Gehele boekje 'Inkomen & Groei'

Beoordeling 9.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1655 woorden
  • 27 mei 2011
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 9.5
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Samengevat Inkomen & Groei

-Inkomen in natura= een inkomen dat niet uit geld maar uit goederen bestaat.

-arbeidsverdeling: specialiseren in een bepaald onderdeel van de productie.

* meer ervaring en bekwaamheid

* arbeidsproductiviteit stijgt

- De ruil van goederen tegen goederen noem je directe ruil/ ruil in natura.

- Handel drijven met een algemeen aanvaard ruilmiddel noem je indirecte ruil.

- overdrachtsinkomens ontvang je zonder een bijdrage te leveren aan de productie, je ontvangt het zonder dat er een prestatie tegenover staat

- Primaire inkomen : het inkomen dat je verdient door mee te werken bij het produceren.

*Loon of salaris > loon krijg je in ruil voor het leveren van arbeid.

*Rente (interest) > de beloning voor het ter beschikking stellen van kapitaal

*Huur > vergoeding voor kapitaal.

*Pacht > ontvang je wanneer je een stuk natuur ter beschikking stelt van producenten.

*Winst > winst is de beloning voor ondernemerschap of ondernemersactiviteit.

-Arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap noem je productiefactoren.

-Waarde van de omzet > ingekochte grondstoffen + hulpstoffen + de tijdens het productieproces toegevoegde waarde.

- Omzet -betalingen = toegevoegde waarde van onderneming

* De waarde van de productie is dus gelijk aan de primaire inkomens die ontstaan in een bedrijf.

*Het bedrag dat de overheid betaalt aan ambtenarensalarissen = de toegevoegde waarde/productiewaarde van de overheid.

- Nationaal product = waarde van de productie in een heel land.

-macroniveau = heel land

-microniveau = 1 enkel bedrijf of gezin

-bedrijfskolom= alle bedrijven waarin opeenvolgende productiestadia worden doorlopen

*totale productie van een bedrijfskolom bereken je door de productiewaarde van afzonderlijke bedrijven bij elkaar op te tellen.

-toegevoegde waarde alle bedrijven in een land + overheidstoegevoegde waarde = productie van een heel land = het nationaal product.

-het inkomen gemeten in geld is het nominaal inkomen

-het inkomen gemeten in goederen is het reëel inkomen

-indexcijfer reële inkomen (RIC) = indexcijfer nominaal inkomen (NIC) : prijsindexcijfer (PIC) X 100%

*= koopkrachtverandering

*de CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is tevens een maatstaf voor inflatie.

-Een daling van de koopkracht van het geld noemen we geldontwaarding.

-reële rente= is de nominale rente die ‘gecorrigeerd wordt voor inflatie’.

-De hoeveelheid goederen die een land in een jaar maximaal kan maken noemen we de productiecapaciteit

-Overbesteding = wanneer de bestedingen zo hoog zijn dat de producenten de vraag niet of nauwelijks meer kunnen bijhouden en de productiecapaciteit bijna of helemaal bezet is.

*bij overbesteding stijgen de prijzen > deze inflatie noem je dan bestedingsinflatie.

* bij overbesteding heb je ook een overspannen arbeidsmarkt: een tekort aan personeel waardoor de lonen neigen te stijgen.

Onderbesteding = wanneer de bestedingen zo laag zijn dat de productiecapaciteit bij lange na niet bezet is

*dit zorgt voor een lage productie waardoor er weinig vraag naar arbeid is en er werkeloosheid komt

*er komt een daling van de inflatie of soms zelfs deflatie : een daling van het algemeen prijspeil.

-Onderbesteding: productie laag, werkloosheid hoog, lonen dalen, inflatie is laag, bezettingsgraad is laag.

-Overbesteding: productie hoog, werkloosheid laag, lonen stijgen, inflatie is hoog, bezettingsgraad is hoog.

-De prijzen stijgen wanneer kosten stijgen > kosteninflatie

-Loonkosteninflatie > sneeuwbaleffect :

werknemers willen prijscompensatie > als ze dat krijgen hebben de producenten minder winst dus doen ze hun prijzen omhoog > hierdoor willen de werknemers weer een prijscompensatie etc.

> dit noem je de loon-prijsspiraal.

