Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 4 en 9 t/m 15

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 12177 woorden
  • 26 maart 2009
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1 Management en Organisatie

1.2 Organisaties Organisatie: een samenwerkingsverband van mensen die bepaalde doelen willen bereiken.


2 soorten organisaties:

• Commerciële organisatie: streven naar winst. Ookwel een profitorganisatie genoemd. Andere term: onderneming of bedrijf. Een onderneming of een bedrijf is een organisatie die producten voortbrengt, verkoopt en/of diensten verleent met het doel winst maken.

• Niet-commerciële organisatie: streven niet naar winst, doel is afhankelijk van het soort niet-commerciële organisatie. Het wordt ook wel een no-for-profit-organisatie genoemd.


Als je een organisatie wil oprichten moet je een rechtsvorm kiezen. Een rechtsvorm is de juridische vorm van wie heeft de organisatie schulden?


Rechtsvorm: opleiding en wie is verantwoordelijk voor de splitsen in natuurlijke personen (mensen) en rechtspersonen (organisaties die net als mensen rechten en verplichtingen hebben.)

 

Commerciële organisaties rechtsvormen:

• Eenmanszaak

• Vennootschap onder firma (Vof)

• Naamloze vennootschap (NV)

• Besloten vennootschap (BV)

• Eenmanszaak: bezit geen rechtspersoonlijkheid. Er is één eigenaar, die eigen vermogen heeft ingebracht en verantwoordelijk is voor de schulden v.d. eenmanszaak.

• Vof: ondernemingsvorm waarbij 2 of meer vennoten een bedrijf hebben onder een gemeenschappelijke naam. De vennoten brengen eigen vermogen in en hebben de leiding. Arbeidsverdeling is mogelijk. De Vof is geen rechtspersoon: de vennoten zijn verantwoordelijk zelf verantwoordelijk voor de schulden. Soms staat er achter een bedrijfsnaam fa. dat betekent firma.

• NV: een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld eigen vermogen waarin elk d. vennoten (aandeelhouders) voor een of meer aandelen deelneemt. De directie is niet verantwoordelijk voor de schulden maar de NV zelf.

• BV (met beperkte aansprakelijkheid): een rechtspersoon met zelfstandige rechten en verplichtingen. De eigenaren vd BV zijn ook slechts aansprakelijk voor het deel wat ze zelf ingebracht hebben.

 

BV en NV zijn in de omschrijving hetzelfde maar de aandelen in een BV zijn niet vrij overdraagbaar. Ze mogen alleen verkocht worden aan familieleden of andere aandeelhouders.


Niet-commerciële rechtsvormen:

• besloten of naamloze vennootschap

• vereniging

• stichting

 

Een BV of NV komt voor bij niet-commerciële organisaties die niet naar winst streven maar wel een bedrijfsmatig karakter hebben.
Vereniging:
een organisatie die leden kent en bepaalde doelen nastreeft.. Een vereniging is een rechtspersoon
Stichting:
een rechtspersoon zonder leden die een bepaald doel wil bereiken. Het vermogen wordt vaak verkregen door subsidies of schenkingen.


1.3 Managementmanagement:

*het bepalen van doelstellingen vd organisatie,

*het plannen,

*organiseren,

* het geven van leiding


Bepalen van doelstellingen vd organisatie: De managers werken de hoofddoelstellingen uit tot subdoelstellingen. Daar gaan ze mee door tot het omgezet kan worden tot een plan en de uitvoering vd plannen ook gecontroleerd kan worden.


Het plannen: een gedetailleerde uitvoering v.d. doelstelling
Organiseren: het scheppen van doelmatige verhoudingen tussen mensen, middelen en handelingen om een bepaald doel te bereiken.

Leidinggeven: het begeleiden van activiteiten van de verschillende werknemers en medewerkers. Ze geven opdrachten en hulp bij de uitvoering v deze opdrachten.

Controleren: Zodra er in een organisatie meer dan een persoon werkzaam is, is controle noodzakelijk. Controle is nodig om te zien of een medewerker doelmatig zijn werk uitvoert. Controle geeft de manager kans om tijdig bij te sturen en eventueel weer nieuwe doelstellingen te bepalen.

Organigram: Als een organisatie groeit wordt het steeds moeilijker om het te managen. Om overzicht te houden zet de organisatie een organisatie-structuur op papier. Een organisatie-structuur wordt weergegeven in een organigram( zie blz 294-295)In een organigram kun je aflezen wie er zich waar mee bezighoudt.

1.4 Gegevens en Informatie
Informatie:
de gegevens die de kennis van de ontvanger vergroten.

Informatie moet aan de volgende eisen voldoen:

• betrouwbaarheid: juist en volledig

• relevantie: het moet zoveel mogelijk aansluiten op de informatiebehoeften

• tijdigheid: op het juiste momentinformatie vergroot kennis: gegevens kunnen geen informatie zijn. Als je midden in de nacht wakker wordt en je ziet op je wekker dat het half 3 is..is dat gegeven voor jou informatie. Maar als je door was blijven slapen dan had het gegeven geen informatie geweest.

 

Beslissingen/verantwoording: Informatie kan gebruikt worden om beslissingen te nemen. worden om verantwoording af te leggen. kan ook gebruikt verantwoordingsinformatie.

 

Feedback: terugkoppeling. Feedbackinformatie: de informatie vooraf je ergens mee gaat beginnen.

 

1.5 Communicatie, informatie en informatiestromencommuniceren: het uitwisselen van informatie tussen een zender en een ontvangermedium: het middel waarmee de informatie wordt uitgewisseld.

 

Als de ontvanger vd informatie reageert op de zender is er feedback.


Interne communicatie: als er communicatie plaatsvindt BINNEN een bedrijf.

Externe communicatie: als er communicatie plaatsvindt van personen van een afdeling met de buitenwereld.

Informatiestromen: het doorlopende proces van overbrengen v. informatie.

Informatiesysteem: het geheel van personen, hulpmiddelen en activiteiten dat gericht is op het verzamelen, verwerken en verstrekken van gegevens om te kunnen voorzien in de informatiebehoeften. Alle activiteiten die daarbij plaatsvinden horen bij het informatieverzorgingproces.

 

Hoofdstuk 2 Algemene vaardigheden

 

Brutowinst= verkoopprijs-inkoopprijs


Een promille: 1 per 1000 wordt geschreven als:‰Afzet en omzet:

- Afzet: Het aantal verkochte producten.

- Omzet: Afzet x de verkoopprijs excl. BTW Brutowinst en nettowinst

-Brutowinst = verkoopprijs – inkoopprijs- Nettowinst = brutowinst

– de overige kosten. Inkoopprijs en verkoopprijs:- Inkoopprijs = verkoopprijs – brutowinst- Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinst Procentuele verandering (daling of stijging) van de afzet of omzet:- (Nieuwe waarde – Oude waarde) :


Oude waarde en x 100%Indexcijfer:- Een verhoudingscijfer vergeleken met het basisjaar door een basisjaar te kiezen en daaraan te koppelen het getal 100. De procentuele verandering van de afzet of omzet rekenen we vervolgens uit en tellen we op of af van die 100. Valuta koersen, wat krijg ik voor dit?:

 


- Biedkoers: Kijk je naar wanneer je vreemde valuta verkoopt aan de bank.

- Laatkoers: Kijk je naar wanneer je vreemde valuta koopt van de bank.

 

Provisie:

- Biedkoers: Wanneer je vreemde valuta verkoopt aan de bank gaat er provisie af.

- Laatkoers: Wanneer je vreemde valuta koopt van de bank betaal je provisie.

 

Hoofdstuk 3 Balans en resultatenrekening

3.2 Het samenstellen van een balans

 

Balans: Een overzicht van de bezittingen (incl. de vorderingen), het eigen vermogen en de schulden van een onderneming op een bepaald moment. Bij de linkerkant (Debetzijde) en de rechterkant (creditzijde) zijn de totaalbedragen altijd aan elkaar gelijk.

 

De bezittingen van een onderneming en de vorderingen die zij op een bepaald moment heeft heten kapitaalgoederen of activa. Kapitaalgoederen worden aan de Debetzijde geplaatst.

 

Aan de Creditzijde vermogen en het vreemd vermogen (schulden)àworden het eigen de passiva van een geplaatst onderneming.

 

Een onderneming kan alleen maar betalen met de betalingsmiddelen kasgeld en banktegoeden. De betalingsmiddelen noemen we ook wel de liquide middelen van de onderneming.

 

• Gebouw: Dit kom je als eerste tegen op de Debetzijde van de balans. Het omvat het gebouw waarin de onderneming is gevestigd. (Vaste Activa)

• Inventaris: De hulpmiddelen in de onderneming bv: meubilair, computers, kassa’s enz. (Vaste Activa)

• Auto’s: Hierin staat de waarde van de auto’s van de onderneming vermeld. ( Vaste activa) vaste activa is producten die langer dan 1 jaar of meer dan een productieproces meegaat.



• Voorraad Goederen: Dit geeft de waarde weer van de goederen die een ondernemer heeft. De VG nemen we op de balans op tegen de inkoopprijs. Vlottende activa is wat minder dan 1 jaar meegaat of minder dan een productieproces.

• Debiteuren: Veel ondernemingen kopen goederen in op een rekening. Na de koop ontvangen zij een factuur. De afnemers die niet direct betalen heten debiteuren. (vlottende activa)

• Machines: Dit zijn kapitaalgoederen waarmee producten kunnen worden voortgebracht. (vaste activa)

• Postbank: Deze post stelt het tegoed bij de postbank voor. Dat het een tegoed is weet je doordat de post aan de debetzijde staat. Het is dus een bezitting. liquide middelen staan aan debetkant daarmee kan je betalen zoals tegoeden van bank en bedrag in kas.

• Kas: Hier staat het bedrag wat in de onderneming aan contant geld aanwezig is. Het is vaak maar een laag bedrag. (liquide middelen)Creditzijde van de balans:

• Eigen Vermogen: Dit is het bedrag wat de eigenaar ( van een eenmanszaak) zelf heeft ingebracht in de onderneming. Het EV neemt toe als er winst wordt gemaakt Er is winst als de opbrengsten groter zijn dan de kosten. ( Eigen vermogen)

* lang vreemd vermogen is bijv. hypothecaire lening en lening o/g* kort vreemd vermogen. Looptijd van korter dan 1 jaar. Bijv. crediteuren en bank.

* kredietplafond is wat je met de bank hebt afgesproken hoeveel je maximaal rood mag staan.

• Hypothecaire Lening: Op het onderpand vh gebouw heeft de onderneming een hypothecaire lening gesloten. Jaarlijks moet er interest (rente) betaald worden over de nog uitstaande schuld. Meestal wordt dat achteraf betaald. (schulden op lange termijn)

• Ontroerendezaakbelasting: Elke ondernemer komt in aanraking met de belasting. Elke onderneming moet OZB betalen voor het gebouw wat zij bezit of huurt. (schulden op langetermijn)





• BTW: Ondernemingen moeten BTW die zij hun klanten in rekening brengt aan de belasting betalen. (schulden op lange termijn)

• Crediteuren: De leveranciers die nog betaald moeten worden voor de al geleverde goederen. De ondernemer heeft hierbij dus een schuld. (schulden op korte termijn)

• Rekening-Courantkredit: De onderneming en de ING Bank hebben samen afgesproken tot welk maximumbedrag de onderneming geld mag lenen van de bank. ( schulden op korte termijn)

• Lening o/g: lening opgenomen geld (creditzijde)

• Lening u/g: lening uitgeleend geld (debetzijde)Balans Debet Credit Vaste activa Eigen vermogen Vlottende activa

Schulden op lange termijnLiquide middelen Schulden op korte termijn


3.3 Mutaties op de balanspost

Een balans is een moment opname. De balans op 31 januari zal er anders uitzien dan op 1 januari.( Zie boek blz. 79 tot 84)3.4 De resultatenrekening (de winst-en-verlies-rekening)Er is sprake van nettowinst als de opbrengsten groter zijn dan de kosten. In de vorige paragraaf zijn alle kosten en opbrengsten geboekt op de rekening EV. In de praktijk worden alle kosten en opbrengsten op een overzichtelijke manier afzonderlijk weergegeven. Als we dat doen ontstaat er een resultatenrekening. De resultatenrekning in scrontovorm dwz met een debetzijde en creditzijde ziet zo uit:Resultatenrekening over….


