Consument & producent

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2184 woorden
  • 15 juli 2001
  • 448 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
448 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
§ 1.1 Het marktaandeel Het marktaandeel van een merk geeft aan wat de verhouding is tussen de afzet van een merk en de totale afzet van een productvorm. Het marktaandeel kan als volgt worden berekend: Marktaandeel(Coca Cola) = afzet van Coca Cola : totale Cola-afzet Het marktaandeel kan ook op basis van de omzet worden berekend: Marktaandeel(Coca Cola) = omzet Coca Cola : totale Cola-omzet Consumenten hebben vaak bepaalde behoeften: eten, drinken, onderdak enz. Bedrijven proberen die behoeften om te zetten in voorkeuren of wel  preferenties § 1.2 De vraag van consumenten We kennen 2 soorten reclame: individuele reclame  Er is sprake van individuele reclame als een bedrijf reclame maakt voor een eigen merk. Collectieve reclame  Er is sprake van collectieve reclame als bedrijven samen reclame maken voor een bepaald product. Door het voeren van individuele reclames proberen bedrijven de behoeftes en de voorkeuren van consumenten te beïnvloeden. Maar er zijn meer zaken die de vraag beïnvloeden, zoals: 1) prijzen 2) het inkomen van de consument 3) behoeften en voorkeuren 4) prijzen van andere producten Er is dus een verband tussen de hoogte van de prijs en de gevraagde hoeveelheid.
§ 1.3 Elasticiteiten Als de overheid door een prijsverhoging het tabaksgebruik wil verminderen is er sprake van een oorzaak-gevolgrelatie. De oorzaak is een stijging van de tabaksprijs, en het gevolg is dat er minder sigaretten worden gekocht --> elasticiteit In het algemeen geeft een elasticiteit weer hoe sterk een gevolg reageert op een oorzaak. We kunnen 3 soorten elasticiteit onderscheiden: de prijselasticiteit van de vraag: deze geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een verandering van de prijs van dat goed. De inkomenselasticiteit van de vraag: deze geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een verandering in het inkomen. De prijselasticiteit van het aanbod: deze geeft aan hoe sterk de aangeboden hoeveelheid van een goed reageert op een verandering van de prijs van dat goed. Prijselasticiteit van de vraag (Ev) = % verandering van de gevraagde hoeveelheid : % verandering van de prijs § 1.4 Elasticiteit en omzet Bedrijven meten hun verkopen op 2 manieren: In hoeveelheden (kilo's, liters, stuks, etc). Verkopen gemeten in hoeveelheden noemen we --> afzet Door de waarde van hun verkopen te meten --> omzet Als de consumenten nauwelijks op de prijsstijging reageren, dan noemen we de vraag inelastisch. --> De omzet stijgt, omdat de prijsstijging in verhouding groter is dan de daling van de gevraagde hoeveelheid. Als de consumenten sterk reageren op een prijsstijging noemen we de vraag elastisch. --> De omzet daalt, omdat de afzet procentueel meer daalt dan de prijs stijgt. Bedrijven proberen doormiddel van reclame de voorkeur voor en de onmisbaarheid van hun producten te vergroten en zo de vraag naar hun producten inelastischer te maken. § 1.5 De vraagfunctie Door marktonderzoek kunnen bedrijven gegevens verzamelen over het verband tussen de hoogte van de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een bepaald product. Prijsvraagfunctie: -->vergelijking die het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid beschrijft. § 1.6 De gevolgen voor anderen Consumenten zijn niet altijd op zoek naar het goedkoopste product. Zo is een toenemende groep mensen op zoek naar producten met bijvoorbeeld een eco-keurmerk --> geeft aan dat de producten milieuvriendelijk zijn geproduceerd. We kunnen negatieve en positieve externe effecten onderscheiden. negatieve externe effecten: bijkomende effecten van productie en consumptie die niet in de (kost)prijs tot uitdrukking komen. positieve externe effecten: Voorbeeld: als de Betuwe in bloei staat trekt dat extra toeristen. Die toeristen brengen weer geld in het laatje van de horeca. Tegenwoordig hebben producenten, consumenten en de overheid veel meer oog voor de gevolgen voor de gevolgen van productie en consumptie. Bijv: streven naar duurzame ontwikkeling  ontwikkeling die niet ten kosten gaat van toekomstige generaties en het milieu.
