Hoofdstuk 9: Inflatie
Woordenlijst
Inflatie Een stijging vh algemeen prijspijl met als gevolg een koopkrachtdaling.
Bestedingsinflatie Prijsstijging omdat Qv > Qa.
Kosteninflatie Duurdere productiekosten hogere verkoopprijs.
Koopkracht Vermogen/mogelijkheid om goederen of diensten te kopen.
Prijspeil Hoogte van de prijzen in vergelijking met andere omstandigheden.
Geldontwaarding De waardevermindering van het geld, die het gevolg is van een algehele prijsstijging van goederen en diensten.
Indexcijfers Verhoudingsgetallen, waarbij één vd getallen op 100 wordt gesteld en de andere getallen naar verhouding worden omgerekend.
Prijsindexcijfer Geeft aan het de p is in een bepaald jaar tov de p in het basisjaar(=100).
-Snel aflezen met hoeveel % de p is gestegen/gedaald tov het basisjaar.
Consumentenprijsindex Prijsindex van de goederen en producten die een huishouden in een bep periode aanschaft. Wordt gebruikt om de gem prijsontwikkeling (inflatie/deflatie) over die periode te bepalen.
Wegingsfactor De relatieve belangrijkheid van een goed in een (standaard)pakket goederen in het basisjaar. Geeft aan welk deel van het inkomen een gezin aan dat goed uitgeeft.
Afschrijven Boekhoudkundige waardevermindering (slijtage) van vaste kapitaalgoederen (machines).
Rentemaatregel De rente verhogen of verlagen.
Budgetonderzoek Onderzoek waarbij het CBS een groep gezinnen in NL vraagt om bij te houden waar zij hun inkomen/budget aan uitgeven.
Substituten Goederen die andere goederen kunnen vervangen om in dezelfde behoeft te voorzien.
Complementaire goederen Goederen die elkaar aanvullen. Vb: auto-benzine.
Reëel loon Koopkracht vh loon. Berekenen dmv CPI.
Prijscompensatie De lonen worden verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee het prijspijl is gestegen (=inflatiepercentage).
Doel: koopkracht vh loon gelijk.
Inflatiepercentage Het gestegen prijspijl.
Deflatie Prijsdaling.
Recessie Als bedrijven hun productie inkrimpen doordat de bestedingen dalen.
Afkortingen
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek.
CPI Consumentenprijsindex=Het gem. prijsindexcijfer.
Vb: Inflatie=6%, CPI=106.
ECB Europese Centrale Bank.
RIC Koopkracht / Reële indexcijfer
PIC Prijspeil
NIC Nominaal indexcijfer
Formules
N-O/O x 100 = …%
Koopkracht: RIC=NIC/PIC x100
CPI= Prijsindexcijfer + Wegingsfactoren
Omgeschreven formules:
NIC=(RIC x PIC) / 100
PIC=(NIC x 100) / RIC
Theorie
Geld Goederen&Diensten Behoeften voorzien
v
Prijs
Langdurige inflatie
• Verloren vertrouwen in geld men accepteert geen geld ruil in natura arbeidsverdeling functioneert niet goed meer
vb: A. krijgt geen (volledige) prijscompensatie koopkracht inkomen daalt A. is afhankelijk vd politiek.
• Ontmoedigt sparen
• Internationale concurrentiepositie verslechtert = nadelig voor exportbedrijven.
Loonstijging > Inflatie Koopkracht ^
Loonstijging < Inflatie Koopkracht v
Wegingsfactor verandert door:
- andere besteding inkomen
- hoger/lager inkomen
- ontwikkeling techniek
- behoeften consument
- prijsveranderingen substitueren
- P complementaire goederen
Schema’s
1. Inflatie I
Inflatie Oorzaak Gevolg Oplossing
Bestedingsinflatie Qv > Qa Prijsstijging - Belastingverhoging door de regering
- Renteverhoging door ECB Mensen nemen minder snel een lening Bestedingen dalen Bestedingsinflatie wordt teruggedrongen.
(loon)kosteninflatie Doordat grondstoffen duurder worden/ loonkosten per product stijgen. Loon-prijsspiraal ● sterke euro
● loonmatiging
ND: alleen ECB kan via de rente de keurs vd euro beïnvloeden/
Medewerking vakbonden nodig.
● Inflatie verminderen
- btw verlagen
- accijnzen op tabak/benzine verlagen
minder inkomsten bezuinigingen op zorg,onderwijs, infrastructuur niet goed voor de economie.
