Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1, 2 en 4

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1513 woorden
  • 25 maart 2004
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
- schaarste = de spanning tussen behoeften en de middelen om in die behoeften te voorzien - Welvaart = de mate waarin we in behoeften voorzien door gebruik te maken van middelen die in beperkte mate aanwezig zijn. Meer van het een betekent automatisch minder van het ander - Welzijn = welbevinden zonder dat het keuzeprobleem een rol speelt. Meer van het een betekent niet automatisch minder van het ander. - Markt = alle situaties waarin sprake is van kopen en verkopen. - Als het aanbod stijgt, daalt de prijs. En als de vraag stijgt, stijgt de prijs ook. - Nettoloon = brutoloon - loonbelasting en sociale premies. - Consumeren = het kopen van goederen en diensten door gezinnen. - Produceren = het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van productiemiddelen. - Investeren = het kopen van goederen door bedrijven. - Een CAO = een arbeidsovereenkomst die geldt voor alle werknemers in een bedrijfstak. Er staan bijvoorbeeld afspraken in over loonsverhoging en arbeidsduurverkorting. - Als je loon met een groter percentage stijgt dan de prijzen van de producten die je koopt, stijgt je koopkracht. - Een van de functies van de overheid in het economisch leven is het beïnvloeden van de manier waarop de productiemiddelen worden gebruikt. - Als de rente stijgt, dalen de consumptie door gezinnen en de investeringen door bedrijven. Oorzaak; deze bestedingen worden gedeeltelijk gefinancierd met geleend geld. - Een afname van de bestedingen kan veroorzaakt worden door slechte toekomstverwachtingen, belastingverhoging en bezuinigingen door de overheid. - Een toename van de bestedingen kan leiden tot prijsstijgingen, loonstijgingen en een stijging van de rentestand. - Absolute verandering = de toe- of afname van iets. - Relatieve verandering = absolute verandering: oorspronkelijke waarde. - Procentuele verandering = relatieve verandering x 100% - Productiefactoren à arbeid, natuur, kapitaal en ondernemingsactiviteit. - Vast kapitaal = de productiemiddelen die meer dan 1 proces meegaan. - Vlottend kapitaal = productiemiddelen die in 1 proces verbruikt worden. - Hulpstoffen = deze producten zijn niet herkenbaar in t eindproduct. - Nationaal product = De waarde van de productie in een land in een jaar. - Formele economie = geregistreerde productie. Witte circuit - productie waarover belastingen en premies worden betaald. - Informele economie = ongeregistreerde productie. Grijze circuit - bekend bij overheid, nauwelijks betaald (vrijwilligerswerk) Zwarte circuit - onbekend bij overheid, geen belastingen + premies, betaling. - Concrete markt - duidelijk aanwijsbare plaats waar vragers en aanbieders elkaar op vaste tijden ontmoeten. - Abstracte markt - t feit dat er vraag naar een aanbod van een goed is. - Loon = prijs voor arbeid, rente = prijs voor (uit)geleend geld, koers = prijs voor een aandeel, pacht/huur = prijs voor natuur. - Interne arbeidsverdeling = verdeling van t werk binnen het bedrijf. - Externe arbeidsverdeling = " in n land over de bedrijven in dat land. - Geografische arbeidsverdeling = verdeling van t werk in gebieden. - Arbeidsproductiviteit = productie per werknemer per tijdseenheid (productie:werknemers) - Breedte-investering = uitbreiding van productiecapaciteit waarbij de verhouding tussen gebied en kapitaal gelijk blijft. - Diepte-investering = " waarbij in het productieproces in verhouding meer kapitaal gebruikt wordt dan arbeid. - Bij een diepte-investering stijgt de apt, omdat voor dezelfde productieomvang minder werkenden nodig zijn. - Economische groei = procentuele toename van de productie per hoofd van de bevolking. - Nationaal inkomen = nationaal product