* onze producten worden duurder dan die van het buitenland waardoor onze export daalt > wat weer nadelige effecten heeft voor de productie en de werkgelegenheid.

-Winstinflatie = producenten verhogen hun prijzen om de winstmarge te laten stijgen.

-Nadelen inflatie:

1. Geld wordt reëel minder waard : koopkracht daalt > inkomensverschillen tussen mensen met en vast inkomen en mensen met een inkomen dat wordt aangepast aan de inflatie worden groter.

2. lenen van geld wordt gestimuleerd en sparen wordt afgeremd > rente wordt door banken omhoog gedaan om spaarders te blijven lokken.

3. De internationale concurrentiepositie kan verslechteren als de Nederlandse inflatie hoger is dan in het buitenland > hierdoor kan de export en dus de productie dalen : een daling van de werkgelegenheid als gevolg.

4. Bij hyperinflatie neemt het vertrouwen in het geld af > mensen gaan dan in natura ruilen of in een andere muntsoort handelen.

-Als de prijzen dalen spreek je van deflatie

*de bestedingen zakken in > hierdoor daalt de productie en moeten bedrijven mensen ontslaan.

-de schommelingen in de economie veroorzaken een conjunctuurbeweging

-Onder welvaart wordt verstaan de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien

*meten door het nominale inkomen te meten > ook kun je de inkomens van landen met elkaar vergelijken > nationaal inkomen per hoofd= nationaal inkomen van een land : aantal inwoners

* reële nationaal inkomen = een betere maatstaf voor de welvaart .

(als het reëel nationaal inkomen stijgt wordt gesproken van economische groei)

-formele circuit > de geregistreerde productie > wit werk

-informele circuit > de ongeregistreerde productie > zwart werk en grijs werk

*zwart = illegale productie: belasting en premies worden ontdoken.

*grijs= doe-het-zelfwerk of vrijwilligerswerk.

-duurzame ontwikkeling = een economische ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de welvaart van de komende generaties aan te tasten.

-Nationaal inkomen bepaald door 2 factoren

1. De productiecapaciteit > bepaald maximale hoogte op lange termijn

2. De bestedingen > bepaald hoogte op korte termijn

-de omvang van de productiecapaciteit wordt bepaald door de kwaliteit (productiviteit) en kwantiteit (omvang) van de productiefactoren arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap.

-4 soorten bestedingen

1. Consumptie van gezinnen

2. Investeringen van bedrijven

3. Overheidsbestedingen

*vervangingsinvestering : bedrijf vervangt een machine om zijn productiecapaciteit op peil te houden

>vaste kapitaalgoederen uitbreiden: uitbreidingsinvestering

> als in een jaar de voorraad vlottende kapitaalgoederen toeneemt omdat de productie niet helemaal verkocht wordt noem je dat een voorraadinvestering

* uitbreidingsinvesteringen geven de verandering van de hoeveelheid vaste kapitaalgoederen aan, voorraadinvesteringen die van de hoeveelheid vlottende kapitaalgoederen.

*investeert in vaste kapitaalgoederen, zoals wegen en bruggen.

*de overheid consumeert ook : personele overheidsconsumptie: ambtenarensalarissen, en de materiële overheidsconsumptie: lopende uitgaven die het overheidsapparaat draaiende houden

4. Bestedingen van het buitenland

>export: het buitenland koopt bij onze bedrijven goederen en diensten

> het verschil tussen export en import is wat het buitenland per saldo bij ons besteedt.

-De 4 bestedingscategorieën horen bij de 4 economische sectoren: gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland.

* gezinnen en bedrijven vormen de particuliere sector

-De hoogte van het nationaal product en dus de hoogte van het nationaal inkomen > bepaald door de 4 economische sectoren

*alleen nettoinvesteringen meetellen = NNP, brutoinvesteringen meetellen = BNP

-gesloten systeem van de kringloop: bestedingen leiden tot productie, productie verschaft inkomen, inkomen leidt tot bestedingen.

- als de bestedingen dalen daalt ook de productie en daarmee ook het inkomen.

-stijgen en dalen van de bestedingen > dus van het nationaal inkomen zit een patroon = de conjunctuurbeweging of de conjunctuurgolf/conjunctuurcyclus/conjunctuur .

-de gemiddelde groei van het nationaal inkomen over een langere periode noemen we: de trendmatige groei.

