Belastinginkomsten.
Je hebt twee soorten belastingen namelijk de directe en de indirecte belastingen:
◊Directe:
◊Wordt direct door de belastingbetaler aan de overheid betaald
◊De belangrijkste is loon-en inkomstenbelasting die wordt automatisch op brutoloon ingehouden
Loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelastingen.
Deze wordt verrekend met de vooraf betaalde loonbelasting.
◊Bij uitkering wordt deze automatisch afgehouden.
◊Ook betaal je over de spaarrekening, de aandelen, onroerend goed en inkomsten uit vermogen belasting.
◊Overige belastingen: kansspelbelastingen,successierechten en vennootschapbelastingen.
◊Indirecte:
Dit zijn er heel veel enkele voorbeelden zijn: BTW, accijnzen, invoerrechten en milieuheffing.
◊Kostprijsverhogende belasting
◊De belangrijkste is belasting op de toegevoegde waarde.
Dit wordt bijna over alle goederen en diensten betaald.
Een voorbeeld is: btw.
◊Daarbij is er nog extra inkomstenbelasting op bezine,alcohol en sigaretten.
Deze heet Accijnsbelasting en heeft 2 doelen namelijk:
1)Overheidsinkomsten vergroten
2)Het gebruik van schadelijke producten afremmen.
-Je hebt ook nog belastingen op milieu.
Hierbij wordt er een belasting op schadelijke stoffen betaald.
Met dit geld betaald met subsidies uit opbrengsten.
◊Invoerrechten is belasting op ingevoerde producten.
◊Ook heb je nog belasting voor als je een motorrijtuig gebruikt: motorrijtuigbelasting.
Andere inkomsten voor de overheid.
◊De winsten van staatsbedrijven zoals de Nederlandse aardoliemaatschappij en de Nederlandse bank.
◊Mensen betalen voor diensten van de overheid. Die betalingen heten retributies. Hierbij is tegenprestatie bijvoorbeeld: Paspoort.
◊Boetes
Uitgaven en bestedingen van de overheid.
overdrachtsuitgaven
Overheidsuitgaven
overheidsinvesteringen
overheidsbestedingen
personele overheidsconsumptie
overheidsconsumptie
materiële overheidsconsumptie
Begroting van de overheid
Troonrede: Overzicht van de plannen van de regering voor het komende jaar.
Rijksbegroting: Overzicht van verwachte uitgaven en inkomsten van de overheid.
Miljoenennota: Toelichting op de begroting.
Het financieringstekort kan kleiner worden door belastingmeevallers.
Als de uitgaven groter zijn dan de inkomsten van de overheid zijn dan is er een begrotingstekort. Dan moet de overheid geld lenen hierdoor neemt de staatschild toe. De rijksoverheid in Nederland leent geld meestal door staatsobligaties. Staatobligaties bieden een gunstige rente voor een aantal jaar en zekerheid van ontvangst. De overheid moet elk jaar rente over die staatsobligaties betalen hoe meer leningen hoe meer kosten , hoe grote de staatschuld.
Het Begrotingsbeleid
Nadelen van een hoog financieringstekort: de overheid moet veel geld lenen en over die leningen moet overheid elk jaar veel rente te betalen. Daarom vormen rentelasten nu een vrij grote uitgavenpost op de begroting. Dat geld kan niet aan andere zaken als onderwijs, zorg of milieubeleid uitgegeven worden. Een ander nadeel is dat een hoog financieringstekort de rente stand kan opdrijven. Dat maakt lenen duurder dus word er minder geld geleend door bedrijven en consumenten zo word er minder geïnvesteerd door bedrijven.
Slecht met de economie Nationaal inkomen lager Bedrijven maken minder winst Faillissementen komen meer voor Werkeloosheid omhoog > Belastinginkomen omlaag Uitgaven aan uitkeringen omhoog Financieringstekort omhoog
Inkomensverdeling
Personele inkomen is de verdeling van het inkomen over personen of gezinnen
De overheid beinvloedt dit door:
1)Het bepalen van wettelijk minimumloon:garandeert de werknemers een minimumloon.
