Hoofdstuk 1 t/m 4 Markten 2

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4724 woorden
  • 10 augustus 2005
  • 36 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
36 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Samenvatting Economie Markten 2

Hoofdstuk 1 t/m 4

Hoofdstuk 1

MARKT EN CONCURRENTIE

Microsoft->monopoliepositie
Microsoft-Netscape ->Battle of the browsers
Microsoft snoept marktaandeel weg ->
1) computerfabrikanten werden gedwongen om Explorer op hun computers te installeren
2) Explorer werd geïntegreerd in het besturingsprogramma Windows ( ong. 90 % )

Nadelen voor consument bij een monopolie positie->
1) Bedrijven kunnen hoge prijzen vragen
2) Geen of weinig keuzemogelijkheid

Gevaar voor bedrijf ->zelfgenoegzaam worden door het ontbreken van concurrentie, niet alert op nieuwe ontwikkelingen.

De mate van concurrentie zegt iets over de machtspositie van een bedrijf op een markt.
Hoe meer concurrentie ->des te beperkter de machtpositie van een individuele onderneming

Bedrijf moet ook letten op: is er nog wel vraag naar het product + kostenplaatje

Concrete markt: (rommelmarkt, veemarkt, veiling) een plaats waar aanbieders en vragers op bepaalde tijden direct met elkaar in contact komen.

Abstracte markt: ( computer-, bier-, mobiele telefoons-, browsermarkt) het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product.
Een abstracte markt is vaak opgebouwd uit vele kleine concrete markten (slijterijen, computerwinkels, supermarkten en cafés).

Afhankelijk van de afstand tussen aanbieder en vrager naar een product:
- wereldmarkt (grondstoffen)
- nationale markt (ziektekostenverzekering)
- regionale / lokale markt (detailhandel (winkels) horecabedrijven)

Niet alle goederen- en dienstenstromen lopen via de markt ->parallelle economie (buiten officiële markt om) en (quasi)-collectieve goederen door de overheid.

Functies van de markt:
1) Brengt vraag en aanbod van producten bij elkaar
2) Prijsvorming ->d.w.z dat er op een markt een bepaalde prijs tot stand komt . Prijzen hebben een belangrijke signaalfunctie voor vraag ( P vergelijken, bepalen hoeveelheid) en aanbod( vergelijken opbrengsten en kosten, bepalen hoeveelheid).
3) Ruimende functie ->d.w.z. dat de aanbieders hun spullen kunnen verkopen en alle vragers ook iets kunnen kopen. ‘Ruimt’ een markt niet, dan zal de prijs veranderen. ( bederfelijke goederen ->bloemist->verlaagt P tegen sluitingstijd).

Hoe groot de concurrentie op een markt is wordt bepaald door:
- aantal aanbieders
- aard van het product
- aantal vragers ( is echter meestal zo groot, dat een individuele vrager weinig invloed heeft) ( maar: bruggen, autowegen: overheid)

Marktvorm: geeft de omstandigheden weer waaronder een onderneming moet werken
Marktvorm bepaalt het marktgedrag van die onderneming:
d.w.z de strategie die een onderneming kiest in de concurrentieslag

Marktvorm + marktgedrag->marktresultaat: de hoogte van de tot stand gekomen prijzen, de omvang en de kwaliteit van de productie en de hoogte van de winst

MARKTVORM ->MARKTGEDRAG ->MARKTRESULTAAT

Markresultaat onbevredigend voor overheid: beïnvloeden marktproces door:
Min.- maxprijzen, subsidies, BTW accijnzen en andere heffingen.
+ de overheid kan machtsvorming van ondernemingen tegengaan ( zo conc. stimuleren)

Hoofdstuk 2

HET DICTAAT VAN DE MARKT
(Volkomen concurrentie)

Het markt en prijsmechanisme

Naarmate een (graan)producent een hogere prijs voor zijn product kan krijgen zal hij meer gaan aanbieden. WANT: het verschil tussen de verkooprijs en kostprijs wordt groter->winst per eenheid product stijgt. (winstmarge).
Door streven naar max.winst kan producent door meer aan te bieden een grotere winst behalen ->DUS: positief verband tussen de prijs en het aanbod.

Het verband tussen de prijs en aangeboden hoeveelheid van een (graan)handelaar wordt weergegeven door de individuele aanbodfunctie of aanbodlijn ->geeft aan hoeveel een producent bij uiteenlopende prijzen zal aanbieden.

