van inflatie onderscheiden:
• Bestedingsinflatie als bestedingen stijgen tot boven de grens van productiecapaciteit. Een situatie waarin de bestedingen de productiecapaciteit overtreffen noem je overbesteding.
• Kosteninflatie wanneer hogere productiekosten doorberekend worden in de prijzen
• Of door de overheid die de tarieven verhogen of de burgers een hogere bijdrage laat betalen voor geleverde producten of verhoging van btw of de accijnzen
• Bedrijven vergroten hun winstmarges.
Hoofdstuk 1 t/m 6, Geldzaken
7.5
ADVERTENTIE
Zeker slagen in 50 dagen! 🎓
Examenleerlingen opgelet: over 50 dagen is het zo ver! Wil jij ook slim leren, zeker slagen? Ontdek alle tips, tests, trucs en tools van Examenbundel en sleep dat diploma binnen. Wil je zeker weten dat je niks mist? Meld je dan snel aan en ontvang alle tips in je mail!
Ik wil slagen!
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
J.
J.
ah VERDEMME! ik ben WOEDEND!! dit is zeer slecht, gewoonweg onder de maat!
12 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Dit is gewoon goed hoor? Weet niet wat jij praat, jij bent zo'n klein jochie uit klas 1, dit heb jij nog lang niet.
12 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
ik vind het echt een slechte samenvatting
12 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
goede samenvatting om even een dag van te voren over te kijken wat alles ook alweer was.
12 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
dit is gewoon precies wat er op www.lweo.nl staat.. dus als je dit niet goed vind is dat een beetje jammer want deze samenvatting is gemaakt door de makers van lesbrieven...
12 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Liquiditeitspercentage = (kas + tegoed bij DNB/rekening-couranttegoeden)/100%
het is x 100 % !
12 jaar geleden
AntwoordenN.
N.
prima samenvatting, niet janken mensen ;P
12 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
perfecte samenvatting, alle mensen die kritiek geven: Als je het beter kan, doe het dan zelf.
12 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
super fijn!
thku!
12 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
Goede samenvatting!
12 jaar geleden
AntwoordenE.
E.
Misschien een beetje lang maar alle informatie staat er in ;) prima samenvatting dus
11 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Goeie samenvatting, ik ben er blij mee :)
9 jaar geleden
AntwoordenX.
X.
Echt een super samenvatting!!
7 jaar geleden
Antwoorden