Hoofdstuk 1 & 2

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2118 woorden
  • 18 januari 2010
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 7
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting economie hoofdstuk 1 & 2

Het aanpassen van allochtonen naar Nederlandse omstandigheden noemen we integratie.

De gelijkstelling tussen mannen en vrouwen (met loon, banen enz.) noemen we emancipatie.

Als je een cd koopt of een andere goeder dan noem je dit consumptie.

Als de overheid een bedrijf runt en deze aan het bedrijfsleven overdraagd noem je dit privatisering.

Wegen en spoorlijnen horne bij de infrastructuur.

EU: Europese Unie


Het milieu

Het kopen van goederen noem je consumeren in enge zin. Als je een goeder koopt en gebruikt noem je dit consumeren in ruime zin.

Je kan consumptiegoederen op 3 manieren indelen:
1. Stoffelijke en onstoffelijke goederen
2. Primaire en luxe goederen
3. Duurzame en niet-duurzame goederen

Productie is het geschikter maken van goederen voor gebruik. Productie vindt plaats in productiehuishoudingen zoals restaurants, fabrieken, artsenpraktijken enz.

Productie vind plaats met behulp van de productiefactoren:
1. Natuur; grond, delstoffen en bossen
2. Arbeid: lichamelijke en/of geestelijke inspanningen
3. Kapitaal; gaat over geld

Natuur en arbeid zijn oorspronkelijke productiefactoren, kapitaal noemen ze afgeleide productie factoren. Als je over het vermogen van iemand praat dan noem je dit geld kapitaal.

Geld word in de economie gezien als een algemeen aanvaard ruilmiddel. Geld heeft drie functies:
1. Ruilmiddel

2. Rekeneenheid
3. Oppotmiddel (het bewaren van geld)

Chartaal geld: Munten en bankbiljetten
Giraal geld: Bank en/of girorekeningen

Er is maar één bank die geld in omloop mag brengen dit is de Europese Centrale Bank (ECB)

Een instelling mag zich alleen een bank noemen als die toestemming heeft van De Nederlandsche Bank (DNB)

Bij het oplossen van belangrijke economische problemen spelen enkele instellingen een grote rol:
1. De overheid in Den-haag .
2. De werkgeversorganisaties.
3. De werknemersorganisaties.
4. De SER (Sociaal-Economische Raad)
5. De EU (Europese Unie)

Drie ministers zijn nauw betrokken bij de economie:
1. De minister van Financiën
2. De minister van Economische Zaken
3. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid


CPB: het Centraal PlanBureau doet voorspellingen over de economische ontwikkeling.
CBS: het Centraal Bureau voor de Statistiek verzamelt en publiceerd gegevens over de economie.

De organisaties van de werkgevers en werknemers noemen we de sociale partners.


De bekendste werkgeversorganisatie is de vereniging VNO-NCW die ontstaan is uit een fusie van de VNO (Verbond van Nederlandse Ondernemingen) en het NCW (Nederlands Christelijk Werkgeversbond. De grootste organisatie van werknemers is de FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging).

SER: Sociaal-Economische Raad is een belangrijk adviesraad van de regering en heeft 33 leden:
11 vertegenwoordigers van werknemersorganisaties.
11 vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties.
11 kroonleden (deskundige die door de regering zijn gekozen).

Wanneer er geen belemmeringen zijn bij de in- en uitvoer, is er vrijhandel. Van protectie spreken we als er maatregelen worden genomen die de vrijhandel beperken (zoals invoerrechten).
Binnen de EU is er sprake van vrijhandel.

Concrete markt: Er word op één bepaalde locatie gehandeld.
Abstracte markt: Er is dan niet langer één bepaalde locatie waar de handel plaatsvindt.

Evenwichtsprijs: Hier spreken we van als de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid van een goed aan elkaar gelijk zijn bij dezelfde prijs.