Marktaanbod: bij een bepaalde prijs de aangeboden hoeveelheid van alle (graan)producenten op tellen
Als je dit bij elke prijs doet krijg je de collectieve aanbodfunctie of aanbodlijn
Die geeft aan hoeveel alle producenten zullen aanbieden bij uiteenlopende prijzen.
( op dezelfde wijze de individuele vraagfunctie/lijn de collectieve vraagfunctie of vraaglijn afleiden).

Verband prijs en gevraagde hoeveelheid negatief: hoe hoger de prijs des te lager de gevraagde hoeveelheid.

Hoe komt de prijs op de (graan)markt tot stand?:
Door alle aanbieders en vragers samen ->door het collectieve aanbod en de collectieve vraag.

Evenwichtsprijs(marktprijs)->daar waar de coll.vraaglijn en aanbodlijn elkaar snijden. ( Zo ook de evenwichtshoeveelheid).
De gevraagde hoeveelheid komt dan overeen met de aangeboden hoeveelheid. (Qv=Qa).

Komt de marktprijs op deze wijze tot stand?
->marktvorm: VOLLEDIGE MEDEDINGING of VOLKOMEN CONCURRENTIE
kenmerken:
- op de (graan)markt is het aantal aanbieders zo groot->elk van hen klein deel van de totale afzet (marktaandeel) heeft->de afzonderlijke producent geen invloed op de prijs kan uitoefenen.
- Ook de kopers zijn met zeer velen en hebben afzonderlijk evenmin invloed op de prijs.
De P is voor de ind. vrager en ind. aanbieder dan ook een gegeven.
- Homogeen product : producten die in de ogen van de koper geen onderlinge verschillen tonen.
( Heterogeen: wanneer vragers bij het kleinste verschil in kwaliteit, verpakking of service al een voorkeur hebben voor een bepaald product/merk).
- Vrije toe- en uittreding: elke producent kan in principe toetreden tot de markt( gaan produceren /+ elke producent kan de productie stoppen).
- Doorzichtige markt/ transparant: alle aanbieders en vragers zijn op de hoogte van wat er op de markt gebeurd; hoeveel er verhandeld wordt, tegen welke prijs.
Homogene goederen->eventuele prijsverschillen verdwijnen door de handel

De 4 genoemde kenmerken kom je in de praktijk bijna nooit allemaal tegelijk tegen.
= bij elke marktvorm

Volledige mededinging: bloemenveiling, groenteveiling, visafslag, graanbeurzen, effectenbeurzen en de valutamarkt.

Elke aanbieder gering marktaandeel->kan P niet zelfstandig vaststellen ->moet zich aanpassen aan de P die op de markt tot stand is gekomen. ( hij heeft geen invloed op P).
WEL zelf beslissen hoeveel hij tegen de geldende marktprijs zal produceren.
Onbeperkte afzet mogelijkheden: WANT vergroting afzet geen invloed op marktprijs heeft

Hoeveel gaat hij nu uiteindelijk aanbieden/produceren?
Marktprijs vergelijken met productiekosten; vervolgens besluiten hoeveel hij zal aanbieden zodanig zijn winst max. is.
Producentengedrag afz. producent: bepalen van de afzet waarbij zijn winst max. is. ->hoeveelheidsaanpasser

De concurrentie is zo fel dat een ondernemer met zijn P niet kan afwijken van de P van de concurrenten; VANDAAR dat deze marktvorm volledige mededinging / volkomen concurrentie wordt genoemd.

Marktgedrag producent modelmatig: werkelijkheid m.b.v vergelijkingen en symbolen weergeven

->…

Opbrengstenkant van elke (ind.) producent:
- De prijs (p) is gegeven en wordt bepaald door de markt. ( p=GO)
- De totale opbrengst/omzet (TO) = p * q (afzet)
- De gemiddelde opbrengts/omzet of opbrengst per eenheid product; GO = TO: q
- De marginale opbrengst/omzet (MO) is gelijk aan de extra opbrenst (∆TO) als gevolg van een uitbreiding van de afzet met een eenheid product. ( ∆q); MO= ∆TO: ∆q

Bij voll.med. geld voor elke producent p=MO=GO.
WAAROM?; de p is altijd (ongeacht de marktvorm) gelijk aan GO; immers GO=TO/q =(p*q)/q = p
Kenmerkende van voll. med. is MO=p .
Aangezien de p gelijk blijft ongeacht de omvang van de afzet, zal bij een uitbreiding van de afzet met een eenheid product de extra opbrengt (MO) gelijk zijn aan de P van de extra verkochte eenheid (p).

