ECONOMIE HOOFSTUK 1: BESCHRIJVENDE ECONOMIE
1.1 Economie is overal
Privatisering: afstoten taken door de overheid
Infrastructuur: Verbeteren van de bereikbaarheid van de steden door bv nieuwe wegen aan te laten leggen.
Beschrijvende economie -> beschrijving van personen en organisaties die in het economisch leven een rol spelen.
Theoretische economie -> de nadruk ligt op het bestuderen van oorzaken en gevolgen van verschijnselen, zoals bijv: werkloosheid.
1.2 Consumenten en hun organisaties Consumptiegoederen: de goederen die consumenten kopen. Je hebt er drie: -stoffelijke (cola, fiets), onstoffelijke -> diensten (tandarts bioscoop) -primaire ( voedsel, kleding), luxe goederen (vakanties) -duurzame en niet-duurzame goederen
Consumentisme -> het organiseren van de consumenten vanwege de ongelijke strijd tussen machtige ondernemingen en individuele kopers.
Consumentenbond -> 1953
Vergelijkend warenonderzoek -> producten worden vergeleken op grond van prijs-kwaliteit verhouding
Productinformatie -> ondernemingen zijn ertoe verplicht om informatie over hun product, op het product zelf te vermelden.
1.3 Regelingen om de consument te beschermen
De overheid verschermt de consument:
1. Dwingend rechtelijke regeling algemene voorwaarden
2. De regeling consumentenkoop
3. Productaansprakelijkheid
4. De Warenwet
5. De Colportagewet
6. Het Burgerlijk Wetboek
7. De positie van de consument is versterkt
Merit-goederen -> goederen waarvan de overheid het gebruik stimuleert (bibliotheken, musea en natuurgebieden) Demerit-goederen -> goeder waarvan de overheid het gebruik wil ontmoedigen (sigaretten en alcohol). De overheid heft op deze goederen hoge accijnzen.
Als je ergens niet mee eens bent over bv schadevergoeding kun je naar een geschillencommissie gaan. 1.4 Ondernemingen Productie -> het geschikter maken van goederen voor het gebruik. Productiefactoren: natuur, arbeid en kapitaal. Natuur -> grond, delfstoffen en bossen en ondernemersschap
Arbeid -> alles wat mensen met lichamelijke of geestelijke inspanning kunnen verrichten.
Kapitaal goederen -> bestaan uit natuur en arbeid (bv machines)
Specialisatie -> zich toeleggen op de productie van een of slechts enkele soorten goederen.
Ambachtsbedrijf -> als de productie voornamelijk uit handwerk bestaat.
Afzetgebied -> gebied waar je het product kan verkopen wordt steeds groot door transport.
1.5 Geld
Geld -> elk algemeen aanvaard ruilmiddel
Je hebt 2 soorten geld:
-chartale geld
-girale geld, rekening-couranttegoeden.
Je hebt 3 soorten functies van geld:
1. Ruilmiddelfunctie: geld zorgt voor een soepel verloop van het ruilverkeer
2. Rekeneenheid: je rekent met geld
3. Oppotmiddel: met dat geld kun je voorraden koopkracht aanhouden.
Fiduciair geld -> iedereen vertrouwt erop dat je het kan gebruiken als ruilmiddel (bv bankbiljetten)
Nominale -> op het bankbiljet staat hoeveel het waard is.
Stoffelijke waarde -> dat is bv een briefje van duizend maar dan gekeken naar puur het briefje zelf dat niet veel waar is.
1.6 Banken
In Nederland heb je een heel aantal banken bv: ABN, Rabobank, ING postbank en VSB.
In Nederland is het woord bank beschermd, de DNB houdt daar toezicht op.
1.7 De Nederlandse Bank
DND is opgericht in 1814 door Willem I en heeft het monopolie (het alleenrecht), op de bankbiljettenuitgifte.
De taken die DNB op grond van de Bankwet (1948) had,zijn de volgende:
1. de waarde van de gulden stabiliseren
2. bankbiljetten uitgeven
3. het girale geldverkeer en het geldverkeer met het buitenland bevorderen.
4. toezicht uitoefenen op alle in Nederland gevestigde banken
5. optreden als bankier van de staat
6. optreden als bankier van de particuliere banken.
Interne waarde -> de koopkracht van de gulden in Nederland. Externe waarde -> de waardeverhouding tussen twee valuta’s. 1.Circulatie bank -> een bank heeft het alleenrecht om bankbiljetten in omloop te brengen in Nederland is het de DNB. 2. De DNB is ook de bank der banken, omdat alle banken bij haar een rekening aanhouden en in geval van nood een beroep op haar kunnen doen. 3. Staatsbank -> het rijk een rekening bij haar heeft.
1.8 De overheid
overheid in enge zin -> centrale overheid in Den Haag
overheid in ruime zin -> overheid in Den Haag, lagere overheden (zoals provincies en gemeenten.)
collectieve sector (publieke sector) -> de overheid in ruime zin plus de instellingen die onze sociale wetten uitvoeren.
Particuliere sector -> het bedrijfsleven en de consumptiehuishoudingen.
Bruto binnenlands product -> de productie van alle Nederlanders bij elkaar opgeteld (60%.)
Miljoenennota -> de begroting van de regering voor het volgende jaar.
1.9 Centraal Planbureau en Centraal Bureau voor de Statistiek. Wat doet het CBS? -Jaarlijks publiceert het CPB zijn voorspellingen. Daar gaat het over hoe de economie zich ontwikkelt, mede tegen de achtergrond van het voorgenomen beleid van de overheid. 1. Macro-economische verkenning (MCV) -> een voorspelling voor het volgende kalenderjaar, waarin de gegevens staan die nodig zijn om het vastgestelde beleid van e overheid te kunnen beoordelen. 2. Miljoenennota -Centraal Economisch plan -> verschijnt in het voorjaar, hierin doet de CPB een veel uitgebreidere voorspelling voor het lopende kalenderjaar dan in de MCV. -Ze registeren de ontwikkeling van de Nederlandse economie achteraf -ze publiceren een aantal dingen: 1. Statistisch jaarboek -De cijfermatige gegevens van de Nederlandse economie van het afgelopen jaar. -Het Nationaal Product -> wat alle Nederlanders produceren in een jaar. -Het bruto binnenlands product -> wat er binnen de Nederlandse grenzen geproduceerd wordt in een jaar. 2. Nationale rekeningen -een cijfermatige weergave van de betalingen in een land in een jaar (bijv: betalingen tussen consumenten en ondernemingen.)
1.10 Internationale handel. Ieder land verdiend zijn inkomen aan het voeren van internationale handel, door deze handel kunnen landen zich specialiseren op de productie van die goederen, waar zij het best in zijn. Vrijhandel -> de in- en uitvoer van producten zonder enige belemmering. Protectie (bescherming) -> landen proberen op allerlei manieren import vanuit het buitenland te weren. Protectie kan op 3 manieren: 1. invoertarieven -> de overheid heft belasting op de invoer van een product. 2. quotering -> dit kan een land instellen, waardoor maar een beperkte hoeveelheid van dat product het land in mag. 3. non-tarifaire belemmeringen -> bijv: extreem hoge kwaliteitseisen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden