Hoofdstuk 1 t/m 4, Overheid

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1747 woorden
  • 4 februari 2009
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
18 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
OVERHEID

Hoofdstuk 1

• vrije markteconomie = klassieke theorie (say, smith, ricardo enz)
o vrije werking marktmechanisme (geen overheid in economie). Het proces van prijsstijging en de daardoor veroorzaakte aanbodstijging en vraagdaling, gaan door tot vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn = marktevenwicht.
o Elk aanbod schept zijn eigen vraag (say): alles wordt vanuit de aanbodzijde bekeken (men kijkt naar prod. Factoren), evt. verandering is in structuur.
o Overheid: Law & order (nachtwakerstaat)

• Planeconomie =Theorie van marx (marx)
o Kapitalisten willen kapitaal vergroten (accumulatie). Door uitbuiting van arbeiders worden kapitalisten steeds rijker.
o Kapitalisme opheffen: zo is de productie voor de werkelijke behoefte van mensen  niet voor de markt.
o Overheid bepaalt alles.
• Keynisiaanse theorie (Keynes)
o Om de conjunctuur in evenwicht te houden moest volgens Keynes de overheid maatregelen nemen die de vraagkant van de economie beïnvloedde, dmv:
 belastingtarieven veranderen
 uitgavenpatroon veranderen (meer = meer werk)
 verzorgingsstaat: Overheid draagt zorg voor haar onderdanen.

Vanaf jaren ’70 na de Keynesiaanse theorie, meer klassieke invloeden, hierdoor kwamen er
• privatiseringen, zo veranderingen in de overheid:
o NMA (NL mededinging autoriteit): lette op kartelvorming en monopolisme.
Verder waren er ook:
o OPTA (onafhankelijke post – en telecom autoriteit)
o STE ( stichting toezicht effectenbedrijven)

• Deregulering: vereenvoudiging voorschriften voor burgers, bedrijven en lagere overheden.
• Decentralisatie: taken van het rijk overdragen aan lagere overheden, die kunnen beter op de behoeften inspelen.


Hoofdstuk 2
(zie schema blz 14)

Overheidsbestedingen: met tegenprestatie.
Overheidsoverdrachten: geen tegenprestatie (uitkeringen (ink.) / subsidies (vermogen).
In de jaren 70 was de verzorgingsstaat voltooid.
Sociale zekerheid + verhogen van uitkeringen  stijging collectieve uitgaven. 1973 kwam de recessie. Hierbij werden veel semi-commerciele instellingen niet-commercieel.
In jaren 80 veranderde dit:
Volumebeleid: aantal mensen met uitkeringen teruggedrongen.
Jaren 90: politiek denken  marktdenken: privatiseringen + verkoop marktaandelen.

Rijksbegroting: raming van de ontvangsten en uitgaven v/h rijk in het aankomende jaar.
Miljoenennota: samenvatting van rijksbegroting.

Algemene rekenkamer: aparte accountant, geheel onafhankelijk van de regering en brengt verslag uit van de bevindingen a/h parlement.

Ontvangsten = belasting, premie, niet belastingontvangers.
Collectieve lastendruk = hoeveel v/h BBP belast wordt. Te splitsen in:
• Belastingdruk
• Sociale premiedruk
• Niet belastingmiddelen druk
1999: overschot op de begroting

Belastingstelsel:
• Draagkrachtbeginsel (rechtvaardigheidsprincipe): inkomensnivellerend  sterkste schouders dragen de zwaarste lasten.
Progressief belastingstelsel: mensen met hoger inkomen betalen relatief (in %) meer als lagere inkomens.
• Profijtbeginsel: mensen betalen belasting nadat ze ervan gebruikt gemaakt hebben, kan alleen als dit direct gebeurd.
• Doelmatigheidsbeginsel (inningbeginsel): kosten die gemaakt worden voor het innen van belasting zo laag mogelijk houden.