P= GO ->prijsafzetfunctie; geeft aan: hoeveel een producent bij elke prijs kan aanbieden
Bij deze marktvorm geldt echt op een bepaald moment maar een prijs, die gedicteerd wordt door de markt.
Grafische variant: prijsafzetlijn ->= bij voll med een horizontale lijn.

Naast de opbrengsten kant informatie nodig over de productiekosten om de afzet te bepalen waarbij de totale winst max. is voor de afz producent.

De kostenkant van elke (ind) producent:
- De totale kosten (TK) zijn gelijk aan de som van de totale variabele kosten (TVK) en de totale constante kosten ( TCK) ->TK= TVK+TCK
- De gemiddelde totale kosten (GTK) of de kosten per eenheid product (= kostprijs) zijn gelijk aan de totale kosten gedeeld door de afzet ->GTK= TK: q
- De gemiddelde variabele kosten (GVK) of variabele kosten per eenheid product zijn gelijk aan de totale variabele kosten (TVK) gedeeld door de afzet->GVK= TVK:q
- De gemiddelde constante kosten (GCK) zijn gelijk aan de totale consatante kosten (TCK) gedeeld door de afzet ->GC= TCK:q
- Tevens geldt: GTK=GVK+GCK
- De margnale kosten (MK) zijn gelijk aan de extra kosten (∆TK) als gevolg van een uitbreiding van de afzet met een eenheid product MK= ∆TK/∆q

De vergelijkingen van opbrengsten en kosten lever het resultaat (winst/verlies) op:
- De totale winst (TW) is het verschil tussen de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) ->TW=TO-TK
- De gemiddelde winst (GW) of de winst per eenheid product is gelijk aan de totale winst (TW) gedeeld door de afzet ->GW= TW/q
- Tevens geldt; GW= GO-GTK ofwel GW= p – GTK

De max. totale winst wordt bereikt bij die productie/afzet waarbij geldt: MO=MK
Zolang MO>MK zal de winst stijgen bij een vergroting van de afzet. Wanneer MO=MK zal de winst niet meer groeien en is de max. totale winst bereikt.
Omdat MO=p bij volk conc zal bij elk denkbare prijs de MK uiteindelijk bepalen hoeveel er geproduceerd/verkocht wordt. ->De MK bepalen dus de aangeboden hoeveelheid van de ind producent. MK geeft dus de ind aanbodfunctie weer.

Wat is het verschil tussen de aanbodfunctie en de prijsafzetfunctie van een ind producent?
->de aanbodfunctie geeft aan hoeveel een producent bij uiteenlopende prijzen zal aanbieden. De prijsafzetfunctie geeft aan hoeveel een producent bij uiteenlopende prijzen kan aanbieden.

MO=p alleen bij voll med OMDAT de p voor de ind prod vaststaat en niet afhankelijk is van de hoeveelheid die hij afzet p=GO=MO ->een horizontale lijn
Max.totale winst bij MO=MK of de top van de TW-grafiek.
Breakevenafzet->GO=GTK of snijpunten TW-lijn met de q-as (of snijpunten TO=TK).
Winst->grafisch op 2 manieren: oppervlakte: GW* q
Lijnstuk: TO-TK

Op een markt veel winst->meer producent gaan desbetreffende product maken->het aantal aanbieders neemt toe. ->verschuiving collectieve aanbodlijn naar RECHTS ; dwz dat bji elk denkbare pijs het aanbod groter wordt. Ook bij de bestaande maktpijs wordt meer aangeboden . De vraaglijn blijft HETZELFDE.
->meer aanbod dan vraag: aanbodoverschot.
De producenten raken niet al hun producten kwijt->gaan concurreren; onderbieden; waardoor de prijs daalt.
Lagere prijs; er kan meer worden afgezet; de gevraagde hoeeelheid neemt immers toe.
Maar bij een lagere prijs; minder interessant om de productieomvang te handhaven; de aangeboden hoeveelheid DAALT.
Vanauit situatie aanbodoverschot komt er een (prijs)mechanisme op gang wat gaat in de richting van de evenwichtsprijs. De oorspronkelijke marktpijs geldt dus NIET meer.
De prijsdaling, de stijging van de gevraagde hoeveelheid en de daling van de aangeboden hoeveelheid gaat net zolang door totdat het marktevenwicht is bereikt.
Prijs-marktmechanisme: het proces waarbij een prijsverandering zorgt voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod. (kan alleen soepel verlopen als voldaan wordt aan de voorwaarden van volk conc).