2)Verklaart CAO-Afspraken algemeen verbindend.
3)Gebruik maken van loonmaatregel:je moet je aan de richtlijnen van de overheid houden met betrekking tot loonstijgingen en andere arbeidersvoorwaarden(Noodmaatregel).
4)De overheid heeft invloedt op alle vrije beroepen en ambtenaren omdat zij zelf werkgever is.
5)Belastingheffing.
6)Sociale premie heffing.
7)Sociale uitkeringen.
1 t/m 4: Primair inkomen
5 t/m 7: Secundair inkomen
Secundair inkomen: inkomen na herverdeling door de overheid en de sociale fondsen.
Progressief belastingstelsel
Nivelleren: Het in verhouding kleiner maken van de inkomensverschillen
Denivelleren: De inkomensverschillen relatief groter maken.
3 Soorten belastingstelsels:
1) Progressief: Iemand moet een hoger percentage belasting betalen als het inkomen hoger is: draagkracht beginsel.
2)Proportioneel: Hetzelfde tarief aan belasting over het inkomen.
3) Degressief: Als het inkomen stijgt dan daalt de belasting.
De 3 boxen
Box 1: Hieronder vallen de inkomensheffing op werk en woning.
-Op loon voor werknemers, winst voor zelfstandigen,pensioenen en uitkeringen.
-Maandelijkse loonheffing, voortrekking op inkomstenheffing bestaat beide uit belastingen en premies(volksverzekeringen)
Aftrekposten:
◊Rente die je betaald over de hypotheek van je 1ste huis.
◊Een deel van reiskosten die je maakt naar je werk.
◊Bepaalde kosten voor studie.
◊Giften aan goede doelen.
◊De kosten voor kinderopvang
3 Schijven:
Hoe hoger je inkomen hoe hoger positie in de schijven. Per schijf ga je steeds meer betalen. Het gaat hier dan om het Belastbaarinkomen. Als je belastbaarinkomen bijvoorbeeld €46000 is dan betaal je over de eerst €17046 34.15% belasting over de daarop volgende €13585 moet je 41.45% belasting betalen. Over de overgebleven €15369 moet 42% belasting betaald worden. In totaal heb je dan €17905 aan belasting en premies betaald.
Belastbaarinkomen:Bruto inkomen-aftrekposten.
Netto inkomen:Bruto inkomen-inkomensheffing.
Marginaal tarief: Het hoogste tarief dat geldt voor een bepaald inkomen.
Gemiddelde tarief: Werkpercentage van het brutoinkomen dat iemand moet afdragen aan arbeidersinkomensheffing.
Box 2
Hier wordt de winst belast van de aandeelhouders die meer dan 5% van de aandelen van een nv en bv hebben. Over het dividend wordt 15% belasting geheven
Box 3
Hier zitten de inkomens die voortvloeien uit sparen en beleggen zoals: Rente,dividend en huur.
Hierbij is er sprake van dividend als je minder dan 5% van de aandelen hebt.Deze heffing noemt men de vermogensrendementsheffing, fiscus krijgt niet hele bedrag.
Geschiedenis van de sociale zekerheid
19e eeuw: lonen van de arbeiders waren laag, er waren ook geen cao’s werknemers konden doen wat ze wilde, maar vanaf de 2de helft van de vorige eeuw kwam daar verandering in.
1847: 1ste sociale wetgeving, kinderwetje van: van Houten.
Na wereldoorlog II bouwt de overheid een verzorgingsstaat op.
Sociale wetgeving: scherpe kantjes van vrije markt weg.
VS: de rol van de overheid is veel kleiner vrije markt is er met inkomensverschillen groter dan in Nederland.
Verzorgingsstaat: voor elke burger een bestaansminimum verzekeren om ervoor te zorgen dat burgers toegang hebben tot onderwijs en ziekenzorg.