Aanbodcurve: een stijgende lijn
Vraagcurve: een dalende lijn

Het vak economie verdelen we in drie deelgebieden:
1. Micro-economie
2. Meso-economie

3. Macro-economie

1. Micro-economie: Probeert een verklaring te geven voor de hoeveelheden van de goederen die op de markten verhandeld worden en voor de prijzen die op de markten tot stand komne. In de
micro-economie staan de afzonderlijke consumenten; productenen of goederen centraal.
2. Macro economie: In de macro-economie zijn de economische grootheden voor een heel land bij elkaar opgeteld. Een erg belangrijk begrip in de macro-economie is het nationaal inkomen. Het gaat hierbij om het totale inkomen dat in een land in één jaar verdient wordt.
3. Meso-economie: De meso-economie besturdeert bedrijfstakken, zoals landbouw en veeteelt, de chemische industrie of de bouw. Een meso-economische benadering is onmisbaar, omdat de micro-economie en de macro-economie alleen geen volledige beschrijving van het economisch leven geven.

Een onderdeel van de micro-economie is de bedrijfseconomie:
De bedrijfseconomie gaat over alles wat er binnen en rondom de onderneming gebeurt. Hieronder valt ook marketing.

Schaarste: Er is altijd en overal een spanning tussen behoeften en middelen om in die behoeften te voorzien. Dit noem je schaarste.

Vergelijkende warenonderzoeken: worden verschillende merken van een bepaald product op een aantal eigenschappen vergeleken.

De Vereniging Eigen Huis: Geeft mensen die overwegen een huis te komen adviezen.

Consumentisme: Het streven van de consumenten om door middel van organisaties gezamenlijk hun belangen te verdedigen.

De belangen van de consument wordne met verschillende wettelijke regelingen beschermd.

1. De dwingend rechtelijk regeling algemene voorwaarden is gericht tegen onredelijke bepalingen en leveringsvoorwaarden (de kleine lettertjes)
2. De regeling consumentenkoop regelt de rechten van de consument als het product niet aan haar of zijn verwachtingen voldoet.
3. De regeling over productaansprakelijkheid zorgt ervoor dat consumenten die schade ondervinden door het gebruik van een product, deze kunnen verhalen op de leverancier.
4. De warenwet regelt het toezicht op de kwaliteit van voedingsmiddelen. Regionale keuringsdiensten controleren of ondernemers zich hieraan houden.
5. De colportagewet beschermt de consumenten tegen opdringerige verkoopmethoden. Colportage is het verkopen van artikelen aan de deur, op feesten of op straat.
6. Het burgelijk wetboek verbiedt reclame die onjuist informatie bevat over het geadverteerde product.
7. Verder is de positie van de consument versterkt omdat consumenten collectief tegen een producent kunnen procederen.

Geschillen- en klachtencomissies: Deze commissies doen bindende uitspraken (uitspraken waaraan beide partjen zich moeten houden) over geschillen tussen een onderneming en een consument.

Het inkomen uit arbeidt word loon of salaris genoemd. Als je je eigendom verhuurt dan verdien je met pacht of huur. Mensen die spaargeld hebben belegd, krijgen als vergoeding interest of rente. Ten slotte word aan de eigena(ren) winst uitbetaald. De winst die aan eigenaren wordt uitbetaald, word dividend genoemd.

Primaire inkomens: Loon, pacht, huur, interest en winst.

Overdrachtsinkomens: Sociale uitkeringen en subsidies (hiervoor heft de overheid premies die werknemers en werkgevers moeten betalen).

Koopkracht: De hoeveelheid goederen die iemand voor zijn loon kan kopen

Nominale loon: Het geldbedrag dat iemand krijgt door te werken.
Reële loon: Geeft de koopkracht van het loon aan.

Loonkosten: Wat de werkgever betaald.
Brutoloon: Als je van de loonkosten de pensioenpremie en het werkgeversdeel werknemersverzekeringen aftrekt hou je het brutoloon over.
Nettoloon: Wat de werknemer ontvangt.

Loonbelasting: Een voorheffing op de inkomstenbelasting (pensioenen en werknemersverzekeringen).
Premies voor werknemersverzekeringen zijn premies die de overheid heeft ingesteld om een aantal uitkeringen te betalen.

Indexcijfers: Getallen waarmee je de ontwikkeling van een grootheid in de loop van de tijd weergeeft.
Basisjaar: Als je de prijs van bv 2002 op 100% instelt dan noem je dit het basisjaar.
Beschouwde periode: De prijs die je wil berekenen vanaf het basisjaar naar het nieuwe jaar/periode.


Enkelvoudig prijsindexcijfer: Het prijsindexcijfer voor één goed (bv. Één cola fles).
Samengesteld prijsindexcijfer: Het prijsindexcijfer van meerdere ontwikkelingen in één prijsindexcijfer
(bv. Cola, appelsap en spa).