2. Inflatie II
1. Als de prijzen in een land sterker stijgen dan in het buitenland, verslechtert de concurrentiepositie van dat land.
2. Buitenlanders kopen minder in het land met de hoge inflatie, dus de export daalt.
3. Voor inwoners van het land met de hoge inflatie worden buitenlandse producten goedkoper, dus de import stijgt.
4. Als de waarde van de export daalt en de waarde van de import stijgt, verslechtert het saldo op de lopende rekening en er kan een tekort op deze rekening ontstaan.
5. Als het tekort op de lopende rekening niet wordt gecompenseerd door een overschot op de kapitaalrekening (= financiële rekening), verslechtert het saldo van de totale betalingsbalans en is er geen materieel betalingsbalansevenwicht meer.
3. Rente
1. Als de ECB de rente in een land verhoogt, wordt het voor (1) internationale beleggers aantrekkelijker om in dat land te beleggen. Hierdoor stijgt de kapitaalimport van dat land (er komt extra kapitaal het land binnen). Ook voor (2) binnenlandse beleggers wordt het aantrekkelijker om in eigen land te beleggen, waardoor er minder kapitaalexport plaatsvindt.
2. Meer kapitaalimport en minder kapitaalexport leiden beide tot een verbetering van de financiële rekening.
3. Een overschot op de financiële rekening kan zo een tekort op de lopende rekening compenseren, waardoor het saldo van de betalingsbalans wordt verbeterd en materieel betalingsbalansevenwicht kan worden hersteld.
4. Belastingbalans
Voor de euro-landen geldt dat de ECB’s van de afzonderlijke landen niet meer over de bevoegdheid beschikken om het renteniveau te veranderen. Dat mag alleen de ECB in Frankfurt doen. De overheid zal in deze landen dus zelf moeten ingrijpen:
1. Als er een tekort is op de lopende rekening moet de regering de belastingen verhogen. Als (1) de loon- en inkomsten belasting wordt verhoogd, daalt het netto-inkomen van de gezinnen. Als (2) de BTW wordt verhoogd, daalt de koopkracht van de gezinnen.
2. Als (a) de gezinnen over minder geld beschikken of als (b) de prijzen stijgen, kunnen de gezinnen minder kopen, dus ook minder buitenlandse eindproducten. In veel binnenlandse producten zijn bovendien buitenlandse grondstoffen verwerkt. Als er minder binnenlandse producten worden gevraagd, zullen er ook minder worden gemaakt en zullen er vervolgens ook minder grondstoffen worden geïmporteerd. Conclusie: zowel (1) de import van eindproducten als (2) de import van grondstoffen daalt.
3. Daling van de waarde van de import leidt bij een onveranderde waarde van de export tot een verbetering van het saldo op de lopende rekening.
Hoofdstuk 10: Vraag en aanbod
Woordenlijst
Concrete markt Plek waar vrager&aanbieder elkaar ontmoeten om goederen te verhandelen.
Abstracte markt Geheel van vraag-aanbod zonder aan een plek te denken.
Marktevenwicht Vraag en aanbod zijn gelijk bij de huidige p.
Evenwichtsprijs De p waarbij de markt in evenwicht is.
Marktmechanisme Samenstelling en werking vd markt.
Monopolie Aanbied op de markt zonder concurrentie.
Kartel Afspraken over Qa en de p die door een kleine groep aanbieders onderling worden gemaakt.
- Verboden in de EU.
Minimum/maximum prijs Wettelijke prijs waaronder/waarover niet verkocht mag worden.
Heffing Een door de overheid opgelegde betaling.
Subsidie Bepaalde financiële steun van de overheid aan particulieren. Product wordt goedkoper voor consumenten.
Collectieve goederen Goed waarbij het onmogelijk is om mensen die niet betalen van gebruik van het goed uit te sluiten, en waarbij de consumptie door de een niet ten koste gaat van de consumptie door de ander. Vb: defensie, politie (veiligheid), rechtspraak, bestuur.
H9 (inflatie) en H10 (vraag en aanbod)
6.1
ADVERTENTIE
Hoe blijf jij online in balans?
Media zijn de hele dag om ons heen en dat is niet zonder effecten. Daarom staat de Week van de Mediawijsheid, die vrijdag is begonnen, in het teken van gezond schermgebruik. Hoe deel jij je schermtijd zo in, dat jij je er goed en gezond bij voelt? We vroegen het aan jongeren in deze video van HoeZoMediawijs.nl.
Lees meer
REACTIES
1 seconde geleden