Kosten:

Inkoopwaarde omzet

Verkoopkosten Inkoopkosten

Interestkosten Voorraadverschillen

Opbrengsten:Omzet

Nettowinst Totaal

Totaal


Om de totalen van de debet en creditzijde gelijk te maken, plaatsen we de nettowinst als saldo aan de debetzijde. Als de kosten hoger zijn dan de opbrengsten plaatsen we nettoverlies als saldopost aan de creditzijde.



Aan het einde v.d. periode tel je de nettowinst op bij het EV of trek je het nettoverlies ervan af en is je balans weer in evenwicht.

 

Hoofdstuk 4 - Organisaties en besluitvorming4.1 Organisatietheorieën

Organisaties vertonen verschillen en gelijkenissen. Onderzoekers vooral geïnteresseerd in overeenkomsten. Die overeenkomsten leiden tot theorieën.


Scientific management.

Begin van de vorige eeuw: Taylor.

Door nauwkeurige arbeidsstudies wilden ze prestatieverbeteringen bereiken, die zowel voor de baas als arbeider acceptabel waren. Bij objectieve productienormen worden normen vastgesteld die niet worden beïnvloed door de (subjectieve) beoordeling van degene die de prestaties meet.

 

Hij zette de juiste persoon op de juiste plek met de juiste productiemiddelen. Hierdoor steeg de productie enorm.


Algemene managementtheorie

Franse mijningenieur Henri Fayol. In tegenstelling tot Taylor vond Fayol dat je de organisatie van boven het beste kon lieden. Hij keek niet naar uitvoerende arbeid en werkomstandigheden.


Bekendste richtlijnen van leidinggeven: vooruitzien en plannen, organiseren, eenheid van bevel, coördineren en controleren. Human-relationsbeweging


Rond 1930 werd aandacht geschonken aan de menselijke kant van de arbeid. Elton Mayo, Amerikaanse socioloog, zocht naar factoren die prestaties van werknemers beïnvloeden.Hawthorne-onderzoek: hij nam 2 groepen werknemers. Bij de ene groep veranderde hij de arbeidsomstandigheden, bij de andere niet. De werknemers van de laatste groep wisten dat ze betrokken waren bij arbeidsonderzoek. Ondanks het feit dat de arbeidsomstandigheden van maar één groep veranderden, verbeterden de prestaties van beide groepen.


Mayo
‘alleen al aandacht voor de mens’ prestaties verhogend.

 

Door dit resultaat verschoof de aandacht voor productiemethoden naar de achtergrond.

 

Revisionisme

Blake en Mouton zijn bekende vertegenwoordigers van deze stroming. Zij ontwikkelden een model met stijlen van leidinggeven de managrial grid, zowel aandacht voor de mens als voor de organisatie.

Meest bekende vertegenwoordiger van het revisionisme Likert Linking-pinmodel: overlegvorm, waarbij één (leidinggevende) functionaris uit een groep tevens deelneemt aan de groep. Functionaris verbindende factor, linking pin tussen 2 groepen. Hij geeft informatie door tussen de 2 groepen.


Systeemtheorie

Bij systeemtheorie beschouwen we organisaties als open systemen: systemen die een wisselwering met de omgeving hebben. De externe ‘omgeving’: bijv. Leveranciers, klanten, overheid, vakbonden en concurrenten. Dus niet alleen aandacht naar interne omgeving, maar ook naar externe omgeving.


Contingentiebenadering

Er bestaat niet één beste manier van organiseren. Alles is situatiegebonden.

Een optimaal bedrijfsresultaat kan alleen verkregen worden als management en organisatie afgestemd zijn op zowel de organisatiedoelen als op de in- en externe omgeving van de organisatie.

 

4.2 LijnorganisatieOrganigram: overzicht van organisatiestructuur.





Een lijnorganisatie is een organisatie waarbij boven elke werknemer een manager of meerdere staat en waarin de taken opgedeeld zijn in logische bij elkaar horende afdelingen.

 

Doel van organigram:

- duidelijk en schematisch weergeven van afdelingen en zeggenschap

- de leiding helpen om overzicht te houden

- anderen inzicht geven in de organisatie

 

Verschillende typen organigrammen:

- met alleen afdelingen, zoals inkoopafdeling enz.

- vooral bij grotere organisaties.

- met alleen functienamen, zoals inkoop, productie.


Lijnorganisatie is oudste organisatiestructuur. De organisatie lijkt vaak op een piramide.


Topmanagement (of Hoger management)
MiddenmanagementLagermanagement


Uitvoering

Iedereen in het schema heeft slechts één baas en het is dan ook duidelijk wie leiding geef aan wie eenheid van bevel.

 

Voordelen van lijnorganisatie:


- Het systeem is duidelijk en eenvoudig. Er is vast te stellen wie verantwoordelijk is.

- Bevoegdheden zijn goed afgebakend. (het is duidelijk wie de baas is)

- Taken en verantwoordelijkheden zijn duidelijk bepaald.- Beslissingen nemen gaat snel. Iedereen weet bij wie hij moet zijn voor iets.

 

Nadelen van lijnorganisatie:

- Het systeem leidt gemakkelijk tot bureaucratie. De opdrachten van de directeur gaan via een lange weg naar de uitvoerders. Dat er ‘onderweg’ makkelijk iets vergeten wordt ligt voor de hand.



- Elke afdeling staat te veel op zich zelf. De afdelingen werken niet helemaal goed samen.

- Gebrek aan gespecialiseerd personeel.

- Managers krijgen een te zware verantwoordelijkheid met te veel taken. Daardoor kunnen ze moeilijk tot nieuwe initiatieven komen.

- Er is een geringe flexibiliteit in de gezagsverhoudingen

 

4.3 Lijn-staforganisatie

Een lijn-staforganisatie is een lijnorganisatie waaraan één of meer stafafdelingen zijn toegevoegd. De lijn-staforganisatie komt voort uit de lijnorganisatie. Elke leider krijgt grotere afdeling.


Daarnaast worden gespecialiseerde krachten aangetrokken die de managers adviezen op bepaalde gebieden kunnen geven. (Staf kan soms zelfs bepaalde werkzaamheden van manager overnemen)


Taken waarmee de staf belast kan worden:

- het voorbereiden van uitvoerende werkzaamheden

- voorlichting geven

- adviezen verschaffen aan het management

- controlewerkzaamheden verrichten- onderzoek en productontwikkeling realiseren.

 

Staffunctionarissen (gespecialiseerd) zijn de adviseurs van lijnfunctionarissen. Soms krijgt een staffunctionaris functionele bevoegdheden Hij kan de lijnfunctionaris opdragen hoe bepaalde werkzaamheden uitgevoerd moeten worden.

 

Voordelen van de lijn-staforganisatie:


- Er is eenheid van bevel.- Er worden deskundigen, vakspecialisten ingeschakeld.

- Door de staf kan een betere samenwerking tussen verschillende afdelingen tot stand worden gebracht

- Lijnfunctionarissen worden ontlast door de staf. Ze kunnen daardoor aan meer medewerkers leiding geven.

 

Nadelen van lijn-staforganisatie:



- De kans bestaat dat een staf te veel theoretisch bezig is en niet of onvoldoende kijkt naar wat nodig is.

- De staf draagt geen verantwoordelijkheid voor de verkregen resultaten. (lijnfunctionaris is verantwoordelijk voor gemaakte fouten)

- De staf heeft snel de neiging om uitbreiding te realiseren.

- Staffunctionarissen kunnen te veel bevoegdheden krijgen (of zich toe-eigenen); dat ondermijnt de positie van de lijnfunctionaris.

- Staf- en lijnafdelingen leiden te veel een eigen leven en houden onvoldoende contact met elkaar.



4.4 Andere organisatie structuren Projectorganisatie

Een projectgroep is een tijdelijk samenwerkingsverband, dat bestaat uit verschillende specialisten die de opdracht hebben een bepaald doel te realiseren. De leden van de projectgroep hebben altijd 2 bazen: de projectleider en hun ‘gewone’ hiërarchische leider.

 

Projectgroep:

Projectleider (operationele chef) + één of meer functionele chefs (vakspecialisten) De projectleider is verantwoordelijk voor de voortgang


De projectleider bepaalt wat projectgroepleden wanneer moeten doen. De functionele chef bepaalt hoe medewerkers iets moeten doen. Dat geeft nogal eens conflicten omdat de leden bijvoorbeeld tegenstrijdige opdrachten kunnen krijgen.

 

Matrixorganisatie

In de lijn-staforganisatie bestaat een spanningsveld tussen lijn en staf. In de matrixorganisatie werken lijn- en staffunctionarissen niet naast elkaar maar met elkaar.EntentestructuurHorizontale structuur, gebaseerd op nevenschikking (dus naast elkaar) in plaats van onderschikking (onder elkaar).

 

Kenmerken voor deze structuur:

- Verdeling in beslissingsgebieden.

- Beslissingen in het collectieve gebied worden in volledige overeenstemming genomen.

 

In deze structuur maken we onderscheid tussen individuele en collectieve beslissingsgebieden.

 

In het individuele gebied, het gebied dat alleen voor een bepaalde functionaris van belang is, besluit de betreffende functionaris over de werkuitvoering. In het collectieve gebied, dat voor alle functionarissen van belang is, worden gezamenlijke beslissingen genomen volledige overeenstemming: men neemt pas een beslissing als iedereen erachter staat.

 

Het individuele gebied is de individuele beroepsuitoefening. In het collectieve gebied worden beslissingen genomen die voor iedere deelnemer van belang zijn. Bijv.: uitbreiding praktijk of gemeenschappelijke investeringen.

 

4.5 Besluitvorming

Organiseren of ondernemen is onmogelijk zonder besluiten te nemen zo veel mogelijk op verstandelijke basis: door rationele afweging en argumentatie.



Besluitvorming is een proces waarbij men een keuze maakt uit alternatieven.

Besluiten kunnen individueel of gezamenlijk gemaakt worden.

Een individueel besluit wordt genomen door de functionaris die daartoe bevoegd is. Individuele besluiten horen bij iemands functie.

Gezamenlijke besluiten worden door een hele groep genomen. In de overlegstructuur van de organisatie liggen de onderwerpen waarover besloten moet worden, formeel vast. We maken hierbij onderscheid tussen inspraak en medezeggenschap.

 

Inspraak

Iedereen kan zijn mening geven en de beslisser moet met die opvattingen rekening houden. Inspraak is gezamenlijke besluitvorming. De uiteindelijke beslissing wordt vaak door één functionaris genomen.

Medezeggenschap

De leden van de groep hebben een beslissende stem in de besluitvorming. De beslisser kan niet om die meningen heen. Medezeggenschap komt vaak voor bij ondernemingsraad (wettelijk geregeld). Het hoogste gezag in de organisatie kan ook medezeggenschap, buiten de wet om, aan functionarissen en groepen toekennen.

 

4.6 Besluitvormingsfasen

Besluitvorming is een proces waarbij vier fasen worden doorlopen:

1 Onderwerp vaststellen.

2. Alternatieven verzamelen.

3 Gevolgen per alternatief aangeven.

4 Keuze maken.

1.Onderwerp vaststellen

Het vastgestelde onderwerp kan gaan over probleemstelling of kansbenutting.

