Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Arbeidsmarkt & inkomen

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1314 woorden
  • 30 oktober 2003
  • 81 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
81 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Lesbrief Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1 Beroepsbevolking= werkgelegenheid + werkloosheid (iedereen tussen 15 en 65, die willen, kunnen en mogen werken) Deelnemingspercentage/participatiegraad: deel van de bevolking tussen 15 en 65 dat bereid en in staat is om betaald werk te doen. Geeft aan welk deel v/d bevolking of bevolkingsgroep tot de beroepsbevolking hoort. Berekening: beroepsbevolking/beroepsgeschikte bevolking x 100% De beroepsbevolking groeit elk jaar, redenen zijn: · Demografische groei: er zijn steeds meer mensen in Nederland · Maatschappelijke opvattingen (bijv. meer vrouwen werken) · Ontmoedigingseffect: bij economisch slechte tijden. Er zijn weinig banen en je besluit dat je niet meer mee wil doen. Je behoort niet meer tot de beroepsbevolking, maar nog wel bij de beroepsgeschikte bevolking. · Aanzuigeffect: als het in de economie erg goed gaat, gaan meer mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt. De beroepsbevolking wordt groter. · Wetgeving (denk hierbij aan leerplicht en pensioenleeftijd) · Organisatie van arbeidsproces (bijv. kinderopvang) Arbeidsjaar: volledige baan
Concrete markt: vragers en aanbieders ontmoeten elkaar

Abstracte markt: vragers en aanbieders ontmoeten elkaar niet (omvat het geheel van vraag en aanbod) Krappe arbeidsmarkt: vraag naar arbeid groter dan aanbod
Ruime arbeidsmarkt: vraag kleiner dan aanbod Hoofdstuk 2 Statuten: regels van een vereniging
Ondernemingsvormen zijn: * Eenmanszaak: een bedrijf met één eigenaar. De winst is zijn inkomen * Vennootschap onder firma (Vof): een bedrijf met meerdere eigenaren. * Besloten vennootschap (BV): een bedrijf dat aandelen op naam uitgeeft. De eigenaar/eigenaren zijn alleen financieel aansprakelijk voor het geld dat in het bedrijf gestoken is. * Naamloze vennootschap: de eigenaren kunnen alleen hun geld verliezen dat ze voor de aandelen betaald hebben. De naamloze aandelen kunnen via de effectenbeurs gekocht worden. De aandeelhouders hebben recht op een deel van de winst. De uitgekeerde winst per aandeel heet dividend
BV’s en NV’s betalen vennootschapsbelasting over de winst. Arbeidsovereenkomst: overeenkomst tussen werkgever en werknemer
Individuele arbeidsovereenkomst:tussen 1 werkgever en 1 werknemer
Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO):rechten en plichten van de werkgevers en werknemers zwart op wit. Primaire arbeidsvoorwaarden: loon & normale arbeidstijd
Secundaire arbeidsvoorwaarden: vakantieregelingen, duur middagpauze, kinderopvang etc. Hoofdstuk 3. Inflatie: een stijging van het algemene prijspeil
Stijging van de arbeidsproductiviteit: stijging van de gemiddelde productie per werknemer per gewerkte tijdseenheid
Verschillende loonstijgingen: · Prijscompensatie: een loonstijging die procentueel gelijk is aan de inflatie. Het is dus loonsverhoging, waarbij de koopkracht gelijk blijft. · Initiële loonstijging: loonstijging die voortkomt uit een stijging van de