Belastingsysteem:

• Directe belastingen: op inkomens en vermogens:
o Inkomstenbelasting
o Vennootschapsbelasting over winst NV, BV
o Kansspelbelasting: prijzen loterij
o Successie (erfenis) & schenkingsrechten.
• Indirecte belastingen: betaald door werkgever, die dit weer doorrekent in zijn verkoopprijs.
o BTW: = omzetbelasting.

Inkomstenbelasting: blz 20

Inflatiecorrectie: proberen de koopkracht gelijk te houden.
Ontwijken: legale manier om zoveel mogelijk onder de belasting uit te komen, bijvoorbeeld extra aftrekposten zoeken.
Ontduiken: strafbaar = zwart werken, belasting niet opgeven aan de belastingdienst.
Afwentelen: legaal: belasting die voor jou bedoelt zijn door iemand anders laten betalen. Bijvoorbeeld extra belastingkosten terugvragen a/d consumenten.

Sociale zekerheid: de actieven betalen voor de niet actieven, waardoor er nivellering optreed. Dit zorgt ook voor een stabiele nationale consumptie, afzwakking conjunctuurschommelingen.

Werkgevers moeten dit ook betalen, zij wentelen dit af, want voor een slechte concurrentie positie zorgt  hogere lonen  stijging werkloosheid  hogere premies!
Na WOII sociale zekerheid: streven naar volledige werkgelegenheid en een rechtvaardige inkomensverdeling.
Als er een groot beroep op de sociale uitkering is verslechterd de verhouding tussen inactieven en actieven. Inactieven / actieven.  hoeveel werkenden er zijn t.o.v. niet werkenden. Wanneer meer geld betaald moet worden kunnen werknemers hogere lonen eisen  stijging loonkosten  stijging werkloosheid + meer belasting/ premie ontwijking/ontduiking.
Uitgaven sociale zekerheid =uitkeringsgerechtigden *het gemiddelde bedrag v/e uitkering

Dus: volume * prijs

Volumebeleid: overheid wil instroom (mensen die sociale zekerheid willen) terugdringen en uitstroom (die werken) stimuleren.
Prijsbeleid: bepaald de hoogte van de uitkeringen. Vastgelegd door WKA (wet koppeling op afstand).
Ministelsel: sociale uitkeringen worden verlaagd tot het sociale minimum. Hierdoor wordt het onaantrekkelijk dit onterecht aan te vragen.
Men wil het verschil tussen netto-loon en netto-uitkeringen verkleinen. Hierdoor:
Armoedeval: de overgang van uitkering naar werk of een stijging van het loon zorgt dat het inkomen daalt (ivm. Niet meer te krijgen subsidies).
Primair inkomen: het inkomen dat iemand krijgt omdat hij deelneemt aan het productieproces.
Overdrachtsinkomen: sociale uitkering.


Hoofdstuk 3
Overheid bezit:
• Aandelen in bedrijven
• De winstrechten op minerale reserves
Staatsschuld/ nationale schuld: Overheid heeft negatief eigen vermogen, door leningen. Hierdoor schuldenlast. Dit is dus wat de regering tekort heeft.
Begrotingssaldo: verschil tussen de begrote ontvangsten en uitgaven.
Begrotingstekort / financieringsbehoefte van het rijk: het bedrag dat de overheid in een bepaald jaar moet lenen om haar uitgaven die niet gedekt worden te betalen.
Financieringstekort: Het bedrag waarmee de staatsschuld toeneemt. Begrotingstekort – aflossingen. Mag niet onder 3% v/h BBP. Is volgens het verdrag van Maastricht.
EMU : Europese monetaire unie.
EMU- financieringsquote: het EMU saldo in procenten v/h BBP.
EMU – schuldquote: de schuld in procenten v/h BBP.
Vermogensmarkt: Geldmarkt + Kapitaalmarkt.
Geldmarktleningen: looptijd van minder dan 2 jaar, kortlopende / vlotte schulden.
Kapitaalmarktleningen: looptijd van 2 jaar of meer, langlopende / vaste schulden.