Er is sprake van een probleem als er een verschil bestaat tussen de werkelijke en de wenselijke situatie. De ernst van problemen kan sterk verschillen. Er zijn ook veel ‘luxe’ problemen.

 

Bij kansbenutting nemen we een besluit zonder dat er sprake is van een echt wenselijke situatie. Je moet besluiten of je een bepaalde kans benut.

 

2 Alternatieven verzamelen

Altijd minimaal 2 alternatieven.

Geen alternatieven geen keuze er valt niets te besluiten. Meer alternatieven afweging wordt zorgvuldiger betere besluitvorming (minder kans dat je er later spijt van krijgt).Bij verzamelen van alternatieven: gebruik maken van bestaande alternatieven en/of nieuwe alternatieven ontwikkelen.3 Gevolgen per alternatief aangeven

 

Kritisch kijken naar de haalbaarheid per alternatief Gevolgen per alternatief vast leggen.

 

Overzicht voor- en nadelen. » Mogelijke gevolgen of resultaten. » Ordenen van gevolgen in volgorde van belangrijkheid. Mogelijke belangrijke gevolgen zijn: omzetvergroting, marktvergroting, positieverbetering, imagoverbetering (goede naam) of ontwikkelingen in sociaal beleid (bijv. tot betrekking tot het personeel)4 Keuze maken

 

Kiezen voor het beste alternatief het feitelijk besluit. De keuze die je in deze fase maakt, is gebaseerd op de besluitvormingsregels, de besluitvormingsmethoden en de eventuele hulpmiddelen.4.6 Besluitvormingsregels

Bij besluitvorming is belangrijk van tevoren vast te stellen hoe het besluit genomen wordt.

 

Eenmansbesluit

Eén functionaris neemt op grond van de aan hem toegewezen bevoegdheden een besluit.

 

Minderheidsbesluit

Minderheid van de groep neemt besluit, meerderheid heeft geen bezwaar of geen mening.

 

Meerderheidsbesluit

Komt het meest voor. ‘de meeste stemmen gelden’ Democratisch.

 

Unanimiteit

Iedereen moet het onvoorwaardelijk met het besluit eens zijn. Nauwelijks bruikbaar voor grote groepen, wel voor kleine groepen.

 

Consensus

De meerderheid beslist, op voorwaarde dat de minderheid het besluit accepteert. Accepteren is wat anders dan het er mee eens zijn.

 

VetoBij vetorecht kan één deelnemer, zelfs zonder argumenten, het besluit tegenhouden. (wordt toegepast bij de Verenigde Naties)Er kan natuurlijk ook helemaal niet beslist worden!






4.8 Besluitvormingsmethoden

We kunnen besluiten volgens verschillende methoden.

 

Intuïtieve methode

Besluiten op gevoelsmatige, niet-rationele gronden. (Lang niet altijd de slechtste! Maar het kan ook totaal verkeerd gaan.) Gedurfd ondernemerschap. Gekozen oplossing moeilijk uit te leggen. Sterke vertrouwenbasis noodzakelijk. Ervaring speelt grote rol.

 

Ervaringsmethode

Iemand beslist op basis van ervaringen in soortgelijke situaties. Gevaarlijk nadeel: inflexibiliteit: Beslissingen worden genomen omdat ze altijd zo werden genomen. Problemen en vragen veranderen, wat vorig jaar nog goed kon zijn, kan nu verkeerd zijn.


Rationeel-systematische methode

Besluit wordt hoofdzakelijk genomen op grond van verstandelijke afweging en systematische keuze voor het beste alternatief. De eerder besproken besluitvormingsfasen zijn meer van toepassing. Een nadeel is dat er veel tijd nodig voor voorbereiding en overleg. Een voordeel is dat de methode zich uitstekend leent voor gezamenlijke besluitvorming.

 

Bij de besluitvorming en vooral keuze van de alternatieven kunnen we vaak beschikken over hulpmiddelen. (simulatiemodellen en rekenprogramma’s)

 

Hoofdstuk 9 – Rechtsvormen

Het verschil tussen rechtspersonen en natuurlijke personen is dat natuurlijke personen levende mensen zijn en rechtspersonen organisaties die rechten en plichten hebben.


Als een onderneming een rechtspersoonlijkheid heeft, heeft dat de volgende voordelen:

 

1. De verschaffers van het eigen vermogen zijn beperkt aansprakelijk.



2. De leiding en de kapitaalverschaffers hoeven niet dezelfde personen te zijn

 

3. Het voortbestaan van de onderneming hangt niet af van het werkzaam leven van de eigenaars.


4. De directie is verzekerd via de sociale wetgeving, in tegenstelling tot ondernemingen zonder.


Bij het kiezen voor een bepaalde rechtsvorm let men op de volgende factoren:

- de vermogensbehoefte

- de leiding

- de aansprakelijkheid

- de continuïteit- de besluitvorming

- de zeggenschap

De vermogensbehoefte

Als de behoefte aan eigen vermogen niet zo heel groot is, kan één persoon dit nog wel alleen betalen. Als dit hoger wordt moet er een beroep op meer mensen worden gedaan.

 

De leiding

Moeten degenen die het eigen vermogen leveren ook in de leiding zitten? De aansprakelijkheid: bij sommige rechtsvormen is de eigenaar privé aansprakelijk en bij sommige niet. Met een rechtspersoonlijkheid ben je niet privé verantwoordelijk.

 

De continuïteit

Hoe groot is de kans op voortbestaan als de leiding wegvalt?







De besluitvorming

Met hoeveel personen moet worden overlegt? Het snel nemen van beslissingen hangt hier van af. In een eenmanszaak gaat dit het snelst.

De zeggenschap

Wie moet er betrokken worden bij de besluitvorming binnen de organisatie?Bij financiële moeilijkheden probeert de eigenaar van een onderneming er zelf zo goedkoop mogelijk vanaf te komen. Dit gaat vaak ten koste van de schuldeisers. Hiervoor is de Faillissementswet.


Van een faillissement wordt gesproken als de schuldenaar is opgehouden met het betalen van zijn rekeningen. Wanneer een onderneming haar schulden niet kan betalen wordt een faillissement aangevraagd. Dit kan gebeuren door:

 

1. Twee of meer schuldeisers.

2. De schuldenaar zelf.

3. Het OM, de officier van justitie.

 

Na het faillissement wijst de rechter curatoren aan. Deze liquideren de onderneming: ze verkopen de bezittingen van de onderneming en verdelen de opbrengsten over de schuldeisers.

Bij een faillissement is het belangrijk om te weten of de onderneming een rechtspersoonlijkheid heeft. Als de onderneming geen rechtspersoonlijkheid heeft, kunnen de schuldeisers hun vordering ook op het privévermogen van de eigenaar verhalen.

Een faillissement kan worden voorkomen door tijdig om uitstel van betaling te vragen bij de rechter. Dit heet surseance van betaling. Deze periode duurt maximaal 1,5 jaar en wordt maximaal met dezelfde tijd verlengd. Tijdens de surseance van betaling wordt een bewindvoerder aangesteld door de rechter, de ondernemer moet voortdurend met de bewindvoerder overleggen. Tijdens de surseance van betaling kan geen van de schuldeisers zijn vordering opeisen.


De kenmerken van een eenmanszaak

 

- Geen rechtspersoonlijkheid.

- De eenmanszaak heeft maar één eigenaar.

- Je moet je bedrijf in laten schrijven bij de Kamer van Koophandel.

De voordelen zijn als volgt:

1. De beslissingen kunnen snel worden genomen.

2. De eigenaar ontvangt de volledige winst van de onderneming.

 

De nadelen zijn als volgt:

1. Het voortbestaan van de onderneming hangt uitsluitend af van de eigenaar.

2. Uitbreiding is moeilijk: zelf financieren is riskant, lening verkrijgen is moeilijk.

3. De eigenaar is ook met zijn privébezittingen aansprakelijk.

Het einde van een eenmanszaak: faillissement, uitverkoop (niemand bereid de zaak voort te zetten) of door een uitspraak van de rechter in verband met activiteiten die in strijd met de wet zijn.

 

De kenmerken van een VOF

- Geen rechtspersoonlijkheid.

Ondernemingsvorm ter uitoefening van een bedrijf door 2 of meer vennoten onder dezelfde naam.

- Elke vennoot is hoofdelijk aansprakelijk: schulden verhalen op elke vennoot afzonderlijk.

 

Er moet een onderhandse akte worden getekend. Hierin staan de afspraken die door alle vennoten worden ondertekend. Dit is niet waterdicht, want je kunt makkelijk beweren dat jij iets anders bedoeld hebt dan hoe het er staat. Je kunt daarom beter kiezen voor een authentieke akte. Dit wordt door een notaris opgesteld. Vaak ontstaat een VOF doordat een eigenaar van een eenmanszaak wil uitbreiden. Hij haalt er dan nieuwe eigenaren bij, bijvoorbeeld zijn eigen zoon.



De voordelen zijn als volgt:

 

1. Door meerdere vennoten kan een groter vermogen bijeen worden gebracht.

2. Er is een arbeidsverdeling tussen de eigenaars mogelijk.


De nadelen zijn als volgt:

1. De hoofdelijke aansprakelijkheid maakt het hele verhaal erg riskant.

2. De mogelijkheden tot uitbreiding zijn beperkt: dit door beperkt vermogen van vennoten.

3. Meer vennoten betekent meer onenigheid bij het nemen van beslissingen.

4. Bij het wegvallen van een vennoot is het voortbestaan van de onderneming zeer onzeker.

 

De kenmerken van een NV- Wel rechtspersoonlijkheid.


Een in aandelen verdeeld eigen vermogen, waarin elk van de aandeelhouders (vennoten) voor één of meer aandelen deelneemt. De aandeelhouders zijn alleen aansprakelijk voor het deel dat ze in de NV inbrengen.

 

Aandeel

Bewijs van deelname in het aandelenkapitaal van een NV.

Een NV kan haar eigen vermogen vergroten door meer aandelen uit te geven. Om een NV op te richten moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
- Moet worden opgericht met een notariële akte.
- De Minister van Justitie moet een Verklaring van Geen Bezwaar afgeven.
Dit gebeurt niet als:
- De NV in strijd is met de wet, openbare orde of de goede zeden.
- Er geen f 150,-- leges (belasting) is betaald.
- Het aandelenkapitaal kleiner is dan f 100.000,--.
- De oprichters minder dan 20% van het aandelenkapitaal voor hun rekening nemen.
- De Verklaring van Geen Bezwaar moet worden gepubliceerd in de staatscourant. Pas hierna heeft de NV rechtspersoonlijkheid.
- Het NV moet worden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.De leiding van een NV is in handen van de directie. Deze wordt gecontroleerd door de AVA (Algemene Vergadering van Aandeelhouders). De AVA mag ook bepaald beslissingen nemen.
De AVA heeft een aantal bevoegdheden:
- Wijzigen van statuten (het reglement van de NV).
- De vaststelling van de jaarrekening: de balans, de resultatenrekening en toelichting op beide.
- Benoeming, schorsing en ontslag van directieleden en commissarissen.Het toezicht op de directie kan verzorgd worden door een Raad van Commissarissen (RvC). Deze raad geeft ook adviezen aan de directie.
De RvC heeft de volgende beslissingsbevoegdheden:
- benoeming en ontslag van directieleden
- uitgifte van aandelen
- massaontslagen
- investeringen
De voordelen van een NV zijn als volgt:
1. Er kan een groot eigen vermogen bijeen worden gebracht.
2. Men is vrij in de keuze van de directieleden, dus kiezen voor meest bekwame mensen.
3. Het voortbestaan van de onderneming is niet afhankelijk van de managers van de NV.
4. De eigenaars lopen door de beperkte aansprakelijkheid een klein risico.
5. Het personeel is verzekerd volgens de sociale wetgeving.
De nadelen van een NV zijn als volgt:
1. De betrokkenheid van de eigenaren van een NV is in het algemeen niet groot.
2. De directie en commissarissen zullen gemakkelijk streven naar expansie in verband met hun winstuitkering, waardoor soms in te riskante projecten wordt geïnvesteerd.
Einde van een NV:
- Het verstrijken van de tijd waarvoor een NV is aangegaan.
- Een besluit van de AVA.- Een faillissement.
- Een uitspraak van de rechter bij een handeling die in strijd is met de wet.
De kenmerken van een BV:
 - Wel rechtspersoon.