§ 2.1 Het aanbod - In sommige landen ligt de olie dicht onder de oppervlakte. Daar is het dus betrekkelijk goedkoop om een vat olie uit de grond te halen. - In andere gebieden ligt de olie veel dieper in de grond. Het winnen van een vat olie kost daar dan ook veel meer. Bij een lage olieprijs is het in veel gebieden niet aantrekkelijk om olie te winnen. --> als de olieprijs stijgt zal de aangeboden hoeveelheid olie ook stijgen. Er zijn 4 redenen voor het verschuiven van de aanbodlijn in een grafiek: De productiekosten voor het product veranderen. Dit geschied in het algemeen door technische ontwikkelingen. Door technische ontwikkelingen zullen de productiekosten dalen. Als een producent daardoor een auto goedkoper kan maken zal bij dezelfde prijs zijn winst per auto stijgen. Men koopt mee auto's.  De lijn verschuift naar rechts. Ook door de verandering van de grondstofkosten en loonkosten kunnen de productiekosten veranderen. Als door de hoge looneisen de loonkosten en dus de productiekosten meer toenemen dan de arbeidsproductiviteit zal het minder aantrekkelijker worden om te produceren.  De lijn verschuift naar links. Door natuurlijke omstandigheden, bijvoorbeeld een mislukte koffieoogst als gevolg van ernstige vorst, kan het aan aanbod dalen. Bij elke prijs zal er dan minder aangeboden worden.  De aanbodlijn verschuift naar links. Als het aantal aanbieder op de markt toeneemt zal bij elke prijs meer worden aangeboden.  De aanbodlijn verschuift naar rechts. § 2.2 Kosten dekken (Break-evenanalyse) Break-evenanalyse: -->in zo'n analyse worden de verwachte opbrengsten en kosten van een product tegenover elkaar gezet. Vervolgens wordt gekeken of de opbrengsten groot genoeg zin om de kosten te dekken. Break-even punt: --> de kosten zijn precies gedekt Bij een break-evenanalyse gaat een onderneming van een aantal veronderstellingen uit: Er wordt vanuit gegaan dat alle geproduceerde eenheden ook verkocht worden. Er wordt vanuit gegaan dat alle geproduceerde eenheden voor dezelfde prijs verkocht worden. Kosten worden onderscheiden in constante kosten en variabele kosten. 1) constante kosten: kosten die in totaal niet afhangen  van de productieomvang. Voorbeelden: Machinekosten Ontwikkelingskosten 2) Variabele kosten: kosten die in totaal wel afhangen van de productieomvang. Voorbeelden: Loonkosten Grondstofkosten Als we het hebben over de totale kosten, dan bedoelen we de totale constante kosten en de totale variabele kosten bij elkaar opgeteld. § 2.3 Winst TO=totale opbrengst P=verkoopprijs q=geproduceerde en verkochte hoeveelheid TK=totale kosten GVK=gemiddelde variabele kosten(variabele kosten per product) TVK=gemiddelde constante kosten("") TCK=totale constante kosten TVK=totale variabele kosten TW=totale winst Het verband tussen TCK en GCK is: GCk =   TCK : q Het verband tussen TVK en GVK is: GVK = TVK : q Als de verkoopprijs hoger is dan de gemiddelde variabele kosten, moet een bedrijf zoveel mogelijk produceren en verkopen om een zo groot mogelijke winst te behalen. Elk extra product levert immers meer op dan dat het maken van dit product extra kost. We zeggen: -> het bedrijf moet zijn productiecapaciteit volledig benutten. § 3.1 De telefoon De machtspositie van een bedrijf op een markt is afhankelijk van de concurrentie op die markt. Bedrijven die hetzelfde product aanbieden moeten met elkaar concurreren --> gunstig voor consument. - betere producten - lagere prijs § 3.2 De markt Concrete markt: -->markt