• Onderhandse lening: lening tussen 1 vrager en 1 aanbieder (klein deel).
• Openbare lening: obligatieleningen, iedereen mag inschrijven en vrij verhandelbaar.
institutionele beleggers: organisaties die ons geld geven voor pensioen = dus pensioensfondsen + verzekeringsmaatschappijen.

Klassieken
• Draagvlaktheorie: Als de particuliere sector floreert kan de overheid via voldoende belastingopbrengsten de collectieve voorzieningen voor de burgers op peil houden. Het particuliere bedrijfsleven is het draagvlak van de overheid.
• zo laag mogelijke belastingtarieven.
• Begroting zo klein mogelijk, uitgaven moeten hieraan aangepast worden, niet de inkomsten. Dus geen tekort!
Crowding out effect / verdringingseffect van overheidstekorten: . De uitgaven worden weggedrongen door de aflossingen die ze moeten betalen, de overheid gaat geld lenen. De kredietvraag van de overheid verdringt hierdoor de particuliere bedrijven van de kapitaalmarkt, stuwt de rente op en leid tot schrappen van investeringsplannen

Gulden financieringsregel: hierbij onderscheid tussen: uitgaven met lopend karakter (consumptie) en met kapitaal karakter (investeringen). De overheid mag hierbij wel lenen voor investeringen. Alle andere uitgaven moeten gefinancierd worden uit lopende inkomsten (belasting).
De investeringen hebben namelijk ook een toekomstkarakter, dus worden ook betaald door mensen in de toekomst.


Keynesianen

• actief conjunctuurbeleid: via de begrotingen moest de overheid maatregelen nemen om de effectieve vraag te vergroten of verkleinen.
• De uitgaven en de inkomsten mochten veranderd worden.
• Bij laagconjunctuur mag er geleend worden want dan wordt er genoeg gespaard. Bij hoogconjunctuur kan dit weer makkelijk afbetaald worden.
In praktijk werkt het niet altijd omdat de overheid te laat actie onderneemt, door politieke rompslomp.

• Bij laagconjunctuur mag er geleend worden want dan wordt er genoeg gespaard. Bij hoogconjunctuur kan dit weer makkelijk afbetaald worden.
In praktijk werkt het niet altijd omdat de overheid te laat actie onderneemt, door politieke rompslomp.
Verder werd er teveel uitgegeven, waardoor er vanaf de jaren 80 werd bezuinigd. Vanaf 1994 kwam ook de EMU (dus tekort moest 3% v/h BBP en schuldquote max. 60%).
Trendmatige begrotingsvorm: de begroting moet over de conjunctuurcyclus heen in evenwicht zijn (EU eis). Dit is voor de rijksoverheid, en sociale fondsen.
• Ontvangsten + uitgaven streng gescheiden: Er wordt voor beiden een schatting gemaakt voor de 4 regeringsjaren.

• Afspraken over mee –en tegenvallers: tegenvallers dienen opgevangen te worden in de begroting.

Balans: 1 moment: bezittingen (activa), schulden (passiva). Dit wordt kloppend gemaakt door het eigen vermogen. Dit staat bij + bij passiva en bij – bij activa.
Resultatenrekening: over bepaalde tijd: opbrengsten (activa), kosten (passiva).


Hoofdstuk 4:

5 doeleinden van economische politiek:
1. Evenwichtige arbeidsmarkt: geen grote tekorten of overschotten, geen tekort aan arbeidskrachten. Blijven altijd mensen werkloos: frictiewerkloosheid/seizoenswerkloosheid.
2. Prijsstabiliteit: zo betere instandhouding van de waarde van geld. Zo is er minder inflatie en een kleiner inflatierisico voor de mensen die een standaard bedrag geld ontvangen of in hun vermogen hebben. Hyperinflatie: zeer hoge inflatie.
3. evenwichtige betalingsbalans: langdurige overschotten of tekorten is namelijk niet goed voor het land. Vroeger kon men dit wegwerken door de koers van de gulden te veranderen. Nu kan dat niet meer. Als NL dus een tekort heeft moet het zorgen dat NL goedkoper wordt.
4. Rechtvaardige/aanvaardbare inkomensverdeling: 2 soorten: Personele (gaat om hoeveelheid personen), categoriale ( in vergelijking met BBP=loon/dienst/pacht). Politieke partijen bepalen wanneer iets rechtvaardig is.
5. evenwichtige (duurzame) economische groei. Wordt naast groei productie ook rekening gehouden met de gevolgen in: werkgelegenheid, milieu, inkomensverdeling, productiecapaciteit niet aangetast en ten goede komt aan de volgende generatie.

