Hoofdstuk 1

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 679 woorden
  • 10 maart 2009
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
13 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
samenvatting Economie Hoofdstuk 1 (deel 2) de kern van de economie.

In de macro economie scheidt men 5 sectoren:
1. consumptiehuishoudingen: groepen personen in hun rol van consument.
2. ondernemingen: die met behulp van de productiefactoren goederen en diensten voortbrengen.
3. de collectieve sector (overheid, provincies, instellingen die de sociale wetgeving uitvoeren)
4. financiële instellingen: pensioenfondsen, banken
5. buitenland

nummer 2 + 4 worden ook wel bedrijven genoemd.

Gesloten economie zonder overheid: macro economie zonder de sectoren overheid en buitenland.

1.2 toegevoegde waarde

toegevoegde waarde: is gelijk aan het verschil tussen de marktwaarde van de productie en de gebruikte grond -en hulpstoffen en diensten van derden.

Formule : marktwaarde – verbruik = toegevoegde waarde

Afschrijving: waardeverlies van de vaste kapitaalgoederen tijdens de productie
BTW en NTW: bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen = netto toegevoegde waarde

Toegevoegde waarde tegen marktprijzen: als je de toegevoegde waarde berekent door uit te gaan van verkoopprijzen van de goederen.

Toegevoegde waarde tegen factorkosten: als je de kostprijsverhogende belastingen en de prijsverlagende subsidies weglaten uit de marktprijzen.

(bruto/netto) toegevoegde waarde tegen marktprijzen – belastingen + subsidies = (bruto/netto) toegevoegde waarde tegen factorkosten.

1.3 BBP en Nationaal inkomen

BBP = bruto binnenlands product à is gelijk aan de totale bruto toegevoegde waarde van de sectoren ondernemingen, financiële instellingen en overheid.

Formule:
Netto binnenlands product in factorkosten – primaire inkomens betaald aan buitenlanders + primaire inkomens van Nederlanders ontvangen uit het buitenland = nationaal inkomen/NNP

Nationaal inkomen = netto nationaal product

Netto nationaal product: wordt gevormd door Nederlandse productiefactoren die in Nederland actief zijn.

Netto binnenlands product: wordt gevormd door productiefactoren die in Nederland actief zijn.

1.4 categoriale inkomensverdeling en arbeidsinkomensquote

categoriale inkomensverdeling: gaat het om de verdeling van het nationaal inkomen over loon, pacht, huur, interest, winst.

loonquote = de totale loonsom: nationaal inkomen

arbeidsinkomensquote = loonsom in de ondernemingen en financiële instellingen + toegerekend arbeidsinkomen zelfstandigen = netto toegevoegde waarde van ondernemingen en financiële instellingen

1.6 de samenstelling van de investeringen

consumptieve bestedingen: aankopen van consumenten
kapitaalgoederen: goederen die aanwezig zijn bij de ondernemingen.

Vlottende kapitaalgoederen: voorraden van grondstoffen of eindproducten
Vaste kapitaalgoederen: de aanwezige machines en gebouwen.

Vaste kapitaalgoederen à 2 soorten investeringen
1. uitbreidingsinvestering
2. vervangingsinvestering: deze zijn gelijk aan de afschrijvingen;

als vervangingsinvestering niet meegeteld wordt, spreken we van netto –investeringen

voorraad mutatie: de voorraden van de vlottende kapitaalgoederen worden groter.

à zie schema in je boek, blz. 162

1.7 nationale rekeningen en identiteiten

identiteit: een noodzakelijke gelijkheid (voorbeeld: het aantal jongens en meisjes in een klas moeten gelijk zijn aan het totaal aantal leerlingen in een klas)

symbolen:

y = nationaal inkomen
c = consumptieve bestedingen van de consumenten
s = besparingen van de consumenten
i = netto investeringen van de ondernemingen

identiteiten: (zonder overheid)

1. Y = C + S
2. Y = C + I
3. I = S

1.8 berekening van het nationaal inkomen

3 manieren om het nationaal inkomen te berekenen:
1. subjectieve methode: door de burgers verdiende primaire inkomens bij elkaar op te tellen. 2. objectieve methode: door de netto toegevoegde waarde van de overheid, die gelijk wordt gesteld aan het bedrag van de ambtenarensalarissen, bij de subjectieve methode optellen
3.bestedingenmethode: kijken naar de batenkant van de rekening ondernemingen, waar de bestedingen van de consumenten en de ondernemingen bij de ondernemingen zijn vermeld. In feite maken we gebruik van Y = C + I

nominaal nationaal inkomen: het geldbedrag van het nationaal inkomen

reëel nationaal inkomen: geeft de koopkracht van het nationaal inkomen weer. Het geeft antwoord op de vraag welke hoeveelheid goederen met het bedrag kan worden gekocht.

1.9 indeling van overheidsuitgaven

collectieve sector:
1. overheidsuitgaven
2. overheidsbestedingen

overheidsbestedingen verdelen we in:
- overheidsconsumptie ( bestaat uit materiele overheidsconsumptie, zoals verwarming van overheidsgebouwen en de ambtenarensalarissen)
- overheidsinvesteringen (aanleg van wegen, verbeteren infrastructuur)

1.10 middelen en bestedingen

extra symbolen:
E = uitvoer
M = invoer

Identiteit:
Y + M = C + I + O + E

Als je uitgaat van de bestedingen à nationaal inkomen is gelijk aan de totale bestedingen, min de invoer.
Y = C + I + O + E - M

In 1.7 hadden we S = Y – C. toen hadden we geen rekening gehouden met overheid. Nu is dat wel gedaan en moeten we dus rekening houden met belastingen.

S = Y – B – C ( B = belasting)

Deze identiteit wordt ook wel zo geschreven:

Y = C + S + B
C + S + B = C + I + O + E + M

Vereenvoudigen:

S + B = I + O + E – M

Identiteit:

(S – I ) + ( B – O ) = ( E – M )

(S – I ) = saldo van de particuliere sector
(B - O) = het saldo van de overheidssector
( E – M ) = saldo van de sector buitenland

( S – I ) + ( B – O ) wordt het nationale spaaroverschot genoemd

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.