omdat de productie gemaakt wordt m.b.v productiefactoren waarvan de bezitters de beloning krijgen uitgekeerd = nationaal inkomen. - Bruto toegevoegde waarde = de waarde die tijden het productieproces wordt toegevoegd aan de reeds gebruikte grond-en hulpstoffen. - Omzet = inkomsten uit verkopen. Omzet = aantal verkochte stuks x verkoopprijs - Netto nationaal product bereken je door toegevoegde waarde (netto) van alle bedrijven + netto toegevoegde waarde van de overheid. - (S-I) = particulier spaarsaldo, (B-O) overheidssaldo, (E-M) betalingsbalans of uitvoersaldo. - Nationaal spaarsaldo = (S-I) + (B-O) of (E-M) - Productiecapaciteit = maximaal mogelijke productieomvang in een periode. - Infrastructuur = Door de overheid aangebrachte blijvende voorzieningen in een land. - Totale bestedingen zijn - C=consumptie van gezinnen, I=investeringen van bedrijven, O=overheidsbestedingen, E=Export. - Bezettingsgraad = de mate waarin de productiecapaciteit gebruikt wordt. - Recessie = een lichte daling van het inkomen. - Depressie = een grote daling van het inkomen. - Trend = de gemiddelde toename van het nationaal inkomen over een reeks van jaren. - Structurele ontwikkeling = uitbreiding/verbetering van de productiecapaciteit op lange termijn. - Krimp = afname van de productiecapaciteit. - Concurrentievermogen = de mate waarin bedrijven erin slagen om een grotere afzet/omzet te bereiken op de wereldmacht. Conjunctuur Structuur
Korte termijn Lange termijn

Hoort bij vraagkant van de economie Hoort bij aanbodkant van de economie
Hangt af van bestedingen Hangt af van uitbreiding/verbetering van de productiecapaciteit/ scholing/ technische ontwikkeling/ arbeidsverdeling
Productiecapaciteit wordt constant verondersteld Stilzwijgend wordt verondersteld dat de bestedingen stijgen - Aanbod van arbeid is gelijk aan de omvang van de beroepsbevolking. - Aanbod van arbeid neemt toe als mensen toetreden tot de arbeidsmarkt. Het neemt af als mensen de arbeidsmarkt verlaten. - Factoren die een rol spelen bij het aanbod van arbeid zijn; Leeftijdsopbouw, VUT-regelingen en WAO-wetgeving, Onderwijsduur, Opvattingen over de rol van mannen/vrouwen, Mogelijkheden van deeltijdwerk, kinderopvang en inschakelingen van gehandicapten. - Vraag naar arbeid hangt af van de conjuncturele (vraag) en van de structurele (aanbod) ontwikkelingen. - Bij hoogconjunctuur nemen de bestedingen toe, daardoor stijgt de vraag naar arbeid. - Bij structurele ontwikkelingen spelen de volgende factoren een rol in de vraag naar arbeid; arbeidskosten per product, bedrijfstijdverlenging, prijs grondstoffen. - De arbeidskosten per eenheid product stijgen als de arbeidskosten per werknemer met een groter percentage stijgen dat de arbeidsproductiviteit. - Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, stijgt de productie per werknemer per tijdeenheid. Dan zijn er minder werknemers nodig voor dezelfde productieomvang. - Door bedrijfstijdverlenging dalen de kapitaalkoster per eenheid product, want er zijn minder kapitaalgoederen nodig om dezelfde productieomvang te realiseren. - Als grondstoffen in prijs stijgen, stijgen de productiekosten per product. - Primaire sector = ondernemingen die hun eindproduct verkrijgen door bewerking van natuur. - Secundaire sector = verwerken en fabriceren grondstoffen. - Tertiaire sector = dienstverlening. Ze streven naar winst. - Samen de marktsector. - Quartaire sector = de instellingen die zich bezighouden met niet-commerciële dienstverlening. - Omvang van werkgelegenheid en werkloosheid is uit te drukken in personen en in arbeidsjaren. - Arbeidsjaar = het aantal uren dat iemand met een volledige baan gedurende een jaar werkt. - Deeltijdbaan = vaste baan waarbij mensen op vaste tijden van de week werken. - Flexibel werken = mensen met tijdelijk contract, omroepkrachten en uitzendkrachten. - Geregistreerde