Verplicht of vrijwillig
◊Iedere werkgever is verplicht verzekerd te zijn tegen arbeidsongeschiktheid en werkeloosheid.
◊Vrijwillig, voorbeeld: reisverzekering.
◊Premie: Gelijk ondanks risico. Inkomen hoger Premie hoger
◊VS heeft alles vrijwillig hierdoor ontstaan veel problemen
◊Verplicht: Solidariteit speelt een rol, niet gekeken naar risico en zorgt ervoor dat er bescherming is en het is betaalbaar.
Werkgevers betalen meer premie doordat mensen onverantwoordelijk zijn.
Door meer premie te betalen hoopt men dat het aantal zieken afneemt.
Sociale zekerheid: Hoe wordt het geregeld?
1) Werknemersverzekeringen: alleen voor werknemers deze worden betaald door de sociale premies.
Je hebt verschillende soorten verzekeringen voor werknemers namelijk:
◊Werkeloosheidswet(WW).
-vangt inkomensverlies op.
-laatste 36 weken,26 gewerkt.
-zelf ontslag > geen WW.
-70% van laatst verdiende loon.
◊Ziektewet(ZW).
-opvang inkomensverlies.
-minimaal 2 jaar betaald door werknemer, 70% van het loon.
◊De wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA).
-na 2 jaar ZW.
-bv: arbeidsongeschikt worden.
◊Zorgverzekeringswet(ZVW).
-vanaf 18: verzekeren tegen basisziektekosten.
2) Volksverzekeringen: voor iedereen worden betaald uit de premies voor volksverzekeringen.
Dan heb je ook nog wat verzekeringen die voor iedere Nederlandse burger zijn namelijk:
◊Algemene ouderdomswet(AOW).
-voor inkomensverlies.
-je betaald premies.
-vanaf 65 recht op.
-aanvullend pensioen.
◊Algemene nabestaandewet(ANW).
-inkomenverlies opvangen.
◊Algemene kinderbijslagwet(AKW).
◊Algemene wet bijzondere ziektekosten(AWBZ)
Sociale voorzieningen
◊Deze worden betaald met belastinginkomsten.
Belangrijkste: Wet werk bijstand > als je voor niets anders in aanmerking komt.
WAJONG: Wet arbeid ongeschiktheid voorziening jonggehandicapten.
Waardevaste uitkering: Om koopkracht verlies te vermijden zijn de uitkeringen te koppelen aan de hoogte van de prijsstijgingen.
Welvaartsvaste uitkering: Uitkering die gekoppeld is aan stijging CAO lonen.
◊Kosten van de sociale zekerheid
Iedereen met een inkomen betaald belastingen en sociale premies voor volksverzekeringen.
Dit noemen we de collectieve lasten.
Loonkosten
Premieswerkgever -
Brutoloon
Loonheffing
Premies volksverzekeringen -
Nettoloon
Wig: Loonkosten - Nettoloon
Groter beroep op de sociale voorzieningen verhoudingen tussen inactieve en actieve (I/A Ratio) verslechterd relatief meer mensen die werken dan mensen met uitkering meer belasting + premies Netto loon omlaag koopkracht actieve omlaag looneisen omhoog prijzen omhoog concurrentiepositie omlaag export omlaag werkloosheid omhoog.
Iedereen aan het werk.
Stelsel van sociale zekerheid is te duur.
Uitgaven terug te dringen door:
-Uitkeringen te verlagen.
-Het aantal mensen dat er beroep op doet verminderen.
-Regelingen privatiseren.
De belangrijkste redenen om te privatiseren zijn:
◊verlagen collectieve uitgaven.
◊particulieren kunnen goedkoper produceren.
◊mensen nu veel mondiger en zelfstandiger.
Vergrijzing: oorzak stijgende wig, dit komt door omslagstelsel, er zou een spaarfonds moeten komen.
Meer mensen moeten gaan werken:
1)Aantrekkelijk maken te werken verschil loon en uitkering groter maken.