Samengesteld ongewogen prijsindexcijfer: Hiermee houd je geen rekening met hoeveel er van het product geconsumeerd word.
Samengesteld gewogen prijsindexcijfer: Hiermee houd je rekening hoeveel er van het product geconsumeerd word.

Consumentenprijsindex: Dit is een voorbeeld van een samengesteld gewogen indexcijfer.
Wegingsfactor: Hoeveel procent van het inkomen de consumenten aan deze soort goederen uitgeven. Dit percentage vormt het gewicht en dus de wegingsfactor.

Budgetonderzoek: Van tijd tot tijd houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een onderzoek bij consumenten om erachter te komen hoe zij hun inkomen besteden. Dit is een budgetonderzoek.

Besparingen: Veel van de besparingen vinden gedwongen plaats in vorm van pensioenpremies, dit word gestord op pensioenfondsen. Ook kunnen besparingen vrijwillig zijn, dit gebruiken mensen vaak voor de aankoop van duurzame consumptie goederen.

Institutionele beleggers/particuliere beleggers: De pensioenfondsen en de verzekeringsmaatschappijen hopen veel spaargeld op, hun worden instutionele beleggers genoemd. Als iemand individueel belegd word hij een particuliere belegger genoemd.


Vermogen: Dit zijn iemands persoonlijke bezittingen minus zijn schulden. Behalve door sparen krijgen sommige mensen ook vermogen door erfenis of schenking.

Consumptief krediet: Een eenvoudige manier van consumptief krediet is ‘rood staan’op een bank- of girorekening. Consumptieve kredieten kunnen bij een gespecialiseerde instelling verkregen worden.
Kopen op afbetaling: Als je koopt op afbetaling leen je eigenlijk geld, maar je moet ook gewoon rente betalen. Deze rente is meestal behoorlijk hoog, omdat er een groot risico is dat de lening niet wordt terugbetaald.

Wet consumentenkrediet: Hierin staat waaraan lener sen uitleners zich moeten houden als ze een kredietovereenomst afsluiten.

Effectieve rente: Dit is de rente die je werkelijk moet betalen.

Hypothecaire lening: Dit is een lening met een bepaald onderpand(bv een huis). Als de lenende partij (de hypotheekgever) de rente en aflossing niet meer kan betalen, heeft de partij die de lening verstrekt (de hypotheeknemer) het recht om het onderpand te verkopen. Dit word executie van het onderpand genoemd.

Personele inkomensverdeling: Dit is de verdeling van het nationaal inkomen over de personen in een land. En kan onderverdeeld worden in:
1. Primaire inkomensverdeling
2. Secundaire inkomensverdeling

Primaire inkomensverdeling: Dit is de verdeling voordat belastingen en sociale premies zijn geheven en sociale uitkeringen en subsidies zijn ontvangen.
Secundaire inkomensverdeling: Wanneer wel rekening is gehouden met de herverdeling van de inkomens door belastingen, premies, uitkeringen en subsidies.

Wettelijk minimumloon: Het minimumloon wat in de wet beschreven staat.
Modale loon: Het loon wat het meest voorkomt in het genoemde land.


Lorenz-curve: De inkomensverdeling grafisch afgebeeld(bv in een grafiek).

Nivelleren: Het verkleinen van de inkomensverschillen.



Inkomstenbelasting: Belasting over je inkomsten (salaris/loon). Dit word geheven op de inkomsten uit werk.
Aftrekposten: Aftrekposten mag je op je bruto-inkomen in mindering brengen. Hierdoor daalt het bedrag waarover je belasting moet betalen (het belastbaar inkomen). Een van de belangrijkste aftrekpost is de hypotheekrente.

De vier schijven:
Belastbaar inkomen (per jaar) Tarief
Schijf 1 0 t/m 15.883,- Euro 32,90% belasting en premies
Schijf 2 15.884,- t/m 28.850 Euro 38,40% belasting en premies
Schijf 3 28.851,- t/m 46.964 Euro 42,00% belasting
Schijf 4 Vanaf 46.965 euro 52,00% belasting

Heffingskorting: Een korting op het totaal te betalen bedrag.
Arbeidskorting: Een extra korting op het totaal te betalen bedrag.