Dus: toename aant producenten op een markt->daling marktprijs
Hoelang zal dit proces doorgaan? ( toetreding meer aanbieders->prijsdaling->winstdaling)
Hoever moet de winst dalen om toetreding tot stilstand te brengen? ->ligt aan de kosten

Uit de opbrengsten van een onderneming moeten de variabele en constante kosten gedekt worden. + de ondernemer moet zelf ook een inkomem kunnen behalen + de aandeelhouders moeten tevreden worden gesteld met een redelijke winst ->deze uitgaven zijn nodig om een ond te laten voortbestaan.
Kosten worden gezien als: alles wat nodig is om een ond draaiende te houden.
Winst is dan niet noodzakelijk, als de kosten zo ruim worden opgevat en er dan nog winst wordt gemaakt noemen we dit overwinst.
Voll med->de overwinst zal op lange termijn verdwijnen.
Zolang er wel overwinst is: concurrenten zullen toetreden, waardoor de overwinst vanzelf ophoud en toetreding ook.
Bedrijfstakevenwicht->de situatie waarin er geen overwinst is (en dus geen nieuwe ond toetreden). (GO= minimum GTK).

Bij volk conc zorgt het prijsmechanisme er dus voor dat Qv en de Qa aan elkaar gelijk zijn en verhandeld worden tegen de evenwichtsprijs.
Als de P boven de evenwichtsprijs ligt ontstaat er een aanbodoverschot; het aanbod is groter dan de vraag. ->de prijs zal dan zakken tot de evenwichtsprijs(marktevenwicht) wordt bereikt.
Bij een evenwichtsprijs (over)winst->meer producenten->coll aanbodlijn naar rechts en de evenwichtsprijs daalt totdat er GEEN (over)winst meer is ; P= GO = minimum GTK

->->

collectieve aanbod: van een product is de som van het aanbod van alle ind producenten samen
collectieve aanbodfunctie: collectieve aanbod als functie van de prijs (ceteris paribus).
(dwz geeft het verband weer tussen de P en de Qa van een product waarbij een aantal andere invloeden op de Qa constant verondersteld wordt)
Wanneer de invloeden WEL veranderen treedt er een verandering in de ligging van de collectieve aanbodlijn op. (bv. Aantal producenten).

Dus toename aantal aanbieders->aanbodlijn naar RECHTS en bij een afname natuurlijk naar LINKS.
Bij de algebraïsche bepaling van de nieuwe aanbodlijn zetten we Qa in het linker lid van de vergelijking en tellen dan bij het rechterlid een getal op. (immers bij dezelfde prijs wordt meer aangeboden).
Qa= ap + b
Als door een toename van het aantal aanbieders de Qa toeneemt met c dan wordt de nieuwe aanbodfunctie Qa= ap + b + c
Bij een afname van het aantal aanbieders is c natuurlijk negatief.

Ook de kosten van een ondernemer vallen onder ceteris paribus ( net als aantal aanbieders).
Die kunnen toenemen door loonsverhogingen of door aanschaf van nieuwe duurdere machines.
Ook de overheid kan zorgen voor hogere kosten: heffingen (milieuheffingen)
Of subsidies->kosten dalen
Als de kosten per eenheid product stijgen dan zal bij dezelfde verkoopprijs de winst per eenheid product (winstmarge) dalen.
Winstdaling voorkomen->aanbieders verhogen verkoopprijs met het bedrag van de kostenstijging per eenheid product. ->collectieve aanbodlijn zal met het bedrag van de kostenstijging per eenheid product OMHOOG verschuiven.( bij toename kosten aanbodlijn omhoog, bij een afname vd kosten natuurlijk omlaag).

Bij de algebraïsche bepaling->vd nieuwe aanbodlijn; zetten we p in het linker lid van de vergelijking en tellen dan bij het rechter lid een getal op. (immers bij dezelfde aangeboden hoeveelheid stijgt de prijs met het bedrag van de kostenstijging per product).
P= aqa + b
Als door de kostenstijging de verkoopprijs toeneemt met c ->nieuwe aanbodfunctie: p= aqa +b +c ( bij een afname van de kosten is c negatief)

DUS: de ceteris paribus voorwaarden voor de collectieve aanbodfunctie:
- het aantal aanbieders
- de kosten van het product

Overheid en markt

De overheid kan op verschillende manieren invloed uitoefenen op de prijzen:
- min.- en max. prijzen
- prijsverhogende belastingen; BTW, accijnzen, milieuheffingen
- prijsverlagend: subsidie