waar vragers en aanbieders elkaar echt ontmoeten. Abstracte markt: -->markt waarbij er niet een plek is waar vragers en aanbieders elkaar echt ontmoeten. Een markt heeft drie functies in de economie. Op een markt worden zaken gedaan; Op een markt komt een prijs tot stand; Markten ruimen. We kunnen 4 soorten markten onderscheiden: 1)Volkomen concurrentie Er is sprake van een markt met volkomen concurrentie wanneer er op die markt:     - veel vragers zijn     - veel aanbieders zijn     - homogene producten zijn 2) Monopolistische concurrentie Er is sprake van een monopolistische concurrentie indien er op deze markt:     - veel vragers zijn     - veel aanbieders zijn     - heterogene producten verkocht worden 3)Oligopolie Er is sprake van een markt met oligopolie indien er op deze markt:     - veel vragers zijn     - enkele aanbieders zijn 4)Monopolie Er is sprake van een markt met monopolie indien er op deze markt:     - veel vragers zijn     - één aanbieder is Op een markt met een monopolie stelt de individuele aanbieder zelf de prijs vast. --> prijszetter § 3.3 Marktvormen Als er veel aanbieders zijn op een markt, is de macht van de individuele aanbieder klein. Als er maar 1 aanbieder is (NS) dan is de macht van deze aanbieder groot. We maken in de economie onderscheid tussen homogene- en heterogene producten. Homogene producten: -->in de ogen van de consument zijn alle exemplaren van dat product hetzelfde. (voorbeelden zijn: ruwe olie, graan, de $) Heterogene producten: -->producten die niet heterogeen zijn en dus van elkaar verschillen. Als de belangrijke gegevens over de gegeven markt helder en duidelijk te verkrijgen zijn spreken we van een
doorzichtige markt, ook wel transparante markt genoemd, andersom spreken we van een ondoorzichtige markt. § 3.4 De Marketingmix In de concurrentiestrijd maken bedrijven gebruik van verschillende wapens. --> de marketingmix We onderscheiden 4 instrumenten(ook wel de 4 p's genoemd): Prijs Product Plaats Promotie § 3.5 Consument en markt Een bedrijf heeft niet alleen met concurrenten te maken, maar ook met klanten. Na 1950 is de macht van de consument aanzienlijk verhoogt door het ontstaan van consumentenorganisaties. Die helpen hun leden op een aantal manieren: door het geven van productvoorlichting; door te helpen bij juridische conflicten waar een bedrijf in verwikkeld is geraakt; door het beïnvloeden van de politiek. § 4.1 Prijsvorming bij volkomen concurrentie - Op een markt met volkomen concurrentie komt een evenwichtsprijs en een evenwichtshoeveelheid tot stand. - Bij een vraagoverschot zal de prijs stijgen. - Bij een aanbodoverschot zal de prijs dalen. Uiteindelijk zal er een prijs ontstaan waarbij de aangeboden hoeveelheid gelijk is aan de gevraagde hoeveelheid. --> werking van het marktmechanisme. Bij volkomen concurrentie zijn de vragers en aanbieders "klein"* *klein: -->een individuele vrager of aanbieder kan geen invloed uitoefenen op de prijs Een grote groep vragers of aanbieders kan wel invloed uitoefenen op de prijs. Voordelen van volkomen concurrentie zijn: er zijn geen tekorten en geen overschotten; niemand heeft de macht op de markt. Nadelen van volkomen concurrentie zijn: er kan een evenwichtsprijs tot stand komen die voor sommige mensen gewoon onbetaalbaar is; het kan voorkomen dat de prijs zo laag is dat de producent niets verdient; door een plotselinge verandering in de vraag of het aanbod kan de evenwichtsprijs grote schommelingen ondervinden.
