Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1, schaarste en ruilen

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 365 woorden
  • 8 oktober 2012
  • 169 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
169 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

 

Samenvatting ‘’Schaarste en Ruilen’’

 

1

Productiefactoren:

Factoren die nodig zijn om goederen te produceren

 

-Natuur (water lucht enz.)

-Arbeid (werknemers enz.)

-Kapitaalgoederen (goederen die bij productie nodig zijn zoals machines enz.) bedrijven/overheid

-Kapitaal (goederen die nodig zijn bij de productie, zoals machines enz.) Particulier gebruik

-Ondernemerschap (eigenaar van bedrijf die productiefactoren combineert om goederen te maken)

 

 

Schaars goed:

Er zijn productiefactoren nodig om ze te produceren (vrachtwagen, gebouwen etc.)

 

Vrij goed:

Er zijn geen productiefactoren voor nodig om het te produceren. (regenbui etc.)

 

Middelen:

Dit heb je nodig om je behoeften te bevredigen (inkomen etc.)

 

Jezelf van je behoeften voorzien:

-Zelfvoorziening

-je koopt goederen/diensten, bij dit ben je een consument en je koopt consumptiegoederen

 

 

2

 

Alternatieve aanwendbaarheid:

Het op verschillende manieren kunnen inzetten van middelen

 

Begroting (budgetplan):

-vaste lasten

-incidentele uitgaven

-Dagelijkse uitgaven (benzine, eten etc.)

 

 

3

 

Directe ruil:

Product tegen product ruilen

1: kost veel tijd en moeite

2: er is weinig arbeidsverdeling (adviesbanen kunnen haast niet bestaan)

3: schaalvergroting blijft beperkt (het heeft geen zin om groter te gaan produceren)

 

Indirecte ruil:          

ruilen met geld

1: er kwam specialisatie (bakker hoeft geen varkens meer te houden)

2: schaalvergroting wordt gestimuleerd

3: de arbeidsproductiviteit stijgt (productie per persoon stijgt)

 

Winst:

Inkomen bij verkopen van producten (na aftrek aanschafkosten etc.)

 

4

 

De waarde van geld:

 

Intrinsieke waarde: materiaalwaarde van het geld (mag niet hoger zijn dan nominale waarde)

Nominale waarde: waarde die gedrukt staat op de munt/het biljet

 

Interne waarde: de hoeveelheid die je in je eigen land voor een euro kunt kopen

Externe waarde: de hoeveelheid buitenlands geld, die je met een euro kunt kopen

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Fiduciair geld:

Waarde van geld, gebaseerd op het vertrouwen van de consument (Geen vertrouwen->directe ruil)

 

Functies van geld:

-ruilfunctie (producten ruilen voor geld, en andersom)

-rekenfunctie (waarde, uitgedrukt in geld, vergelijken met andere producten)

-oppotfunctie (sparen)

 

Soorten geld:

-Giraal (geld op bankrekening etc.)

-Chartaal (het ‘’zichtbare’’ geld)

 

Beschikken over giraal geld:

Pinpas, overschrijvingskaart, acceptgiro, creditcard, internetbankieren of telefonisch overmaken.

 

REACTIES

B.

B.

Top,,

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.