Minimum en maximum prijzen:
Door vrije werking van het prijsmechanisme->prijs ontstaan die voor producenten te laag is->geen redelijk inkomen voor producenten->terwijl het product van groot belang kan zijn
Bv. In de landbouw->onstaan Europees landbouwbeleid
Doel beleid tweeledig:
- voedselvoorziening Europese burger veilig stellen
- boeren moesten een minimum bestaanszekerheid krijgen
concreet: minimum prijzen worden gegarandeerd: boeren kunnen produceren wat ze willen.
Overproductie (aanbod> vraag) + de prijs beneden een bepaald niveau zakt koopt brussel het op tegen de minimum of garantieprijs. D eoverheid intervenieert->minimumprijs ook wel interventieprijs .
->voorraden kunnen hoog oplopen ->overschot opslaan->buffervoorraden pf overschot vernietigen of met subsidie exporteren.
Deze maatregelen gaan met hoge uitgaven gepaard; worden uit de algemene middelen (belastingen) betaald.
Andere maatregelen: superheffing, quotumsysteem op de melkproductie; dwz dat de boeren boven een bepaalde hoeveelheid geproduceerde melk een boete moeten betalen. ) (+subsiedie als ze hun belangrijkste productiefactor, grond, ongebruikt laten).

De overheid kan maximum prijzen instellen om te hoog oplopende prijzen tegen te gaan.
Bv. In de gezondheidszorg.
Maximum prijzen beschermen de consument
Wel een probleem: aanbodtekort of vraagoverschot ->de prijzen zijn wel lager, maar ook minder aanbod
De beschikbare aanbod moet op de een of andere manier verdeeld worden over de vragers (vergunningensysteem) of de vraag indammen (rantsoenering).

Prijsverhogende belastingen en heffingen:
Prijsverhogende belasting: BTW->belangrijkste inkomstenbron van de overheid
Accijnzen en andere heffingen leveren de overheid geld op.
Belangrijk verschil BTW en accijnzen/ andere heffingen ->met accijnzen en heffingen wil de overheid vooral het gedrag van de consumenten en producenten beïnvloeden.
(ecotaks= heffing op energieverbruik) (tabakaccijnzen, benzineaccijnzen).
Overheid pas principe toe; ‘de vervuiler betaalt’.
Belastingen en heffingen->kostprijsverhogend; de producenten berekenen ze door in de prijs
De prijs per eenheid product neemt dan toe met het bedrag van de belasting/heffinge per eenheid product; tevens stijgen de MK met dat bedrag
Grafisch: de aanbodlijn met het bedrag van de belasting/heffing naar boven (naar links) verschuift.
De producenten willen alleen hun producten tegen hogere prijzen aanbieden zodat hun winstmarge niet aangetast wordt. ->afwenteling: de producent probeert zijn verhoogde lasten in rekening te brengen aan de afnemer

Prijsverlagende subsidies:
Producten waarvan de overheid het gebruik juist wil stimuleren->door subsidies te verlenen
(zo subsidieert de overheid toegangskaartjes voor bepaalde culturele voorstellingen).
Subsidies->kostprijsverlangend ; de kosten per eenheid product worden met het bedrag van de subsidie per eenheid product verlaagd; tevens dalen de MK met dat bedrag
Grafisch: de aanbodlijn met het subsidie bedrag per eenheid product naar beneden ( naar rechts ) verschuift. WANT producenten kunnen nu volstaan met een lagere prijs want hun winstmarge wordt niet aangetast.
Grafisch heeft dit tot gevolg dat de collectieve aanbodlijn met het subsidiebedrag per eenheid product naar beneden ( naar rechts) verschuift.

Hoofdstuk 3

PRODUCTDIFFERENTIATIE
(monopolistische concurrentie)

Bij volkomen concurrentie op lange termijn geen overwinst ->producenten proberen onder het juk van volk conc uit te komen ->is de enige mogelijkheid om greep op de prijs te krijgen waardoor weer overwinstkansen ontstaan.
Strategie producent zo dat zijn product zich onderscheidt van dat van de concurrenten zodat hij opvalt bij de koper->deze strategie vooral bij de markt van consumptiegoederen.
Gemeenschappelijk kenmerk van supermarkten, kledingzaken, meubelzaken, horecabedrijven: ze willen in de gunst van de consument komen.
Productdifferentiatie->bedrijven proberen iets toe te voegen aan hun product, waardoor ze zich onderscheiden van hun naaste concurrenten terwijl de producten in dezelfde behoeften voorzien.
Productdifferentiatie is een voorbeeld van productbeleid, een van de marketinginstrumenten.
Andere marketinginstrumenten:
- promotiebeleid(reclame)
- prijsbeleid(klanten lokken; psychologische prijs; een prijs die lager lijkt dan hij is 99,95)
- plaatsbeleid(of distributiebeleid) ( ‘via welke kanalen worden de producten verkocht’, of waar moet het product te koop zijn.)