Progressief: Dit betekend dat het percentage belasting dat moet worden betaald stijgt naarmate het inkomen stijgt.

Belastingdruk: Dit zijn de belastingen uitgedrukt als percentage van het belastbaar inkomen
Marginale tarief/marginale belastingdruk: Het belastingpercentage dat van toepassing is op het extra inkomen dat iemand gaat verdienen.


Loonbelasting: Een voorheffing op de inkomstenbelasting, dit wil zeggen dat je de inkomstenbelasting vooruitbetaald.

Sociale zekerheid: De wetten die de sociale zekerheid vormen verdelen we in:
1. Sociale voorzieningen.
2. Sociale verzekeringen.

Sociale voorzieningen: Deze uitgaven worden rechtstreekt door de overheid betaald. De belangrijkste sociale voorziening is de Algemene Bijstandswet. Nog een voorbeeld van een sociale voorziening is de Algemene Kinderbijslagwet.

Algemene bijstandswet: Iedereen die niet in staat is om op een andere manier inkomen te verdienen, kan een beroep doen op deze wet.

Sociale verzekeringen: Hiervoor moeten premies worden betaald. Ook deze word ingedeeld:
1. Volksverzekeringen.
2. Werknemersverzekeringen.

Volksverzekeringen: Geldt voor iedere Nederlander ze worden ingehouden via de eerste twee schijven van de inkomstenbelasting.
Werknemersverzekeringen: Gelden alleen voor mensen in loondienst. Ze worden betaald door werkgevers en werknemers.

SVB: De Sociale VerzekeringsBank is in handen van de uitvoering van de volksverzekeringen.
UWV: Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen is in handen voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen.

Sociale verzekeringswetten, deze word verdeeld in drie groepen

Wetten die betrekking hebben op het wegvallen van inkomen:
1. de Werkloosheidswet. (WW)
2. de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte en de Ziektewet. (WULBZ)
3. de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering. (WAO)

Uitleg
1. Als je werkloos wordt, krijg je op grond van de WW ten minste een half jaar een uitkering.
2. Als je ziek wordt, is je werkgever door de WULBZ verplicht ten minste 70% van je loon door te betalen
3. Blijf je langer dan twee jaar ziek, dan ben je volgens de WAO arbeidsongeschikt. Je krijgt dan een WAO-uitkering. De hoogte hiervan is afhankelijk van hoe arbeidsongeschikt je bent.
Wetten die de kosten van medische verzorging regelen:
1. De Ziekenfondswet (ZFW)
2. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

Uitleg
1. De ZFW regelt dat je medische verzorging krijgt.
2. De AWBZ regelt dat bij langdurige verpleging (verpleeghuis en psychiatrie) dat iedereen hiervoor verzekerd is.

Wetten die het ouderdoms- en nabestaandenpensioen regelen:

1. De Algemene Ouderdomswet (AOW)
2. De Algemene Nabestaandenwet (ANW)

Uitleg
1. De AOW garandeert alle Nederlanders vanaf de leeftijd van 65 jaar een inkomen.
2. De ANW zorgt voor uitkeringen als een kostwinner overlijdt. Alleen nabestaanden die nite zelf in hun onderhoud kunnen voorzien, hebben recht op een uitkering.

De regering in de Tweede Kamer zijn regelmatig in discussie over maatregelen om op de sociale zekerheid te bezuinigen. Er zijn daarvoor diverse mogelijkheden:
1. Volumebeleid: Dit houdt in dat de overheid een aantal uitkeringen vermindt.
2. Oneigenlijk gebruik: Uitkeringsfraude tegengaan door strengere controle, eenvoudiger regels en hogere boetes.
3. De koppeling aanschaffen: Koppeling houdt in dat de uitkeringen net zo veel stijgen als de lonen in het bedrijfsleven. Hierdoor stijgen de kosten van uitkeringen elk jaar automatisch.

Omslagstelsel: De AOW word gefinancierd volgens het omgangstelsel. Dat gaat zo: iedereen die werkt, betaalt AOW-premie. Het bedrag dat per jaar aan AOW-uitkeringen nodig is, moet in dat jaar uit de premies betaald worden.

Kapitaaldekkingsstelsel: Hier worden de betaalde premies belegd. Dit stelsel word toegepast bij de pensioenen die velen naast hun AOW ontvangen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.