Om te ontkomen aan de publicatieplicht wordt een NV vaak omgezet in een BV. Voor de oprichting van een BV gelden praktisch dezelfde voorwaarden als voor een NV. Een BV eindigt ook om dezelfde redenen als een NV.
De belangrijkste verschillen tussen een NV en een BV zijn:
1. Door de BV mogen geen aandeelbewijzen worden uitgegeven. Er wordt uitsluitend een aandeelhoudersregister bijgehouden. Hierin staat hoe groot de vermogensdeelname van iedere aandeelhouder is.
2. De aandelen van een NV zijn vrij overdraagbaar, die van een BV mogen meestal alleen worden verkocht aan bepaalde familieleden of andere aandeelhouders.
3. De NV is verplicht de jaarrekening te publiceren, de BV in principe ook, maar dit hoeft niet altijd.
De kenmerken van een vereniging:
- In principe een rechtspersoon.
Een vereniging is een organisatie die leden kent en een bepaald doel nastreeft. Sommige verenigingen hebben beperkte rechtsbevoegdheid, omdat het reglement niet bij de notaris is vastgelegd. Anderen hebben dat wel omdat ze zijn ingeschreven bij de KvK en zijn bovendien opgericht bij notariële akte.De leiding van een vereniging berust op het bestuur. Het bestuur kan tot verantwoording worden geroepen door de ALV (Algemene Leden Vergadering).

 

De ALV heeft de volgende bevoegdheden:- Benoemen van bestuursleden.- Vaststellen van de begroting.- Wijziging van de statuten.- Opheffing van de vereniging.De inkomsten van een vereniging komen voort uit: contributie, opbrengsten van de kantine, reclameactiviteiten en sponsorcontracten.

De besluitvorming op een ALV verloopt bij meerderheid van stemmen. Omdat de vereniging een rechtspersoon is, zijn leden niet aansprakelijk voor schulden van de vereniging.

Einde van een vereniging:
- Als er geen leden meer zijn.
- Faillissement.
- Een besluit van de ALV.

De kenmerken van een stichting.

Een stichting is een rechtspersoon die een bepaald doel wenst te bereiken. De stichting wordt opgericht met een notariële akte. Het voortbestaan van de stichting hangt samen met de beschikbare middelen en het doel.
Einde van een stichting:
- Als het doel niet of slecht wordt nagestreefd.
- Als de bestuurders uitkeringen aan zichzelf doen.
- Als het doel bereikt is.- Als er een faillissement wordt uitgesproken.
- Als er geen voldoende geldmiddelen meer zijn om het doel te bereiken.
Hoofdstuk 10 De vermogensmarkt 10.1 vragers van vermogen
Vraagkant van vermogensmarkt
- Consumenten
- Overheid
- Ondernemingen
Financieringskosten zijn alle kosten die verbonden zijn aan het lenen van geld. Bijv. rentekosten, afsluitprovisiekosten
Staatslening is dat de financieringstekort wordt gedekt door geld te lengen. De staat geeft staats leningen uit. (obligaties)Begrotingsoverschot is dat de inkomsten groter zijn dan de jaarlijkse uitgaven.
Emissiefonds is als een onderneming waarvan de aandelen zijn genoteerd aan de effectenbeurs noemen we een fonds10.2 De aanbieders van vermogen
Aanbodzijde van de vermogensmarkt:1. Institutionele beleggers en spaarders
2. Ondernemingen
3. De overheid
4. Beleggingsfondsen
Consumenten: als consumenten geen geld hebben, maar wel grote uitgaven willen doen, kunnen ze kiezen voor de persoonlijke lening of kopen op afbetaling. Veel consumenten hebben ook voor hun eigen woning een hypothecaire lening afgesloten.
10.2.1 Institutionele beleggers en spaarders
Institutionele beleggers: instellingen die grote sommen geld te beleggen hebben als uitvloeisel van hun hoofdtaak. (bijvoorbeeld; pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen)Pensioenfonds: Als iemand 65 jaar of ouder is keert het pensioenfonds een pensioen uit. Dat wordt betaald van het ingehouden loon van de jaren dat deze persoon nog werkte. Het is een aanvulling op de AOW-uitkering (Algemene Ouderdoms Wet), waar iedereen recht op heeft van 65 jaar of ouder.
Levensverzekeringsmaatschappij: Hierbij kun je tegen betaling van een premie verzekeren van een periodieke uitkering van een bep. leeftijd. Nabestaanden kunnen dit bedrag claimen na overlijden van een persoon waarop een levensverzekering is gesloten.
Onderhandse lening: Institutionele beleggers verstrekken vaak geld in de vorm van een onderhandse lening. Dat is een langlopende lening waarbij geld wordt uitgeleend door een geldgever.
De geldgever ontvangt als vergoeding een rente die de geldnemer betaald:
*De geldgever en –nemer staan rechtstreeks met elkaar in contact.
*Bij een onderhandse lening kan over de leningsvoorwaarden kunnen worden gediscussieerd omdat het tussen 2 partijen gebeurd; de geldgever en - nemer.
*De aflossing van rente gaat makkelijker omdat er maar 1 geldgever is.
Obligatie Lening: Een obligatie lening is een lening die opgesplitst is in kleinere gedeelten.
Het rentepercentage ligt in een onderhandse lening lager dan in een obligatie lening.
Wil een onderneming bijvoorbeeld 3 miljoen lenen, kunnen zij 30 000 obligaties uitgeven van 100.-. De beleggers worden op de hoogte gehouden via de advertenties.
*Obligaties kopen ze bij de bank.
*Bij de obligatie lening kunnen meerdere geldgevers betrokken zijn.
Particulieren: Een belangrijk deel van het vermogen wordt naast institutionele beleggers aangeboden door de particulieren. Kleine spaarders brengen hun geld naar een (spaar)bank. En deze bank leent dit geld weer uit aan ondernemingen.
Ondernemend sparen: Mensen met een hoger inkomen of een groot vermogen kunnen meer risico lopen dan anderen. Zij kunnen ondernemend sparen. Dat doen zij door aandelen te kopen van een NV. Omdat de belegger mede-eigenaar wordt, neemt hij genoeg met een wisselend inkomen.
Het dividend is afhankelijk van de winst van de NV, en bestemt voor de beleggers in aandelen.
Koerswinst: De aandeelhouder kan bij het verkopen van zijn aandelen koerswinst maken. Dat is als de verkoopprijs van de aandelen hoger is dan de prijs waarvoor ze zijn gekocht. Maar een aandeelhouder kan deze ook verliezen.
Beleggingsmaatschappijen: Als je geld belegt bij een beleggingsmaatschappij stort je je geld op een rekening bij die beleggingsmaatschappij, die de gelden van veel beleggers kan spreiden over veel ondernemingen. Zo wordt het risico voor de individuele belegger verkleind.

10.2.2 Ondernemingen
Ondernemingen: Een groep aanbieders op de vermogensmarkt. Het geld wat ze daar tot beschikking stellen is tijdelijk “over”, omdat er bijv. winst is gemaakt. De onderneming is verantwoordelijk voor de financiering van de productiemiddelen. En kan het financieren door middel van het eigen vermogen (aandelen kapitaal en gereserveerde winst) en het vreemd vermogen (de leningen)Investeren: als een onderneming productiemiddelen zoals gebouwen en machines aanschaft.
Beleggen:
als een particulier of een onderneming geld over heeft waarvoor bijv. effecten worden gekocht in de verwachting dat de waarde van die effecten toeneemt.

10.2.3 De overheid
Overheid: Dit is de laatste groep van geldaanbieders. Als de overheidsinkomsten groter zijn dan de uitgaven, houdt de overheid tijdelijk geld over dat zij kan beleggen. Als de uitgaven groter zijn dan de inkomsten, moet zij geld lenen. Dan geeft de centrale overheid obligaties uit die door institutionele beleggers, particulieren en ook door buitenlandse organisaties worden gekocht kunnen worden. Lagere overheid dan zijn gemeenten, waterschappen en sociale fondsen

10.3 Geldmarkt en kapitaalmarkt
Vermogensmarkt:
Het geheel van vraag naar en aanbod van vermogen. Vermogensmarkt is geen 1 begrip, er zijn verschillende deelmarkten. Wordt verdeeld in geld- en kapitaalmarkt. Marktmechanisme is dat er evenwicht op een deelmarkt bij dat rentepercentage waar vraag naar en aanbod van vermogen gelijk zijn aan elkaar.
Vraag en aanbod: Op een vermogensmarkt ontmoeten vraag en aanbod elkaar, er vindt de overdracht plaats, de prijs komt tot stand enz.
Geldmarkt: Het deel van de vermogensmarkt waar het kortstondig tijdelijk vermogen behandeld wordt.
Kapitaalmarkt: Het deel van de vermogens markt voor permanent vermogen (aandelenvermogen) en langdurig tijdelijk vermogen(looptijd langer dan een jaar.)Korte en lange kredieten: korte kredieten zijn kredieten waarvan de looptijd korter is dan 1 jaar. Een krediet is er als er bijv. de bank een lening verschaft aan een onderneming.

10.3.2 De geldmarkt
Kredieten van de geldmarkt zijn: - rekening
-courantkrediet (bankkrediet)
- leverancierskrediet
- afnemerskrediet
Rekening
-courantkrediet: Een schuld van een particulier of een onderneming aan een bank. De particulier of onderneming staat rood bij de bank. Er wordt afgesproken tot welk bedrag de schuld mag oplopen.
Leverancierskrediet: De verkoper levert dan eerst de goederen of diensten en de koper betaald pas later. De koper heeft dan op rekening gekocht.
Afnemerskrediet: De koper betaalt dan eerst en pas daarna komt de verkoper de goederen of diensten afleveren.

10.3.3 Kapitaalmarkt
De kapitaalmarkt kan bestaan uit:
- aandelen
- obligaties- onderhandse leningen
- hypothecaire leningen
De kapitaal markt wordt nu alleen even onderverdeeld in de openbare en onderhandse markt.
Openbare markt: Hier worden waardepapieren via de effectenbeurs verhandeld. Eigenlijk kan iedere belegger deze aandelen en obligaties via de effectenbeurs kopen of verkopen. Als deze papieren voor het eerst op de markt worden gebracht heet dat een emisse (uitgifte) van aandelen of obligaties. Wanneer deze worden verkocht aan beleggers, heet dat plaatsing. Bij een emissie worden vooraf de voorwaarden mbt aflossing en rente vooraf bekend gemaakt. Onderhandse markt: Bij een onderhandse markt is er vaak maar 1 aanbieder die voor het nodige vermogen zorgt. Op de onderhandse markt komen vraag en aanbod van leningen tussen 2 partijen bij elkaar. Het gaat hier vooral om onderhandse leningen en hypothecaire leningen. De leningen worden verstrekt door institutionele beleggers. Over de voorwaarden over de lening wordt tussen de geldgever en –nemer onderhandeld.
Een nadeel van de onderhandse markt ten opzichte van de openbare markt is dat er minder geld aangetrokken kan worden. En je kunt het beter volgen, de aandelen en obligaties staan geregistreerd. Als het rentepercentage hoger is, zijn de beleggers bereid meer te betalen.