we spreken in dit verband ook wel van een marketingmix, omdat de marketinginstrumenten meestal in combinatie met elkaar worden toegepast.
De goederen zijn nu heterogeen dwz dat de producten door de afnemers/consumenten verschillend gewaardeerd worden, ookal gaat het om zeer kleine verschillen. Door heterogeniteit ->markt ondoorzichtiger en er zijn (kleine) prijsverschillen mogelijk.
->dit is monopolistische concurrentie
- veel aanbieders
- heterogene producten
De producenten willen dmv productdifferentiatie een eigen klantenkring opbouwen.
Deze marktvorm monopolie en op volkomen concurrentie; binnen zijn klantenkrinf is hij de monopolist (enige aanbieder) en hij kan binnen bepaalde grenzen zijn eigen P kiezen en zo misschien weer winst maken.
Er is sprake van zuiver monopolie wanneer er maar één aanbieder is die een homogeen product aanbiedt.
Bij volk conc is de producent dus beperkt prijszetter omdat bij een te hoge P de klanten naar de concurrent zllen overstappen. De gelijkenis met vol conc zit in het feit dat nieuwe aanbieders kunnen toetreden. ( (over)winst->nieuwe producenten->imiteren->deel klanten en winst afpakken). Op korte termijn dus wel overwinst. Op lange termijn zal de overwinst verdwijnen.

->->

De vraagfunctie van bijvoorbeeld stropdassen geldt maar voor één kledingzaak OMDAT er sprake is van heterogene goederen.
Elke kledingzaak heeft eigen (ind) vraagfunctie en eigen prijsafzetfunctie->dwz elke kledingzaak heeft eigen deelmarkt van bv stropdassen.
De markt van stropdassen bestaat dus uit een groot aantal deelmarkten->in TEGENSTELLING tot de marktvorm voll med waar sprake is van één markt; elke onderneming heeft met dezelfde (collectieve) vraagfunctie te maken.
Bij mon conc is er een vraagfunctie voor elk product.
De grafische variant hiervan is de vraag- of prijsafzetlijn. (verlopen tamelijk vlak)
Immers: de verschillen tussen de producenten zijn zo gering dat ze gemakkelijk te vervangen ( substitueerbaar) zijn. (Kleine verhoging p, forse daling afzet).

P= GO valt NIET MEER samen met MO. Er geldt nu: MO< GO
Waarom? Als een producent zijn afzet wil opvoeren moet hij zijn prijs verlagen, omdat hij dan meer kan verkopen. Deze Pverlaging geldt dan voor alle verkochte producten; dus ook voor de producten die voor een hogere P verkocht konden worden. MO is dus gelijk aan GO(=p) MINUS de totale opbrengstdaling als gevolg van de prijsdaling.

VB. als de producent zijn afzet wil vergroten van 30naar 31 eenheden, zal de prijs verlaagd moeten worden van 70 naar 69. Dan brengt niet alleen de 31ste eenheid 69 op maar ook de 30 eenheden die voor 70 verkocht konden worden.
MO= 69 - 30 . 1 = 39
(extra opbrengst (prijsdaling eerste
31ste eenheid 30 eenheden)
(p=GO) )

Dus bij dalende gemiddelde opbrengsten (p=GO) is de opbrengst van een extra eenheid lager dan de gemiddelde opbrengst (MO

In tegenstelling tot de marktvorm voll med is de TO-lijn geen rechte lijn meer door de oorsprong maar een bergparabool.
Dit is als volgt te verklaren:
Q= -p + 100 is te herschrijven als p= -q +100
TO= p*q ->TO= (-q +100) *q= -q2 +100q
MO= ∆TO/∆q geeft aan de richtingscoëfficiënt van de raaklijnen van de TO-curve; MO wordt ook wel ‘eerste afgeleide’ van TO genoemd: TO’
In dit geval is MO= -2q + 100
De omzet(TO) bereikt zijn maximum zodra MO gelijk is aan 0, immers;
MO> 0 ->TO stijgt
MO= 0 ->TO bereikt z’n maximum
MO<0 ->TO daalt

(belangrijk -> oefenen met formules herschrijven)

