Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1

Beoordeling 3.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 228 woorden
  • 5 januari 2011
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 3.8
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Nominale waarde = waarde v/h geld in economie

Intrinsieke waarde = materiaalwaarde

Directe ruil = zonder geld (chips tegen appel)

Indirecte ruil = ruil met geld

Wettige betaalmiddelen = betaalmiddelen waarmee je volgens de wet mee mag betalen.

DNB = de Nederlandse bank = zorgt voor veiligheid betalingsverkeer, geld wordt verspreidt, toezicht houdt op geldinstellingen

Chartaal geld = contant geld

Giraal geld= geld op bank

Functies geld = ruilmiddel(als je iets koopt met geld), spaarmiddel(spaarrekening), rekenmiddel(waarde producten aangeven


Goederen = tastbaar (tijdschrift)

Diensten = niet tastbaar (haar knippen)


Primaire behoeften= basisbehoeften

Secundaire behoeften= luxe goederen die je niet nodig hebt

Zelfvoorziening= zelf producten maken waarmee je in je behoeften voorziet, groente verbouwen

Economie= wetenschap die zich bezighoudt met keuzes die mensen maken tussen behoeften & beschikbare middelen om in deze behoeften te voorzien.

Welvaart = mate waarin mensen met de beschikbare middelen in hun behoeften kunnen voorzien.

Inkomen per hoofd v/d bevolking = totale inkomen v/e land gedeeld door aantal inwoners.


Inkomen = geld dat binnenkomt voor je huishouden.

Inkomen in geld = salaris

Inkomen in natura = in vorm van goederen & diensten

Modale inkomen =een bedrag dat door de meeste mensen wordt verdiend

Uitkering = een inkomen van overheid

AOW = algemene ouderdoms wet = boven de 65 jaar een toeslag

SVB (sociale verzekerings bank)= betaalt de AOW & kinderbijslag


Begroting = overzicht alle uitgaven & inkomsten.


Dagelijkse uitgaven = kosten levensonderhoud = eten,drinken

Vaste lasten= regelmatig terugkerende uitgaven voor huishouden = abonnement

Incidentele uitgaven = uitgaven die niet vaak voorkomen.

Verzekering = tegen betaling v/e premie een bepaald risico wordt gedekt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.