arbeidsproductiviteit. Door deze loonstijging kan een werknemer meer kopen · Incidentele loonstijgingen: loonstijging door promotie
Oorzaken voor de stijging van de arbeidsproductiviteit: 1. mechanisering & automatisering
2. arbeidsverdeling & specialisatie
3. scholing
Hogere loonkosten per product kunnen ertoe leiden dat de werkgelegenheid daalt bij bedrijven. 4 oorzaken: 1. bedrijven kunnen arbeid vervangen door kapitaalgoederen (mensen worden vervangen door machines) 2. productie wordt naar buitenland verplaatst
3. er komt prijsstijging en dat leidt tot verslechtering van de internationale concurrentie positie. 4. dalende winstgevendheid. Primair inkomen: inkomen verdiend met werken en inkomen uit bezit: dividend, rente, pacht en huur
Secundair inkomen: je trekt van het primaire inkomen de inkomstenbelasting en sociale premies af en telt er de sociale uitkeringen (bijv. AOW) bij op. Hoofdstuk 4 Investeren: het kopen van kapitaalgoederen door bedrijven (machines, gebouwen, transportmiddelen) Consumeren: als een gezin goederen of diensten koopt. Diepte-investering: een arbeidsbesparende investering de tot het gevolg heeft het APV stijgt. (een bedrijf koopt betere machines dan dat ’t had) (werkgelegenheid daalt) Breedte-investering: investering in dezelfde soort machines waarbij APV gelijk blijft. V.b. transportbedrijf met 5 vrachtauto’s koop er een nieuwe bij die gelijk is aan de bestaande 5 (werkgelegenheid stijgt) Productiecapaciteit= maximale hoeveelheid die geproduceerd kan worden
Schaalvoordelen: kosten per product dalen als de productieomvang stijgt

Productie naar buitenland: *Vestiging sluiten in Nederland, en er gelijktijdig een openen in bijv. India *Bedrijven in Nederland worden weggeconcurreerd door bedrijven uit lagelonenlanden. Concurrentiepositie: het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten. Hoofdstuk 5 Werkloosheid heeft verschillende oorzaken: - Frictiewerkloosheid: werkloosheid die ontstaat omdat het tijd kost voor een werknemer een baan te vinden. Maatregelen: betere arbeidsbemiddeling zodat vacatures sneller gevuld worden. -Seizoenwerkloosheid: werkloosheid die ontstaat omdat bepaalde bedrijven alleen in bepaalde seizoenen produceren. Maatregelen: andere evenementen organiseren zodat er iets met het pand gedaan wordt - Kwalitatieve structuurwerkloosheid: er worden andere soorten arbeid gevraagd dan er aangeboden wordt. Maatregelen: scholing, verhuiskostensubsidie, reiskostenvergoeding - Kwantitatieve structuurwerkloosheid: er zijn te weinig kapitaalgoederen ten opzicht van de aangeboden hoeveelheid arbeid. Er zijn te weinig kapitaalgoederen om de hele beroepsbevolking aan het werk te houden. Maatregelen: loonkosten verlagen - Conjunctuurwerkeloosheid: Als bestedingen laag zijn, wordt er weinig geproduceerd en worden er mensen ontslagen. Maatregelen: Overheid moet zelf meer gaan besteden of belastingen verlagen. Flexibilisering: als werknemers flexibeler ingezet kunnen worden. Deeltijdwerk: een vast aantal uren per week werken, maar wel minder dan een werknemer met een volledige baan. Mogelijkheden om de werkeloosheid te bestrijden: Verdere stimulering arbeidstijdverkorting
Verlaging loonkosten door brutoloon te verlagen gelijktijdig met nettoloon
Maatregelen die jongeren stimuleren langer onderwijs te volgen
Meer werkervaringsplaatsen creëren voor langdurig werkelozen Lesbrief Inkomen Hoofdstuk 1 Primair inkomen: inkomen dat je verdient met het helpen van produceren (bruto) Toegevoegde waarde= omzet- inkoop van ‘productie van anderen’ ----à [winst + loon + pacht/huur + rente (interest)] + afschrijvingen (netto) Netto t.w.= bruto t.w. – afschrijvingen
Afschrijvingen= waarde vermindering van ‘vaste activa’ (=machines e.d.) Er bestaan verschillende vormen van primair inkomen: · loon > in ruil voor arbeid · rente > beloning voor het ter beschikking stellen van kapitaal (een deel van je geld op de bank zet) · huur > ook als vergoeding voor kapitaal >> iets verhuren tegen betalingen · pacht > stuk natuur ter beschikking stellen van producenten · natuur> belang voor ondernemersactiviteit >> ondernemersschap
Overdrachtsinkomen: je hoeft er niets voor te doen, uitkeringen als AOW, WAO, WW en Bijstand