10.4.4 De prijs van het geld
Bij een vermogensmarkt komen de aanbod en vraag van geld bij elkaar voor verschillende vormen van vermogen. Daardoor komen verschillende prijzen voor elke vermogensvorm tot stand. De markt van hypothecaire leningen: De verstrekkers van geld beschikken in hun kas over vele miljoenen. Stel dat ze dit geld kunnen plaatsen tegen 7%. Om dit geld kwijt te raken, plaatsen ze het tegen 5%, dan weten ze zeker dat ze een groot deel kwijt zullen raken. Het kan ook zijn dat ze het tegen zo’n lage percentage plaatsen dat ze vrijwel alles kwijt zijn. Dan is er evenwicht (=marktmechanisme)Het omgekeerde kan ook. Als de banken over weinig geld beschikken, terwijl er veel gevraagd wordt, verhogen ze het interestpercentage. Daardoor wordt er steeds minder geld geleend. Dit gaat ook net zolang door totdat er evenwicht is.
10.4 De Amsterdamse Effecten
beurseffecten: Waardepapieren die kunnen worden verkocht en verkocht, zoals aandelen en obligaties.
Effectenbeurs: hier worden de obligaties en aandelen aangeboden, gekocht en verkocht.Euronext: De officiele naam van de effectenbeurs in Amsterdam.Provisie: Als een belegger effecten wil kopen of verkopen, moet hij zich wenden tot een van de leden van de effectenbeurs, die vervolgens de opdracht uitvoert. Hiervoor betaalt hij. Dat is provisie. A
ex-Index: De naam voor de 25 grootste ondernemingen in Amsterdam. De voorwaarden zijn vastgelegd in een fondsenregelement. De handel op Euronext vindt plaats op 2 manieren:- doorlopende handel- handel door veilingdoorlopende handel veilingsysteem: hier worden koop en verkooporders in het systeem tegenover elkaar gezet en indien mogelijk uitgevoerd. Hier worden de effecten verhandeld die relatief weinig gevraagd worden. Gedurende de handels dag zijn er 2 perioden waarin alle orders in deze effecten verzameld worden.
Aan het eind van deze periodes worden automatisch de prijzen bepaald.
2 soorten orders:
- limietorders
-marketorderslimietorder: Hier geeft de belegger of de bank of commisionair een maximale koopprijs of minimale verkoopprijs op. De belegger weet dan zeker dat hij niet meer betaalt respectievelijk minder ontvangt dan het opgegeven bedrag. Er is dus geen zekerheid dat de opdracht wordt uitgevoerd, maar wel over de prijs.
Marketorder: hier wordt de opdracht volgens de eerstvolgende prijs uitgevoerd. Er is dus wel zekerheid dat de opdracht wordt uitgevoerd, maar niet over de prijs. Fusie is een overname
Rentestand door een daling van de rentestand is het voor beleggers minder aantrekkelijk te lenen in (obligatie)leningen, omdat de renteopbrengst dan afneemt. Bij een daling van de rentestand gaan meer beleggers in aandelen beleggen waar door de aandelenkoersen stijgen.
Centrum voor Fondsenadministratie: Er zijn mensen die hun aandelen in bewaring geven bij hun bank. Maar er was op een gegeven moment een tekort aan kluizen. Nu zijn geven de het in bewaring bij het CvFa. De computers registeren automatisch je dividend en dat is dus sneller, goedkoper en eenvoudiger geworden.
Hoofdstuk 11: eigen vermogen
11.2 Het aandelenkapitaal

Aandelen worden verhandeld op de effectenbeurs, aandelen maken deel uit van vermogen.
Aandelenkapitaal is permanent vermogen. Een onderneming kan dit vermogen blijvend hebben, in tegenstelling tot vreemd vermogen. Dat moet altijd na verloop van tijd worden afgelost. Als het eigen vermogen groter is, kan een onderneming gemakkelijker geld lenen. Dit komt omdat het eigen vermogen een buffer vormt die mogelijke verliezen kan opvangen. Het eigenvermogen heeft zo dus een garantiefunctie. De onderneming komt aan dit aandelenkapitaal, door aandelen te emitteren, d.w.z. uit te geven. De aandelen worden geplaatst. Een aandeel(bewijs) is een bewijs van deelname aan het aandelenkapitaal van een NV. Het aandeelbewijs, dit betekent het waardepapier, bestaat uit 2 gedeelten:
- mantel
- dividendblad
Mantel is het eigenlijke aandeel, hierop staan o.a. de volgende gegevens vermeld:
- de naam van de NV- de nominale waarde van het aandeel. - de plaats van vestiging- het maatschappelijk aandelenkapitaal- het nummer van het aandeel

We maken ook onderscheid tussen de nominale waarde en de koerswaarde. De nominale waarde is de waarde die op het aandeel staat vermeld, deze kan van onderneming tot onderneming verschillen. De nominale waarde van aandelen van dezelfde onderneming kunnen ook verschillen. De nominale waarde is niet het bedrag wat je voor een onderneming moet betalen. Op de effectenbeurs komt door vraag en aanbod een prijs tot stand, de beurskoers. De koerswaarde is het bedrag dat je moet betalen voor het aandeel.
Dividendblad is het tweede gedeelte van het aandeel. Als de NV winst heeft gemaakt, ontvangen de aandeelhouders hier een deel van. Het gedeelte dat aan de aandeelhouder wordt uitgekeerd heet het dividend. De aandeelhouder kan het dividend van het dividendblad afknippen en bij de NV of bij de bank inleveren, waar hij/zij de uitkering contant krijgt uitgekeerd. Nu hebben de beleggers hun aandelen in bewaring bij de bank gelegd, ze krijgen het bedrag waar ze recht op hebben op hun bankrekening geschreven.
Emissie van aandelen komt voor als de onderneming het aandelenkapitaal vergroot. De emissiekoers wordt van tevoren vastgesteld, de prijs van de aandelen. Deze koers ligt een aantal procenten lager dan de beurskoers, als deze gelijk of hoger zou zijn is de kans op mislukking groot. Bij een NV kennen we 2 begrippen als het gaat om aandelenkapitaal:
- het maatschappelijk aandelenkapitaal
- het geplaatst aandelenkapitaal
Maatschappelijk aandelenkapitaal omvat het totaalbedrag dat men denkt nodig te hebben aan nominaal aandelenkapitaal. Dit geeft aan tot welk bedrag de onderneming maximaal aandelen kan uitgeven. Dit moet in de statuten worden vermeld, wil de onderneming mee aandelen dan dit maximaal uitgeven dat moet zij de statuten wijzigen.
Geplaatste aandelenkapitaal is het maatschappelijk aandelenkapitaal – het bedrag van de niet-uitgegeven aandelen. Het geplaatste aandelenkapitaal is dus het nominale bedrag van de werkelijk uitgegeven aandelen. Een NV en BV kunnen van permanent vermogen worden voorzien door de uitgifte (emissie) van aandelen. Dit wordt bekent gemaakt via advertenties in kranten en tijdschriften. Wil men meer informatie over de aandelen of het bedrijf, dan moet men in de prospectus kijken. Deze zijn gratis verkrijgbaar bij banken die helpen bij de emissie van deze aandelen.
Hierin worden o.a. vermeld:
- doel van de emissie; waarvoor zijn deze financiële middelen nodig- overzicht van de bedrijfsresultaten uit het verleden en verwachtingen voor de toekomst.- de winstverdeling zoals deze in de statuten staat vermeld- de koers waartegen de uit te geven aandelen worden geplaatst- de datum waarop de aandelen kunnen worden afgehaald en moeten worden betaald.
Een probleem is de koers waartegen de aandelen worden geplaatst. Als de koers hoger is dan die op de effectenbeurs dan zullen de beleggers hun aandelen wel op de effectenbeurs kopen. In de prospectus staan vaak een hoogste en laagste prijs, als de beleggers zich hebben ingeschreven voor de aandelen wordt de koers bekendgemaakt. Als de koers op de effectenbeurs is gestegen dan zal de emissiekoers ook hoger liggen.

11.3 De plaatsing van aandelen
Voordat een onderneming aandelen kan emitteren of plaatsen moeten deze worden gecreëerd, daar zijn emissiekosten aan verbonden. Hieronder vallen onder andere de kosten van het emissieprospectus. Er zijn 3 mogelijkheden als het gaat om emissie van aandelen:
1. De aandelen worden a pari, tegen de nominale waarde, verkocht. 2. De aandelen worden boven pari, boven de nominale waarde, verkocht. Het verschil tussen koers en de nominale waarde noemen we de agio. Het agio wordt geboekt op de post Agioreserve, dit is deel van het eigen vermogen. Aandelen worden boven pari uitgegeven omdat:a) De verwachtingen voor de onderneming er goed uitzien. De beleggers verwachten grote uitkeringen van de NV en zijn bereid om meer voor de aandelen te betalen.b) Het aandelenkapitaal wordt uitgebreid, waardoor er meer beleggers mede-eigenaar van de NV worden. De aandelen hebben vaak dezelfde nominale waarde en rechten als de toen-uitgegeven aandelen. De nieuwe aandeelhouders worden mede-eigenaar van de onderneming en reeds opgebouwde reserves, daarom wordt er een hogere prijs gevraagd dan de nominale waarde.
3. De aandelen worden beneden pari verkocht. Dit is wettelijk verboden, tenzij de onderneming de aandelen aan een bank overdraagt. De onderneming zal hier alleen tot overgaan als ze de aandelen niet a pari of boven pari kan verkopen en dringend nieuw vermogen nodig heeft. De minimumkoers is 94% van de nominale waarde.
11.4 Reserves
Het eigen vermogen bestaat uit meer dan alleen het aandelenkapitaal en agioreserve; alle reserves en winstsaldo’s behoren hier tot.
Reserves zijn gelijk aan dat deel van het eigen vermogen dat aanwezig is boven het gestorte aandelenkapitaal en het winstsaldo. Reserves zijn naar hun ontstaanswijze als volgt in te delen:- Winstreserve, ontstaat door het inhouden van winst.- Agioreserve, ontstaat door het uitgeven van aandelen boven pari.- Herwaarderingsreserve, ontstaat door het herwaarderen van activa.

11.5 Winstreserves
Winst die binnen een NV of BV wordt gemaakt wordt op een bepaalde manier verdeeld. Deze verdeling wordt bepaald door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, dit gebeurt meestal n.a.v. een voorstel van de directie. De winstverdeling wordt in de statuten opgenomen.
Vaak ontvangen directieleden, commissarissen en overig personeel een deel van de winst, dit heet tantièmes. 35% van de restante winst gaat verloren aan vennootschapsbelasting en de rest gaat naar de aandeelhouders in de vorm van het dividend. Ook zal een deel van de winst niet worden uitgekeerd, maar in de onderneming blijven, dit zijn reserves. Omdat dit reserve uit de winst komt heet dit winstreserve. Deze kan verschillende benamingen hebben:
- algemene reserve
- wettelijke reserve
- statutaire reserve
- bestemmingsreserve

Algemene reserve betekent dat de reserve geen bestemming heeft. Deze kan voor veel doeleinden gebruikt worden.
Wettelijke reserve, is de reserve waar de wetgever van heeft bepaald dat deze er moet zijn, bv: herwaarderingsreserve. Statutaire reserve, dit is de reserve die volgens de statuten in de onderneming moet zijn voordat het dividend kan worden uitgekeerd. De statutaire reserve heeft dezelfde functie als de algemene reserve.
Bestemmingsreserve, nieuwbouw of uitbreiding vergt vaak veel vermogen, de vraag is of de onderneming zoveel vermogen kan aantrekken als zij nieuwbouw nodig heeft. Door hier een reserve voor te maken is zijn niet zo afhankelijk van de vermogensverschaffers.

Aandeelhouders stemmen ermee in om een deel van de winst af te staan aan reserves. In goede jaren wordt er veel dividend uitgekeerd. Als de onderneming geld binnen de onderneming houdt kan zij groeien, zo kunnen de aandeelhouders in de toekomst meer dividend verwachten. Er is dan een waardestijging van aandelen.