Hoofdstuk 4

GEDEELDE MACHT
(oligopolie)

In tal van bedrijfstaken heeft een sterke bedrijfsconcentratie plaatsgevonden dmv fusies en overnames. Gevolg->de productie van goederen en diensten steeds meer in handen komt van een relatief klein aantal zeer grote ondernemingen, waaronder multinationale ondernemingen.
Zo heeft Ford Volvo, Lincoln, Jaguar en Mazda opgekocht.
Zo hebben inmiddels 5 grote autofabrikanten meer dan de helft van de wereldmarkt in handen.
De expansie- en overnamedrift van sommige Nederlandse financiële instellingen is spectaculair. (ABN-Amro, Fortis….wereldtop)

2 redenen waarom bedrijven fuseren of overgaan tot een overname:
- Hoge constante kosten (research, afzetkanalen..) die de ondernemingen eerst elk afzonderlijk moesten maken hoeven nu gezamenlijk maar 1 keer worden gemaakt ( als de fusiepartners op dezelfde markt opereren.
- Op inkoopmarkten kan een sterke machtspositie (kortingen) worden afgedwongen. (groter marktaandeel).

Oligopolie->bij markten waarop slechts een beperkt aantal aanbieders actief is, of een of meer aanbieders een duidelijke overheersende positie innemen.
Een bijzonder geval;
Duopolie->er zijn slechts twee aanbieders.
Het aantal concurrenten is in die gevallen zo klein dat ze elkaar in het oog kunnen houden en ook moeten houden, omda het gedrag van de één ingrijpende gevolgen kan hebben voor de anderen. Een reactie van de één roept dan meestal ook reacties van anderen op waarop weer een reactie van de eerste volgt en zo verder.
Oligopolisten proberen zoveel mogelijk kennis over hun producten geheim te houden voor andere producenten zodat zij eventuele concurrentievoordelen kunnen uitbuiten.
Oligopolie wordt dan ook gekenmerkt door beperkte doorzichtigheid.
Producenten zijn voortdurend bezig met innovatie; zo worden er in de elektronica continu nieuwe producten en productieprocessen ontwikkeld. (techn. Ontw spelen een grote rol)
Grootschaligheid(schaalvoordelen) zorgt in het algemeen voor hoge toetredingsbarrières
voor ‘nieuwkomers’ zodat het aantal aanbieders relatief beperkt en constant blijft.
Aangezien oligopolisten alles in het werk stellen om via productdifferentiatie hun producten van elkaar et onderscheiden is er sprake van heterogene producten. Soms zijn producten min of meer homogeen; zoals bij bv benzine.

Net als bij mon conc bestrijkt een oligopolist een deelmarkt van een bepaald product. Bij oligopolie bestaat de markt van een bepaald product uit een beperkt aantal deelmarkten. BV->elke oliemaatschappij bestrijkt een deel van de benzinemarkt; elke oliemaatschappij heeft zijn eigen prijsafzetfunctie die samenvalt met de vraagfunctie van zijn benzine.
In principe kan een oligopolist de prijs zelf bepalen maar hij zal rekening moeten houden met zijn concurrenten.
Om marktaandeel te behouden of te vergroten kunnen producenten bij oligopolie diverse strategieën toepassen in hun concurrentiestrijd; er zijn dus VERSCHILLENDE vormen van marktgedrag mogelijk.
Op de 1ste plaats zal een oligopolist bij zijn activiteiten vooral rekening houden met de prijzen van zijn concurrenten. .
Uiteindelijk zal de vraag naar bv benzine ook wel afhangen van de prijs van auto’s maar de producent zal deze (als niet strategische prijzen) buiten beschouwing laten en zich beperken tot de (strategische) prijzen van concurrerende benzinemerken.

Prijsstarheid->de angst voor elkaar leidt dikwijls tot vooronderstellingen over elkaars reacties. Zo is het bv denkbaar dat een producent veronderstelt dat een prijsverlaging door de concurrentie wel gevolgd wordt, maar een prijsverhoging niet. Dit zou betekenen dat een oligopolist veracht dat bij een verhoging van zijn prijs zijn klanten weglopen naar zijn concurrenten terwijl hij bij een prijsverlaging geen klanten van anderen zal afpakken.
->dit komt tot uitting in de zogenaamde geknikte prijsafzetlijn.