Volgorde staat voor het belang. Het ene te realiseren gaat vaak ten koste van het andere. Instanties die de overheid hiermee helpen zijn:
• CPB (centraal planbureau): stelt rapporten op over de NL economie. 3e dinsdag van september: MEV (macro economische verkenning) in het voorjaar: CEP (centraal economisch plan).
• De stichting van arbeid: overlegorgaan werkgevers en werknemers, adviseert over arbeidsvoorwaarden.
• De sociaal economische raad: vertegenwoordigers vakbeweging, werkgevers, onafhankelijke deskundigen. Adviseert sociaal-economisch.
• De wetenschappelijke raad: adviezen vanuit de wetenschap voor regeringsbeleid.
• De Nederlandse bank: adviseert op monetair terrein.

Economische orde: manier waarop het economische leven is georganiseerd. Geeft antwoord op alle vragen over de productie. Hierbij zijn 2 uitersten:
• Vrije markteconomie: liberaal, geen overheidsbemoeienis, particulier eigendom.
• Centraal geleide economie: overheid stuurt economie, collectief eigendom.

In NL gemengd. Overheid vervuld 3 functies:
1. Allocatiefunctie: overheid werkt mee bij verdeling productiefactoren over de productiecapaciteit. Dus welke goederen en diensten geproduceerd worden. Zorgt voor collectieve goederen en quasi collectieve goederen (individuele goederen die door overheid worden aangeboden, zo voor redelijke prijs beschikbaar, want geen winst). Verder externe effecten: niet in de prijs verrekende effecten die de productie van een goed met zich meebrengt. Negatieve (demerit goods) zal men afremmen (accijns), positieve (merit goods) stimuleren (premies/subsidies enz.).
2. stabilisatiefunctie: overheid moet zorgen voor zo min mogelijk golven in de conjunctuur.

3. herverdelingsfunctie: overheid moet het ‘eerlijker’ maken, vb: mensen die minder kans hebben op baan helpen.

Deregulering: regels afschaffen om marktmechanisme te bevorderen.
Privatisering: overheidstaken afschuiven naar particulieren voor verbetering kwaliteit+efficiëntie.
Overheid grote greep op conjunctuur doordat ze uitgaven en inkomsten kunnen veranderen. (Anti-cyclisch begrotingsbeleid)
Voor herverdeling inkomen kan overheid primaire inkomensverdeling aanpakken (CAO’s enz.). Verder kan ze ook bij secundaire inkomensverdeling dingen veranderen (premies/belasting enz.) En BTW in tertiaire.
Economische groei –en structuurpolitiek: het voeren van een politiek die ervoor zorgt dat in de toekomst de economische doelstellingen worden bereikt. (goed investeringsklimaat).
Speerpuntbeleid: de overheid probeert met research en financiële steun economische activiteiten op te roepen.
Herstructuur regeringspolitiek: oude bedrijven worden geholpen, vernieuwt, of er komen nieuwe bedrijven die voor vervangende werkgelegenheid kunnen zorgen.
Structuur nu vooral in EU.
Energie belangrijkste motor economie.
Economische politiek moeilijk door:
• strijdigheid doelstellingen
• onvoorziene storingen
• ontbreken om dingen eerst uit te testen
• karakter gemengde economie: succes afhankelijk van veel factoren.
ECB: europese centrale bank. Neemt beslissingen over rente en wisselkoers.

Macht economie bij EU. Steeds minder eigen economische politiek.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.