11.6 De herwaarderingsreserve
In het Burgerlijk Wetboek, titel 9 staat dat de onderneming een goede waarde van activa op de balans moet vermelden. Als de waarde van de activa toenemen/afnemen, moet er ook iets aan de creditzijde veranderen. Dit doen we met de herwaarderingsreserve. Reserves staan altijd aan de creditzijde van de balans. Alle posten aan de creditzijde staan in contact met posten aan de debetzijde. Aan de creditzijde staat namelijk vermeld hoe je aan het geld bent gekomen om de bezittingen aan de debetzijde te financieren. 11.7 Motieven van reservevorming.
Er worden binnen een onderneming reserves gevormd omdat:
- het vergroot het weerstandsvermogen van de onderneming
- het vervangt vreemd vermogen door eigen vermogen
- dividendstabilisatie- uitbreiding
Weerstandsvermogen wil zeggen, de reserve die is opgebouwd om in slechte tijden de verliezen op te vangen. Dit vermogen is in de goede tijden opgebouwd, zou deze er niet zijn dan zou de onderneming grote verliezen lijden en misschien failliet gaan. Het weerstandsvermogen speelt ook een grote rol bij het verkrijgen van vreemd vermogen. De geldnemer moet dan een beeld krijgen van wat zijn risico’s zijn, heeft de onderneming grote risico’s doordat zij geen weerstandvermogen heeft, dan zal zij minder kans hebben op het verkrijgen van vreemd vermogen dan wanneer zij wel een weerstandsvermogen heeft. De geldgever denkt eerst na wat de risico’s van de geldnemer zijn van het niet terug betalen van het geld.
Vreemd vermogen kan worden vervangen door eigen vermogen, doordat zij geld uit winst reserveert en hiermee vreemd vermogen aflost. De rentekosten in de toekomst zullen daardoor dalen. Dividendstabilisatie, wil zeggen dat de onderneming reserves maakt voor de jaren dat er geen winst wordt gemaakt. Als er geen winst wordt gemaakt kan de onderneming geen dividend uitkeren. De onderneming bouwt dus reserves op zodat zij elk jaar dividend kan uitkeren, ook in de slechtere jaren. Veel ondernemingen die dividendstabilisatie toepassen willen elk jaar een gelijk dividend uitkeren, dit wekt vertrouwen bij de beleggers.
Reserves kunnen op de volgende manier minder worden of verdwijnen: - verliezen worden afgeboekt van de reserves- na een waardedaling van de activa, neemt het herwaarderingsreserve af- de reserve wordt gebruik waarvoor zij bedoeld is- er kunnen gratis (bonus)aandelen worden uitgedeeld aan de aandeelhouders, meestal gebeurt dit via de agioreserve, dit heet dan een agiobonus. 11.8 De intrinsieke waarde
Intrinsieke waarde van de onderneming betekent de waarde van de onderneming volgens de balans.
Deze kunnen we op 2 manieren berekenen:
- bezittingen
– schulden(vreemd vermogen)

- gelijk aan eigen vermogenHet eigen vermogen is gelijk aan de bezittingen
– schulden.
Het eigen vermogen bestaat uit:Het is beter om het eigen vermogen te berekenen na de winstverdeling, omdat veel wordt uitgekeerd in vennootschapsbelasting, dividend en tantièmes. De intrinsieke waarde per aandeel bereken je door: eigen vermogen/Aantal geplaatste aandelen.
Wanneer er winst wordt uitgekeerd, daalt de intrinsieke waarde van de onderneming dus van het aandeel. Dit is de enige factor die de koers bepaald, toekomstverwachtingen en speculanten spelen ook een rol. De beurswaarde van een aandeel wordt bepaald door vraag en aanbod.

Hoofdstuk 12 Vreemd vermogen op lange termijn
12.2 Hypothecaire leningen

Als je een huis wilt kopen, kun je dat niet betalen. Maar er zijn genoeg banken en institutionele beleggers die geld aan jou willen lenen. Dat doen ze onder de voorwaarde dat ze je huis kunnen laten verkopen als je je niet houdt aan de afgesproken aflossings- en rentebetalingen. De opbrengst van het verkochte huis is in eerste instantie voor de geldgever, die alle bedragen eraf haalt die je hem nog moet betalen. Wat overblijft, is voor jou.
Hypothecaire lening: Een geldlening op onderpand van grond of gebouwen. Je geeft als eigenaar van de onroerende zaak, aan de geldgever het recht van de hypotheek; als je je schuld niet op tijd aflost, heeft de geldgever het recht om je huis te verkopen.
De bank zal niet onbeperkt hypothecair krediet verlenen. Het ligt aan je grootte van je inkomen, je andere schulden, en van het inkomen van je partner.
Er zijn 3 soorten hypotheken:- De lineaire hypotheek
- De spaarhypotheek
- De annuïteitenhypotheek

12.3 De lineaire hypotheek
De lineaire hypotheek:
Als je elke periode een gelijk bedrag aan aflossing betaald.
Lasten per maand: Het bedrag wat je vast moet betalen per maand aan aflossing. In een tabel bereken je de lasten per maand: Aflossing + (Interest -Belastingvoordeel)/ 12Aflossing: wat je moet aflossen lijkt een groot bedrag, maar elk jaar wordt het minder. Je mag van je belastbaar inkomen de interestkosten aftrekken.
Het is belangrijk te weten wat de hoogte van je inkomen is. Hoe hoger je inkomen, hoe hoger je belastingaftrek.
Inkomstenbelasting progressief: Naarmate het inkomen hoger is, betaalt men procentueel meer belasting.
Eigenwoningforfait: Je moet niet alleen inkomstenbelasting betalen over je werk, maar ook over de inkomsten uit eigen woning. Het is een vast bedrag wat bij je inkomen moet worden opgeteld waarover dus belasting moet worden betaald.
Voordelen lineaire lening:- Interestkosten worden snel lager
- De schuld wordt steeds kleiner
Nadelen lineaire lening:- Doordat de interestkosten steeds lager worden, neemt ook het belastingvoordeel snel af.
- De uitgaven wegens interest en aflossing zijn in de eerste jaren het hoogst, terwijl het inkomen dan meestal nog lang niet het hoogste niveau heeft bereikt.
Premie, interest en maandlasten bij een spaar- en lineairehypotheek
Jaren Geleend bedrag A Spaarpremie/ aflossing B Interest(interestpercentage berekenen van A)C Belastingvoordeel(Het Belastingvoordeelpercentage berekenen van C)D Lasten per maandB+(C-D)/12 E

12.4 De spaarhypotheek

Spaarhypotheek: Het kenmerkende van een spaarhypotheek is dat je gedurende de looptijd niet aflost. In plaats daarvan betaal je elke periode een spaarpremie. Die premies worden belegd, zodat je na 10 jaar over een bedrag van 100.000.- beschikt, waarmee je je schuld kan aflossen.
De hoogte van de spaarhypotheek is onder meer afhankelijk van de looptijd van de lening en de leeftijd van geldnemer. Naarmate de looptijd korter is, zul je meer premie moeten betalen. Hoe ouder je wordt, hoe lager de spaarpremie wordt.
Voordelen spaarhypotheek:- Het fiscale voordeel is groot (elk jaar maximale bedrag aan interestaftrek)
- Over de interest van het spaarbedrag hoeft onder bepaalde voorwaarden geen belasting worden betaald- De maandlasten blijven ieder jaar even hoog, zodat je precies weet waar je aan toe bent.
Nadelen spaarhypotheek:- De interestlasten zijn hoog; je betaalt elk jaar interest over het geleende bedrag.
- Het percentage interest dat je over het spaarbedrag vergoed krijgt, is vaak lager dan het percentage dat je moet betalen.
De belangrijkste verstrekkers van spaarhypotheken zijn levensverzekeringsmaatschappijen.

12.5 De annuïteitenhypotheekannuïteiten:
een periodiek (gelijkblijvend) bedrag aan interest en aflossing samen.Net als bij een spaarhypotheek blijven de jaarlijkse uitgaven gelijk.
Bij het volgende overzicht zie je de hoe je het moet berekenen, hierbij is alleen niet rekening gehouden met het eigenwoningforfait. Jaren Schuld aan het begin van het jaar A AnnuïteitB Interest(6% van A)C Aflossing(B-C)D Schuld aan het einde van het jaar(A-D)E Belasting voordeel (belastingvoordeelspercentage van C)F Lasten per maand D+(C-F)/12GKenmerk annuïteitenlening: De geldlener betaalt gedurende de gehele looptijd van de lening per jaar hetzelfde bedrag. Dat is ook bij een spaarhypotheek. Bij een annuïteitenlening neemt de interest van jaar tot jaar af, waardoor ook het belastingvoordeel afneemt. Bij een annuïteitenlening mag alleen de interest van het inkomen worden afgetrokken.
Voordelen annuïteitenlening: - Doordat er in de eerste jaren weinig wordt afgelost, is er in die jaren sprake van een groot belastingvoordeel.- De lasten per maand zijn de eerste jaren lager dan aan het einde van de looptijd, wat gunstig is als je inkomen in de loop van de tijd stijgt.
Nadelen annuïteitenlening:- Gedurende de looptijd wordt het belastingvoordeel steeds kleiner- De lasten per maand zijn aan het eind van de looptijd relatief hoog, wat ongunstig is als je inkomen in de loop van de tijd daalt.
De 3 hypotheken met elkaar vergeleken:Dan zie je dat de jaarlijkse lasten in de beginjaren bij een annuïteitenlening het laagst zijn. Dat is gunstig als je inkomen de loop van de tijd stijgt.
Bij een lineaire lening begin je met hoge bedragen, maar deze worden elk jaar lager. Dat is als je met je pensionering begint. Bij een spaarhypotheek zit je precies tussen de beide andere hypotheekvormen in.