§ 4.2 Prijsvorming bij onvolkomen concurrentie Markten met monopolie, oligopolie of monopolistische concurrentie noemen we ook wel markten met onvolkomen concurrentie. Ontstaat door: doordat er weinig vragers of aanbieders zijn; doordat er sprake is van heterogene producten.     - Bij een monopolie kan de alleenheerser op zijn markt in principe zelf bepalen welke prijs hij voor zijn producten vraagt.     - Bij een oligopolie moeten de aanbieders rekening houden met hun concurrenten. Als ze niet uitkijken prijzen ze zichzelf uit de markt. Kartel: -->afspraak tussen bedrijven die erop gericht is de concurrentie terug te dringen. Substitutiegoed: -->een goed dat als vervanging voor een ander goed kan dienen. (Voorbeeld: busvervoer voor autovervoer)      Bij een monopolistische concurrentie moeten de aanbieders heel goed rekening houden met wat de concurrent doet. Ze lopen altijd het risico dat de consumenten naar een concurrent overlopen als ze de prijs verhogen. Nadeel van een kartel of monopolie is: het kan zijn dat de consument hoge prijzen moet betalen voor een product. Voordelen van een kartel of monopolie zijn: er treden schaalvoordelen op bij productie op grote schaal -> dit heeft weer tot gevolg dat producten goedkoper worden aangeboden; er is vaak sprake van een grote mate van continuïteit. § 5.1 Vuile lucht De overheid heeft een aantal manieren voor het stimuleren of juist het terug dringen van het gebruik van een aantal goederen. het heffen van belastingen; het heffen van accijnzen; het geven van voorlichting; het stellen van kwaliteitseisen aan producten; het verbieden van bepaalde producten; het geven van subsidies. Merit goods: -->goederen waarvan de overheid het gebruik wil stimuleren. Demerit goods: -->goederen waarvan de overheid het gebruik wil terugdringen. § 5.2 Belastingen, heffingen en subsidies De totale belastingontvangsten zijn in twee groepen te verdelen: de directe belasting (inkomen, winst en vermogen) de indirecte belasting (BTW) § 5.3 Minimumprijzen en maximumprijzen Ook door het invoeren van minimum- of maximumprijzen grijpt de overheid rechtstreeks in in de prijsvorming. Maximumprijs: -->Prijs die de overheid maximaal aanvaardbaar vind. Deze prijs is dus lager dan de evenwichtsprijs. Door het invoeren van een maximumprijs ontstaat een aanbodtekort (vraagoverschot ). Dit kan de overheid oplossen door:zelf meer te besteden; producten op de bon te doen. Minimumprijs: -->Prijs die de overheid instelt als de evenwichtsprijs te laag wordt gevonden. Door het invoeren van minimumprijzen ontstaat een aanbodoverschot(vraagtekort). Dit kan de overheid oplossen door: het zelf opkopen van deze producten; d.m.v quotering de geproduceerde hoeveelheid beperken. § 5.4 Andere vormen van overheidsingrijpen De overheid bemoeit zich ook nog op andere manieren met de productie en consumptie. bepaalde vormen van consumptie worden gewoon verboden; Warenwet; mededingingsbeleid. Dit mededingingsbeleid is erop gericht de concurrentie te bevorderen. Voorbeeld:een kartel kan een bedrijf lui maken. Als er veel concurrentie is zullen bedrijven proberen om door innovatie hun positie te verbeteren. De bedrijven zullen geld steken in onderzoek naar nieuwe en betere producten. Cut-throat-competition: -->als een prijzenoorlog uitmondt in een strijd op leven en dood. Bedrijven vinden het in het algemeen niet prettig als de overheid ingrijpt met bijv. verboden. Daarom sluiten bedrijven steeds vaker een
convenant --> bedrijven beloven de overheid bepaalde dingen  juist niet te doen. De overheid beloofd dan niet in te grijpen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.