Gaat een producent toch over op een prijsverlaging dan zullen de concurrenten veelal volgen. Er kan dan een opeenvolging van prijsverlagingen ontstaan->prijzenoorlog
Hierdoor wordt de winstgevendheid van de elkaar beconcurrerende bedrijven aangetast met als uiteindelijke resultaat->dat er nog maar een onderneming overblijft die de markt beheerst.
Een P-oorlog komt niet veel voor->elke producent weet dat hij zijn concurrent moeilijk uit de markt kan prijzen. Alleen op de korte termijn heeft de consument er baat bij.

2 Nadelen die een consument/afnemer ondervindt van een prijzenoorlog op de lange termijn:
- door de scherpe prijsconcurrentie dalen de opbrengsten van de ondernemers; ze zullen dan proberen hun kosten te beperken en dat kan leiden tot een lagere kwaliteit van de producten
- door de prijzenoorlog kunnen er ondernemingen besluiten te stoppen met het betreffende product. De consument heeft dan minder keuzemogelijkheden.

Het is ook mogelijk dat een van de oligopolisten e prijs bepaalt en de overigen zich hieraan aanpassen. ->prijsleiderschap komt vooral voor als een van de producenten de markt domineert.
Overheidsingrijpen voorkomen door:
Kleinere bedrijven bewust niet wegconcurreren maar dulden mits ze de prijsleider volgen om zo de schijn van concurrentie op te houden.

Oligopolisten zullen elkaar meestal NIET fel via de prijs beconcurreren maar zullen uit angst voor reacties van concurrenten een andere strategie kiezen.
Een producent kan dan (potentiële) klanten wijzen op een nieuwe uitvoering van een product->mbv intensieve reclamecampagne.
Reclame dient om algemene bekendheid te geven aan een product maar OOK om het duidelijk te onderscheiden van de producten van de concurrenten. (elec.pasjes benzinest)

Tenslotte kunnen producenten een kartel oprichten.
Kartel->is een afspraak/overeenkomst tussen ondernemingen met als doel de onderlinge concurrentie te beperken dan wel uit te schakelen.
->dat kan bv door afspraken te maken over de prijzen die zij voor hun producten vragen (prijskartel) of door het afzetgebied onder elkaar te verdelen waarbij zij elkaars markten niet betreden.

Een van de bekendste kartels: OPEC

Voor producenten is kartelvorming op korte termijn gunstig: immers de winstgevendheid neemt door het beperken van de concurrentie toe.
Voor afnemers zijn kartels nadelig; omdat zij een hogere prijs betalen dan bij meer concurrentie het geval zou zijn geweest.
Verder bestaat het gevaar dat ondernemingen door gebrek aan concurrentie verstarren->zij hoeven zich niet meer in te spannen om hun concurrentiepositie te handhaven. ->minder geprikkeld om nieuwe activiteiten(innovatie) te ontwikkelen waardoor het concurrentievermogen op lange termijn toch weer aangetast kan worden.
Eerst NL ->gedoog voor kartels (oogluikend werden toegestaan) ->‘kartelparadijs’

(Meer marktwerking; lees; meer concurrentie)

Nma= Nederlandse Mededingingsautoriteit ->kartelpolitie
Volgens Europese richtlijnen welk in enkele gevallen kartelvorming toegestaan; zo’n vrijstelling betreft bijvoorbeeld franchise-overeenkomsten; supermarktketens als C 1000 en Spar leggen vaste winkelprijzen op aan bij hen aangesloten winkeliers.

Bagatel-bepaling->verder vallen afspraken waarbij het gaat om een omzet beneden een bepaald bedrag buiten de wet.

->->

Als er met prijzen geconcurreerd wordt dan is de kruisprijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid (Ek) een belangrijk gegeven voor een aanbieder.

Elastisch->prijsgevoelig
Inelastisch->prijsongevoelig

Monopolist VVM Mon.conc. Oligopolie
aanbieders - + + -
vragers + + + +
Homogeen/heterogeen product / homogeen heterogeen Heterogeen
reclame / nee wel Wel
winst ja nee nee Ja
Vrije toe- en uittreding nee ja ja Nee
Vb. Microsoft graan kapper Shell,texaco
MO=GO=P
Go=p MP=1/2=GO
MO=TO’
MK=TK’
GO=p GO=p

TK= TVK+TCK
GK= GVK+GTK
TVK= Q *GVK
GCK= TCK/Q
MW=MO+MK
Winst=TO-TK
TO=p*q
TO=GO*q
TK=GK*q
GO=TO/q
GW=TW/q

Voll med->MO=GO=P
Mon.conc->MO

Max.prijs->BENEDEN marktprijs->beschermt consument
Min.prijs->BOVEN marktprijs->beschermt producent

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.