12.6 De obligatielening
Obligatielening:
Een geldlening op lange termijn die in kleine bedragen is opgesplitst.
Het is gemakkelijk om 1000 mensen te vinden die 50 euro in een onderneming wil steken, dan een persoon die 50000 euro wil betalen. Een nadeel ten opzichte van de onderhandse lening is dat er emissiekosten (kosten die verbonden zijn aan het uitgeven van obligaties) en administratiekosten gemaakt moeten worden. Een obligatie is een bewijs van deelneming in een geldlening. Een obligatie bestaat uit een mantel en een couponblad: de mantel is het officiële stuk, waarop de belangrijkste gegevens vermeld staan. Het couponblad bestaat uit een aantal coupons en een talon. De coupons dienen voor de interestbetaling. De houder van een obligatie kan jaarlijks een coupon inleveren, waarvoor hij dan zijn interest ontvangt. Wanneer hij alle coupons heeft verbruikt, stuurt hij de talon op naar de instelling en ontvangt hij een nieuw couponblad.
Een obligatielening is een vorm van lang vreemd vermogen.
De onderneming of instelling kan een obligatielening op verschillende manieren aflossen:- aflossing in één keer aan het einde van de looptijd van de lening- aflossing in gedeelten gedurende een aantal jaren door middel van uitloting.
 - Het inkomen van de eigen obligaties.
In de prospectus van de obligatielening staat vermeld:- de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen- de resultaten van de afgelopen jaren en de verwachtingen voor de toekomst- het doel van de lening en de grootte van het te lenen bedrag- de datum waarop de koers bekend wordt gemaakt- de wijze van aflossen en de data waarop wordt afgelost- het tijdstip waarop moet worden ingeschreven- het tijdstip waarop de obligaties kunnen worden afgehaald en moeten worden betaald. Stel, er worden 10.000 obligaties geëmitteerd en je schrijft in voor 90 obligaties. In totaal word ingeschreven op 15.000 obligaties.
Je krijgt in dit geval toegewezen: 10.000 : 15.000 x 90 = 60 obligaties
Daarom is het bij staatsleningen gebruikelijk dat de uitgiftekoers niet van tevoren bekend wordt gemaakt. De beleggers mogen zelf aangeven welke prijs zij voor de aangeboden obligaties over hebben. Aan de hand van inschrijvingen wordt door het Ministerie van Financiën de uitgiftekoers bepaald, dat heet het tendersysteem.
Als na de eerste dag van de uitgifte de plaatsing van de obligaties nog enige tijd wordt voortgezet, dan spreekt men van een toonbankuitgifte. De uitgiftekoers kan dan van dag tot dag worden bijgesteld. Vaak zal de instelling of onderneming zich het recht voorbehouden van vervroegde aflossing. Wanneer zij tijdens de looptijd van de lening over gelden beschikt die voorlopig niet nodig zijn, kunnen deze bedragen worden gebruikt om de obligatielening of een deel daarvan vervroegd af te lossen.
Overeenkomsten aandelen en obligaties:
-
voor de onderneming is de obligatielening evenals het aandelenkapitaal een manier om aan lang vermogen te komen
- voor de belegger zijn de aandelen en obligaties alternatieve beleggingspapieren
- zowel obligaties als aandelen kun je via de effectenbeurs kopen en verkopen.
Rentevoet is als de onderneming in verleden een lening heeft afgesloten met een rentevoet van 8% en de rentevoet is enkele jaren later gedaald tot 6% is het voor de3 onderneming aantrekkelijk een nieuwe lening uit te schrijven voor 6%Verschillen aandelen en obligaties:
Aandelen ObligatiesBewijs van mede-eigendom in een NV of BV Schuldbewijs van een NV of BVDeel van het eigen vermogen Deel van het vreemd vermogenMedezeggenschap Geen zeggenschapRisico bij slechte resultaten Minder risicoKoers onstabiel, afhankelijk van de winstverwachting Koers stabieler, voornamelijk afhankelijk van de rentestandPermanent vermogen Tijdelijk vermogenDividend als beloning Vast interestpercentage Het plaatsen van obligaties gaat op dezelfde wijze als het plaatsen van aandelen:- tegen de nominale waarde; ze worden a pari geplaatst- boven de nominale waarde; ze worden dan boven pari geplaatst (er ontstaat agio)- beneden de nominale waarde; ze worden dan onder pari geplaatst (er ontstaat in dat geval disagio)
§ 12.7 de onderhandse lening.
Een onderhandse lening is een lening op lange termijn die door één geldgever wordt verstrekt. Voordelen van de onderhandse lening: - er kan onderhandeld worden over de leningsvoorwaarden- er zijn geen emissiekosten- er zijn lagere administratiekosten ten opzichte van bijvoorbeeld de obligatielening

Hoofdstuk 13 vreemd vermogen op korte termijn
13.3 Leverancierskrediet en afnemerskrediet
13.3.1
AlgemeenLeverancierskrediet is het krediet dat de leverancier verleend aan de afnemer. Afnemerskrediet is krediet dat de afnemer verleent aan de leverancier. Bij leverancierskrediet onderscheiden we 2 vormen: - Consumptief leveranciers krediet; krediet aan een consument- Productief leverancierskrediet; krediet aan een onderneming

13.3.2 Het consumptief leverancierskrediet
Consumptief leverancierskrediet is de kredietverlening waarbij de consument periodiek betaalt voor dagelijks levensbehoeften. De consument loopt niet vooruit op de vorming van zijn inkomen, maar slechts op de verkrijging ervan.
De leverancier geeft dit krediet omdat:
- Hij hoeft niet zoals de banken aan dit krediet te verdienen, bij afbetalingskrediet is dit wel het geval.
- Voor banken zouden kleine kredieten veel werk met zich meebrengen, de kosten worden dus hoog. Voor de leverancier blijven de kosten laag.
- Leveranciers kunnen vaak beter beoordelen of afnemers aan hun verplichtingen voldoen.
- Door kredietverlening heeft de leverancier klantenverbinding.
Het is niet goed als het leverancierskrediet over een termijn van meer dan 2 loonbetalingen strijkt, de consument loopt dan ook uit op de vorming ervan. Hij gaat boven zijn levensstandaard leven, dit wordt vaak gebruikt in de concurrentiestrijd. Dit komt voor bij afbetalingskrediet, dit wordt toegepast bij duurzame consumptiegoederen. Postorderbedrijven passen ook leverancierskrediet toe, je loopt bij deze kredieten ook voor op je inkomen.
Bezwaren:
- de consument is nooit zeker van of hij hetzelfde inkomen in de toekomst zal hebben en dus gevormd zal worden.
- In de toekomst zullen zich andere behoeften voordoen.
De leverancier kan grote verliezen lijden als de afnemer niet aan zijn verplichtingen voldoet.
13.3.3 Het productief leverancierskrediet
Productief leverancierskrediet wordt verleend door de ene leverancier naar de andere leverancier. Het meest voorkomend is het krediet aan de detaillist. Dit is ook een kort vermogen omdat het een looptijd van 1 tot 6 maanden heeft. Het lijkt op lang vermogen omdat van maand tot maand van jaar tot jaar hetzelfde bedrag moet worden betaald. Betaalt de detaillist niet, dan worden de leveringen gestopt. Ondernemingen maken liever gebruik van leverancierskrediet omdat:- de kosten lager zijn dan bij de bank- het risico voor de leverancier is kleiner.
Het is beter om een deel van het leverancierskrediet te vervangen door eigen vermogen omdat:- het leverancierskrediet is duurder dan het eigen vermogen- leveranciers bij contante betalen vaak korting geven; de kosten worden bepaald door eventuele gemiste kortingen- leveranciers verhogen het factuurbedrag met een toeslag voor kredietbeperking, als de afnemer op tijd betaald hoeft hij deze toeslag niet te betalen.%-korting = (perioden in 1 jaar : verschil periode wel/geen korting) x korting.
Zo kun je de kredietverlening vergelijken met andere kredietverleningen.
13.3.4 Afnemerskrediet
Afnemerskrediet wordt door de afnemer aan de leverancier verstrekt. Het komt regelmatig voor bij:
- dienstverlenende bedrijven (kan bij wanbetaling niet worden teruggevorderd)- uitvoering van speciale orders (blijft zitten met product als afnemer niet betaald)
- opkopende handel
Het afnemerskrediet is te verdelen in:- consumptief afnemerskrediet; de consument verstrekt krediet aan de leverancier.- productief afnemerskrediet; onderneming A verstrekt krediet aan onderneming B.

13.4 Het rekening-courantkrediet
De vermogensmarkt kunnen we verdelen in de 1e hands vermogensmarkt en de 2e hands vermogensmarkt.
Vermogen Publiek 1ehandsvermogensmarkt bedrijfsvermogen vermogen
Publiek bank bedrijf2ehandsvermogensmarktBijna alle ondernemingen hebben 1 of meer rekening-courantrekeningen bij de bank. Dit rekening-courant is bestemd voor dagelijkse betalingen en ontvangsten. De onderneming kan hierbij een vordering of schuld bij de bank hebben. Bij een rekening-courant is het mogelijk om rood te staan tot een maximumbedrag: het kredietplafond. Het geld dat de onderneming nog kan opnemen tot zij op het kredietplafond beland heet de dispositieruimte of kredietruimte. Voordat de bank dit krediet verleent, doet zij onderzoek naar de kredietwaardigheid van de onderneming. Ze zal een eis van zekerheid stellen als een hypotheek of effecten. De bank kan dit krediet ook ieder moment opzeggen, dit gebeurt zelden waardoor het korte krediet eigenlijk een lang krediet is. Het rekening-courant is duur vergeleken met andere kredietvormen omdat de bank een interestvergoeding wil. Deze zal hoog zijn omdat de bank ook het publiek van spaarrente moet voldoen, kredieten verleent en daaraan wil verdienen, haar kosten gedekt moeten worden en de leen- en uitleentermijnen niet op elkaar overeenstemmen. Omdat dit krediet zo duur is, zou je het zo min mogelijk moeten gebruiken. Er zijn echter een aantal gevallen waarbij het zinvol is:
- Kleine bedrijven hebben weinig vermogen en kunnen niet terecht op de eerstehandse vermogensmarkt, zij zijn afhankelijk van een rekening-courant.
- Veel bedrijven werken in bepaalde seizoenen, zij hebben gedurende deze 2 maanden meer vermogen nodig dan in de rest van het jaar; de rekening-courant is de beste oplossing.
- Veel ondernemingen gebruiken het anticipatiekrediet bij groei. Anticipatiekrediet: een krediet dat vooruitloopt op de plaatsing van aandelen of obligaties. Bij groei wordt niet altijd de activa uitgebreid, maar er zijn meer afnemers. De onderneming geeft niet direct aandelen en obligaties uit, omdat deze dan een groot vermogen onbestemd heeft. Daarom wordt het anticipatiekrediet gebruikt en als het opgenomen bedrag groot genoeg is worden aandelen uitgegeven als de vermogensmarkt het toelaat. Daarmee wordt het anticipatiekrediet afgelost en de rest komt op het rekening-courant. De belangen van de bank kunnen tegengesteld zijn dan die van de onderneming waardoor de bank op emissie kan aandringen bij minder gunstige voorwaarden.

13.5 Leasing
Leasing
is het huren van duurzame productiemiddelen i.p.v. deze te kopen. Instellingen die geld beleggen bieden leasing aan. Het product kan na de looptijd van de huur tegen een laag bedrag worden gekocht.
Een andere vorm van leasing is het verhuren van gespecialiseerde apparatuur. Wegens technische ontwikkelingen leasen ondernemingen bepaalde apparatuur liever wegens de snelle waardedaling. De verhuurder rekent dit door in de huurprijs.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen operational en financial leasing.
Bij operational leasing kan de overeenkomst tussentijds worden opgezegd. De looptijd zal kort zijn. Het risico van economische veroudering ligt bij de verhuurder. Deze zorgt voor onderhoud en de verzekering van het product. Dit komt tot uitdrukking in de huurprijs.

Bij financial leasing kan de overeenkomst niet worden opgezegd. De looptijd zal lang zijn. Het risico van economische veroudering ligt bij de huurder. Deze zorgt zelf voor onderhoud en de verzekering van het product.
Leasing kan goed zijn voor het vergroten van het marktaandeel van de verhuurder. Zij kan zo ook producten aanbieden bij ondernemingen of particulieren die het vermogen niet in bezit hebben.
Er is ook sale and lease back. Een onderneming koopt een goed en sluit daar een hypothecaire lening op af om iets anders te kopen met dat geld. Ook kan een onderneming dit goed door een leasemaatschappij laten kopen en het daarna terug leasen.
Een motief om te leasen is dat een onderneming dan niet voor grote uitgaven komt te staan.

13.5 Het consumptief krediet
Consumptief krediet is bestemd voor particulieren die het gebruiken voor consumptieve doeleinden: zoals de aankoop van een auto. Daartoe rekenen we:
- Doorlopend krediet- Persoonlijke lening
- Koop en verkoop op afbetaling
- Huurkoop

13.5.1 Het doorlopend krediet
Bij een doorlopend krediet spreken de consument en de bank af dat de consument geld mag opnemen tot een bepaald bedrag da in een bepaalde tijd moet worden terugbetaald. Over het uiteindelijk geleende bedrag moet provisie en interest worden betaald. Het geleende bedrag hoeft niet in 1 keer te worden opgenomen en afgeloste bedragen kunnen weer opnieuw worden opgenomen zonder administratieve rompslomp. Er hoeft slechts 1 keer provisie te worden betaald.
De bank doet 1 keer onderzoek naar de kredietwaardigheid en het maandelijkse bedrag aan provisie, aflossing en interest wordt per automatisch incasso overgemaakt; dit is kostenbesparend.