werkloosheid = mensen zonder werk, bij een arbeidsbureau ingeschreven als werkzoekende, direct beschikbaar voor een baan van minstens 12uur per week. - Verborgen werkloosheid = huisvrouwen, die betaald werk willen doen, maar zich niet als werkzoekende hebben ingeschreven. Jongeren die een baan willen hebben, maar doorstuderen. WAO'ers die best bepaald werk kunnen doen. - Als de werkgelegenheid stijgt, bieden veel verborgen werklozen zich aan op de arbeidsmarkt. Daardoor neemt de geregistreerde werkloosheid minder af dan verwacht. - Werkloosheid lijdt tot; verlaging van het inkomen, sociaal isolement, sociale spanningen. - Werkloosheid die ontstaat door vraagfactoren (bestedingen nemen af, consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en/of export dalen) noemen we conjunctuurwerkloosheid. - Werkloosheid die ontstaat door aanbodfactoren noemen we structuurwerkloosheid. - Oorzaken; verslechtering van internationale concurrentiepositie van bedrijven. Lage scholingsgraad, arbeidsongeschiktheid, geringe mobiliteit, frictiewerkloosheid, seizoenwerkloosheid. - Marktmechanisme (laat besluit over aan vrije spel van vraag en aanbod) Budgetmechanisme (via budgetplannen) - Democratisch budgetmechanisme = democratische controle - Nadelen marktmechanisme = geen collectieve goederen, milieuvervuiling, markten/prijzen zijn star, individuele onzekerheid, sociale onrechtvaardigheid. - Nadelen budgetmechanisme = complex, ontbreken doelmatigheidsprikkels, individuele onvrijheid. - Bureaucratisch budgetmechanisme nadeel = de starheid omdat van bovenaf bepaald wordt wat hoeveel enz.. - Democratisch budgetmechanisme nadeel = lange tijd die besluitvorming in beslag neemt. - Nederland heeft gemende economische orde omdat; prijzen + hoeveelheid komt tot stand via vraag naar aanbod van goed, en dmv wetten en regels. En sommige goederen alleen geproduceerd kunnen worden via budgetmechanisme. - Individuele arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen werknemer en werkgever. - CAO bevat algemene voorwaarden, die gelden voor alle werknemers in een bepaalde bedrijfstak of onderneming. - CAO wordt afgesloten door vakbonden en werkgeversorganisaties. - Loonstijging; prijscompensatie (loonstijging ter grootte van de toegenomen prijzen) Initiële loonstijging (loonstijging van hetgeen er meer gegeven wordt dan de prijscompensatie) Incidentele loonstijging (loonstijging ten gevolge van promotie of overwerk) - Door de inkomstenbelasting te verlagen kan de overheid de vakbonden stimuleren om lage looneisen te stellen bij de CAO-onderhandelingen. - De overheid heeft per saldo voordeel van lage lonen, omdat; ambtenarensalarissen kunnen dan ook laag blijven, de overheid hoeft minder sociale uitkeringen te verstrekken, de sociale uitkeringen zijn lager. - De arbeidsmobiliteit bestaat uit; geografische mobiliteit, mobiliteit tussen beroepsgroepen en mobiliteit tussen niet en wel werken. De mobiliteit tussen beroepsgroepen is te bevorderen met om, her en bijscholing en grotere beloningsverschillen op grond van de schaarsteverhoudingen op de arbeidsmarkt. - De structuurwerkloosheid kan de overheid bestrijden door stimulering van; scholing, innovatie, ADV, VUT, aanpassing van de bedrijfstijd, verhuispremies en reiskostenvergoeding, klimaatinvesteringen en betere arbeidsbemiddeling door arbeidsbureaus. - Bij een overspannen arbeidsmarkt is er een tekort aan arbeidskrachten. Door de schaarste aan arbeid kunnen de lonen stijgen. - Een tijdelijk tekort aan arbeidskrachten is te bestrijden via uitzendkrachten en buitenlandse werknemers, overwerk, hogere belastingen en minder overheidsbestedingen. - Een langdurig tekort aan arbeidskrachten is te bestrijden met arbeidsbesparende innovatie, flexibele pensionering, kinderopvang en deeltijdwerk.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.