2)Al aangeboden mensen te laten werken.
Het markmechanisme.
De vormen van invloed:
1) -Vrije spel van vraag en aanbod bepaald wat,waar en door wie er geproduceerd wordt.
-Prijzen spelen een belangrijke rol informatie op grond waarvan productie en consumptie beslissingen genomen worden.
Vraag omhoog prijs omhoog winst omhoog productie omhoog aanbod omhoog prijs omlaag = evenwicht op de markt.
2) Arbeidsmarkt: -prijs = loon
-werkeloosheid aanbod omhoog = neerwaartse druk op lonen meer mensen dus vraag omhoog = evenwicht.
3) Manier van produceren: Door de hoge landen wordt het voor bedrijven gunstiger op kapitaalintensiever te worden of het trekken naar lage loonlanden.
Vrijemarkteconomie: economie via prijsmechanisme.
◊rol van overheid is klein, alleen zaken zoals : bestuur,rechtspraak,defensie en milieubeleid.
◊productie = indirect.
◊het nadeel is weinig kansen laagopgeleiden.
◊hard werken + initiatief wordt beloond.
◊inkomensverschillen groot bij ons door belasting laag.
Planeconomie: overheid bepaalt alles.
Het budgetmechanisme.
De productie wordt geregeld door de overheid.
Begroting waarin wordt vastgesteld wat, waar en door wie er geproduceerd wordt: heffen van belastingen.
Planeconomie: economie met budgetmechanisme.
Nu Noord-Korea + Cuba > Alles door de staat voor alles een guota + officieel geen werkeloosheid.
Lokt corruptie uit > zwarte markt > niet veel in zit want lonen.
Meeste zijn vervangen maar beste is vrijemarkt met duidelijke regels.
Een gemengde economie.
Een vrijemarkteconomie met veel overheidsinvloed: gemengde economie
◊bedrijven bepalen zelf hoe of wat, er worden voorwaarden gestrekt door de overheid.
Nadelen:
◊geen rekening met negatieve externe effecten
◊grote onaanvaardbare inkomenschillen.
◊slechte woonomstandigheden etc.
Er zijn dus beschermregels en gaat monopolievorming/kartelvorming tegen en geeft subsidies.
En grijpt in voor concurrentie door nma. Nadelen hiervan: minder prikkels om initiatieven te ontplooien.
Voordeel:
◊blijven producten beschikbaar
◊gelijkmatige verdeeldheid welvaart.
Economische politiek.
3 overheidsfuncties:
1) Toedelings/allocatiefunctie = omvang en de samenstelling van de productiebeinvloed = om ervoor te zorgen dat milieu aangetast wordt etc = d.m.v technische vernieuwen te stimuleren en streven naar duurzame groei.
2) Stabilisatiefunctie = de overheid de groei van de productie wil stabiliseren zonder heftige schaven of arbeidsonrust = conjunctuurschommelingen = veel onzekerheid zonder ingrijp (geen risico’s durven nemen) = willen graag zekerheid.
3) Herverdelingsfunctie = beinvloeden van inkomensverdeling = als er te lage zijn kan tweedeling ontstaan = negatief = onrechtwaardig en algemene daling van de welvaart.
5 doelen :
◊ Evenwichtige arbeidsmarkt = streven naar volledige werkgelegenheid actief conjunctuur beleid en beinvloeden van de bestedingen
◊ Prijsstabiliteit = bepalen van de inflatie in verband met concurrentiepositie
◊Rechtvaardige inkomensverdeling = gelijker maken door progressieve belastingheffing en sociale uitkering en subsidies.
◊Evenwichtige betalingsbalans: import = export
◊Evenwichtige groei = beinvloedt productie
REACTIES
1 seconde geleden
Z.
Z.
als je bij schijf 1 46000 hebt en daar 17046 vanaf trekt krijg je een ander resterend bedrag en dat is 28954, klopt het wat ik zeg of begrijp ik het nou verkeerd?
14 jaar geleden
Antwoorden