13.5.2 De persoonlijke lening.
Bij de persoonlijke lening (PL) leent de consument een bedrag voor een bepaald doel. Dit bedrag wordt in 1 keer opgenomen en de aflossingen kunnen niet worden opgenomen. Wil de consument dat toch, dan moet er een nieuwe lening worden afgesloten. De terugbetaling vindt in gelijke termijnen plaats, deels uit aflossing, deels uit interest. De kosten van de persoonlijke lening bestaan uit afsluitprovisie en interest, deze worden aangeduid als de financieringskosten. Deze worden uitgedrukt in een percentage per jaar of een bedrag.
De PL en doorlopend krediet zijn dure leningen, omdat de bank geen zekerheid van aflossing heeft. Vaak zijn de doeleinden van de consument onomkeerbaar, waardoor de bank veel rompslomp heeft bij het krijgen van de aflossing bij wanbetaling.
Door de bank wordt goed verdiends op deze kredieten. Het risico van wanbetaling en de kosten daarvan worden opgenomen in de kredietprijs.

13.5.3 Koop en verkoop op afbetaling
Bij koop en verkoop op afbetaling komen de koper en verkoper overeen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen. De koper betaalt bij de aankoop 2 termijnen, krijgt het artikel mee naar huis en betaalt de rest in termijnen plus interest. Vaak worden duurzame consumptiegoederen zo betaalt.
Duurzame consumptiegoederen: artikelen waar de consument jaren plezier van kan hebben. De reden van koop en verkoop op afbetaling is dat de consument op het moment dat hij de goederen wil aanschaffen niet over genoeg eigen middelen beschikt.
Bij een gewone koopovereenkomst wordt een artikel bv. op 30 mei gekocht en 30 november betaalt. Bij een koop en verkoop op afbetaling gebeurt dit in termijnen en bij een gewone koopovereenkomst in 1 keer.

13.5.4 Huurkoop
Huurkoop
kent hetzelfde principe als koop en verkoop op afbetaling. De verkoper blijft in tegenstelling tot koop en verkoop op afbetaling, eigenaar tot de laatste termijn is voldaan. De verkoper heeft bij deze 2 kredietvormen meer zekerheid doordat het artikel bekend is en via de rechter terug te eisen is, hoewel dit niet vaak gebeurt omdat het kosten met zich meebrengt. Bij huurkoop kan de eigenaar het artikel bij de koper weghalen, het is tenslotte zijn eigendom. Het risico van wanbetaling is kleiner waardoor de kredietprijs lager is dan bij de PL en doorlopend krediet. Een verkoper laat huurkop vaak door de bank doen, omdat hij anders snel door het vermogen heen is.

Hoofdstuk 14: Interestberekeningen
15.2 Enkelvoudige interest en samengestelde interest

Bij het lenen van geld moet aflossing en interest worden betaald. Aflossen is het terugbetalen van de lening en interest is de vergoeding die je betaald voor het lenen van geld.
Je hebt enkelvoudige interest (E.I.) en samengestelde interest (S.I.). Bij enkelvoudige interest wordt elke periode interest berekend voor het oorspronkelijke bedrag.
Bij samengestelde interest wordt de interest bij het oorspronkelijke bedrag opgeteld. Over beide bedragen wordt dan interest berekend.

15.3 Berekeningen met enkelvoudige interest
Bij het berekenen van enkelvoudige interest gelden de volgende regels:- Het interestbedrag wordt afgerond op hele centen.- De maand wordt meestal op 30 dagen gesteld.
- Het aantal dagen per jaar wordt op 360 of 365 gesteld.
- Bij het berekenen van het aantal dagen wordt de 1e dag wel meegeteld maar de laatste niet.
- Een gegeven percentage geldt voor een jaar, tenzij het anders wordt vermeld.
De formule voor enkelvoudige interest is:K = Kapitaal I= K x P x TP = Percentage 100 x cT = LooptijdI = InterestbedragC = Tijdeenheid; deze kan de volgende eenheden bevatten:1 Jaar12 Maanden24 Halve maanden52 Weken360 of 365 DagenT is als volgt te berekenen:T1 = Aangegroeide interest (nieuw kapitaal – oud kapitaal)P(€) van oud kapitaal
VOORBEELD: GEGEVENS: K van € 10.000 tegen P van 5%. Na X aantal jaren is het aangegroeid tot € 14.000GEVRAAGD: Bereken XUITWERKING: Aangegroeide interest: 14.000 – 10.000 = € 4.000P€ van oud kapitaal: 0.05 x € 10.000 = € 500€ 4.000 = 8€ 500T2 = K x P(%) x T = I 100cP(€) x T = I I / P = T2VOORBEELD: € 10.000 x 5 x T = € 4.000100€ 500 x T = € 4.000€ 4.000 = 8€ 500K is als volgt te berekenen:K1 = (T / C) x P = P(%) in T Nieuw K = 100% + P(%) in T = 100%P(100 / 100%P) x nieuw K = K1VOORBEELD: P van 6%. Na 16 maanden is het aangegroeid tot € 2.160GEVRAAGD: Bereken KUITWERKING: 16 x 6% = 8%12 € 2.160 = 100 % + 8% = 108%100 x € 2.160 = € 2.000108K2 = K + (K x (P/100) x (P/C)) = nieuw KK + ((P x P)K / 100C = nieuw K1,P K = nieuw Knieuw K / 1,P = K2VOORBEELD: K + (K x 6 x 16) = € 2.160100 12K + 96 K = € 2.1601200 KK + 0,08 K = € 2.1601,08 K = € 2.160€ 2.160 = € 2.0001,088.4 Berekeningen van het aantal interestdagen.
De maanden kunnen op 30, maar ook op het juiste aantal dagen worden geteld. Zo is dat ook met het jaar: 360 of 365/366 dagen. In een schrikkeljaar, dat eens in de 4 jaar is, kent het jaar 366 dagen, februari wordt 29 dagen lang i.p.v. 28. Een schrikkeljaar is deelbaar door 4 (2000, 2004), maar de eeuwjaren waarvan het grondgetal (2100) niet deelbaar door 4 is, is geen schrikkeljaar. 8.5 Aflossen op leningen
VOORBEELD: € 1.200, 24 maanden, maandelijkse aflossing. Eerste termijn: eind juni 2002, interest 5%.GEVRAAGD: a) Bereken het bedrag dat in juni 2002 moet worden betalen.
b) Bereken het bedrag van de schuldrest eind maart 2003, na betaling van de maandelijkse aflossing.
c) Bereken het bedrag dat eind april 2003 moet worden betaald.
d) Bereken het bedrag dat eind december 2003 moet worden betaald.
e) Per welke datum is de schuld volledig afgelost?UITWERKING: a) I = K x P x T = 1.200 x 5 x 1 = € 5100 x C 1200Aflossing:1.200 = € 50 € 50 + € 5 = € 5524 b) 1.200 – (10 x € 50) = € 700c) I = K x P x T = 700 x 5 x 1 = € 2,92 € 50 + € 2,92 = € 52,92100 x C 1200d) schuldrest: 1.200 – (18 x € 50) = € 300I = K x P x T = € 300 x 5 x 1 = € 1,25 € 1,25 + € 50 = € 51,25100 x C 1200e) januari 2004 = 19 keer. 5 maanden = eind mei 2004Hoofdstuk 15: Samengestelde interest15.2 Samengestelde interest.
Bij samengestelde interest wordt er interest berekend over de som van de hoofdsom plus de rente van de periode.
P = 10% Enkelvoudige interest Samengestelde interest
Storting (kapitaal)Interest 1e jaarKapitaal na 1 jaarInterest 2e jaarKapitaal na 2 jaarInterest 3e jaarKapitaal na 3 jaar € 10.000€ 1.000€ 11.000€ 1.000€ 12.000€ 1.000€ 13.000 € 10.000€ 1.000€ 11.000€ 1.100€ 12.100€ 1.210€ 13.310Je ziet het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde interest. Bij enkelvoudige interest wordt de interest over het beginkapitaal berekend. Bij samengestelde interest wordt de interest over het beginkapitaal plus de interest die je in voorgaande jaren hebt gekregen berekend, dit heet rente over rente. 15.3 De berekening van de eindwaarde of slotwaarde van één bedragPerunage betekent per 1, het wordt aangeduid met de letter i. Deze wordt als volgt berekend:i = P / 100. De formule om de eindwaarde te berekenen is als volgt: En = K x (1 + i)n
VOORBEELD: K van € 1.000. T van 10 jaar. P van 8%. GEVRAAGD: Bereken de eindwaarde
UITWERKING: En = € 1.000 x 1,0810 = € 2.158, 92Ook de gekweekte interest kan worden gevraagd, die wordt als volgt berekend:Eindwaarde – beginwaarde = gekweekte interest
VOORBEELD: € 2.158,92 - € 1.000 = € 1.158,92Let op:
- Bij de formule van de samengestelde interest vinden we de eindwaarde, deze bestaat uit het kapitaal plus de gekweekte interest.- Bij de formule van de enkelvoudige interest vinden we slechts de interest.- Kijk goed naar de periode waarin de interest vast staat, het aanpassen van het interestpercentage is bij samengestelde interest fout, bij enkelvoudige interest kan het wel!

15.4 De berekening van de contante waarde of aanvangswaarde van één bedrag
De formule om de aanvangswaarde te berekenen is als volgt:K = En / (1 + i)
VOORBEELD: De eindwaarde is € 20.000, P is 8% en T is 10 jaar.
GEVRAAGD: Bereken het kapitaal
UITWERKING: € 20.000 = K x 1,0810K = 20.000 / 1,0810 = € 9.263,879155 De berekening van de gekweekte interesteindwaarde jaar 2 – eindwaarde jaar 1 = Gekweekte interest
VOORBEELD: Beginjaar: 1 januari 2002, kapitaal: € 10.000, interest: 7%.
GEVRAAGD: Bereken de gekweekte interest in de jaren 2011 t/m 2015
UITWERKING: Eind 2015: € 10.000 x 1,0714 = € 25.785,34Eind 2010: € 10.000 x 1,079 = € 18.384,59€ 25.785,34 - € 18.384,59 = € 7.400,759.6 Bijzondere berekeningen
GELIJKWAARDIGE PERCENTAGES:
VOORBEELD 1:
GEVRAAGD:
Welk percentage per halfjaar is gelijk aan 6% per jaar?
UITWERKING: 1,06 per jaar = 1,061/2 per halfjaar1,061/2 = 1,0295636% per jaar = 2,96% per halfjaar
VOORBEELD 2:
GEVRAAGD:
Welk percentage per jaar is gelijk aan 3% per half jaar?
UITWERKING: 1,03 per halfjaar = 1,032 per jaar1,032 = 1,06093% per halfjaar = 6,09%
ONTBREKENDE WAARDEN:
GEGEVENS:
K P n I Ea) € 10.000 5% 20 jaar b) € 12.000 15 jaar € 14.789,72 c) 3% 5 jaar € 2.389,11 GEVRAAGD: Vul de ontbrekende gegevens in
UITWERKING:
a)
E = € 10.000 x 1,0520 = € 26.532,98I = € 26.532,98 - € 10.000 = € 16.532,98b) E = € 12.000 + € 14.789,72 = € 26.789,72P = € 12.000 x (1 + i)15 = € 26.789,72(1 + i)15 = € 26.789,72 / € 12.000 = 2.232476667(1 + i)15 x 1/15 = 2,2324766671/15(1 + i) = 2.2324766671/15 = 2.2324766670.06666(1 + i) = 1,055P = 5,5%c) K= K x 1,035 = K + € 2.389,11K x 1,159274074 = K + € 2.389,110,159274074 x K = € 2.389,11K = € 2.389,11 / 0,159274074 = € 15.000E = € 15.000 + € 2.389,11 = € 17.389,11

 





REACTIES

M.

M.

Dit hoort bij het vak M&O, niet economie ;)

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.