*de feitelijke groei kan hoger of lager zijn

-De schommelingen in de groei van het nationaal inkomen als gevolg van de schommelingen in de bestedingen noemen we de conjunctuur.

*groei beneden de trend = laagconjunctuur

*groei boven de trend =hoogconjunctuur

*afnemende groei beneden de trendmatige groei is = recessie

*negatieve groei of te wel krimp = een depressie.

-Aanhoudende hoogconjunctuur kan leiden tot overbesteding > productiecapaciteit volledig bezet is > leidt tot meer inflatie en een krappe arbeidsmarkt

-Aanhoudende laagconjunctuur kan leiden tot onderbesteding > hierbij is de productiecapaciteit onderbezet en in er conjuncturele werkloosheid.

*Bij onderbesteding > O verhogen: productie stijgt + werkgelegenheid, of B verlagen: gezinnen meer koopkracht dus consumptie stijgt.

*bij overbesteding > O verlagen en B verhogen

*bij deflatie dus belastingen verlagen/bestedingen verhogen

*bij inflatie belastingen verhogen /bestedingen verlagen

-multiplierwerking: stimulans van de bestedingen heeft een soort kettingreactie als gevolg : door hogere bestedingen stijgt het nationaal inkomen, hierdoor stijgt vervolgens de consumptie waardoor het nationaal inkomen verder stijgt en opnieuw de consumptie toeneemt.

-Het beleid van de overheid wat wordt gebruikt om onder- of overbesteding tegen te gaan heet het anticyclisch begrotingsbeleid: het beleid gaat tegen de conjunctuurcyclus in.

-Sociale uitkeringen en een progressief belastingsysteem zorgden voor een vlakker verloop van de conjunctuurgolf.

-Naast de overheid kan ook de CB de conjunctuur beïnvloeden > door haar rentebeleid kan zij de bestedingen stimuleren of afremmen.

-Een toename van de investeringen van de particuliere sector en/of overheid heeft een bestedings- en een capaciteitseffect.

-Er zijn grenzen aan de economische groei: knelpunten zijn daarvan de oorzaak:

1. Ontwikkeling op de arbeidsmarkt

2. De infrastructuur > de kosten van files zijn hoog voor burgers, bedrijven en de maatschappij.

3. Het milieu > milieunormen maken alles duurder.

-De verdeling van de productiewaarde over de beloningen van de productiefactoren noemen we de categoriale inkomensverdeling: huur, loon, pacht, rente en winst

-Er is nog een andere inkomensverdeling > de verdeling van het nationaal inkomen over personen of huishoudens : de personele inkomensverdeling.

*De overheid streeft ernaar de verschillen in deze inkomens van de personen te beperken.

-Als je het loon en de TLZ bij elkaar optelt krijg je het arbeidsinkomen.

*Een stijgende arbeidsinkomensquote kan wijzen op minder winstgevendheid bij de bedrijven > wat de investeringen in gevaar kan brengen.

- als de loonquote stijgt daalt meestal de winstquote en omgekeerd.

-Er zijn 4 verschillende redenen waarom de inkomens tussen beroepen verschillen

1. De vereiste vooropleiding en de ervaring die iemand nodig heeft verschillen > door het volgen van onderwijs stijgt de arbeidsproductiviteit.

2. De mate van inspanning en verantwoordelijkheid

3. Ruimte op de arbeidsmarkt > wanneer de vraag naar arbeid groter is stijgen de lonen weleens.

4. Status en macht .

-De hoogte van het inkomen uit vermogen hangt af van 2 dingen: hoogte en rendement vd belegging.

-Lorenzkromme > indruk krijgen van inkomensverdeling over personen/huishoudens

*op de horizontale as staat het cumulatieve (opgetelde ) aantal mensen meteen inkomen in % van het totale aantal mensen, te beginnen met mensen met het laagste inkomen

*op de verticale as staat cumulatief hoeveel % van het totale inkomen deze mensen verdienen.

*is een afbeelding van de scheefheid (ongelijkheid) van de personele inkomensverdeling > dat is de verdeling van het inkomen over personen of huishoudens

*hoe verder de curve ligt van de 45 graden lijn ligt, hoe schever de inkomensverdeling.

*de Lorenzcurve geeft allen info over de verdeling van het inkomen >niet over de hoogte.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.