Omzet= inkoopwaarde van grond en hulpstoffen + productiewaarde (loon, huur, rente, pacht en winst) Balans: momentopname van de bezittingen van een bedrijf en de vermogensbronnen waarmee de bezittingen zijn betaald. Op de rechterzijde van de balans geeft aan hoe men aan middelen komt en de linkerzijde waarin die middelen zijn geïnvesteerd. Een balans is altijd in evenwicht
Eigen vermogen= bezittingen – schulden
Afschrijvingen: waarde vermindering van “vaste activa” (is machines e.d.) Kosten- opbrengsten= winst > die winst gaat weer naar je eigen vermogen, dus bijv.: Microniveau: een bedrijf of een gezin
Macroniveau: een heel land
Nationaal inkomen: de primaire inkomens van alle gezinnen in een land in een jaar bij elkaar opgeteld noemen we het nationaal inkomen. Hoofdstuk 2 Inflatie: stijging van het algemene prijspeil, alles wordt duurde, koopkracht daalt. Maar je kan ook meer verdienen……. Deflatie: een daling van het algemene prijspeil
Winstinflatie: producenten verhogen hun prijzen voor stijgende winst
Oorzaken inflatie: Bestedingen, kosten en winst
Gevolgen Inflatie: Geld wordt minder waard, vertouwen in geld neemt af, concurrentiepositie verslechterd, lenen wordt gestimuleerd
Nominaal inkomen: inkomen gemeten in geld
Reëel inkomen: inkomen gemeten in goederen
RIC > indexcijfer reeel inkomen
NIC > indexcijfer nominaal inkomen
PIC > prijsindexcijfer
RIC= NIC/PIC x 100% PIC= NIC/RIC x 100% NIC= PIC x RIC

Functies van geld: Ruilmiddel: goederen ruilen tegen producten
Spaarmiddel: i.p.v inkomen te consumeren, op de bank zetten en sparen
Rekeneenheid: waarde van goederen en diensten uitdrukken
Chartaal geld: munten&bankbiljetten, ze zijn stoffelijk
Giraal geld: tegoeden die op een rekening staan, niet tastbaar Hoofdstuk 3 Nationaal inkomen: alles optellen… Maar! Sommige dingen worden niet meegerekend, productie die niet bekend is; omdat er geen betaling tegenover staat, en zwart werk, zelfvoorziening/huishoudelijk werk en doe-het-zelf werk
Bezettingsgraad: Het deel van de productiecapaciteit dat wordt gebruikt
feitelijke productie / productiecapaciteit (ik kan zoveel produceren, maar ik produceer zoveel..) Conjunctuurgolf: schommelingen in de hoogte van het nationaal inkomen als gevolg van schommelingen in de bestedingen
Laagconjunctuur: als de groei van het reële nationale inkomen lager is dan de trendmatige groei
Hoogconjunctuur: als de groei van het reële nationale inkomen bovengemiddeld is. Onderbesteding: weinig geproduceerd, nationaal inkomen is laag --> productiecapaciteit is niet volledig bezet
Overbesteding: de bestedingen zijn hoog, er is veel vraag naar producten en er wordt veel geproduceerd. Het nationaal inkomen is hoog en de productiecapaciteit is voor een groot deel bezet.
Hoofdstuk 4 Lorenzkromme/Lorenzcurve: geeft een indruk van de inkomensverdeling over personen of huishoudens.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.