Naamvallen
Bepaald lidwoord:
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
1. der Mann die Frau das Kind die Leute
2. des Mann der Frau des Kind der Leute
3. dem Mann der Frau dem Kind den Leuten
4. den Mann die Frau das Kind die Leute
Onbepaald lidwoord:
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
1. Ein Mann Eine Frau Ein Kind Keine Leute
2. Eines Mann Einer Frau Eines Kind Keiner Leute
3. Einem Mann Einer Frau Einem Kind Keinen Leuten
4. Einen Mann Eine Frau Ein Kind Keine Leute
1 = Nominativ, gebruik je als het het ow van de zin is
2= Genitiv, gebruik je bij: van de, van het, van een, van mijn, van ons, enz.
3= Dativ, gebruik je als het het mv van de zin is
4= Akkusativ, gebruik je als het het lv van de zin is
Als 1 van deze voorzetsels voor het zelfstandig naamwoord staat gebruik je altijd de 3e naamval (Dativ):
Mit- met
Nach- naar, na
Bei- bij
Seit- sinds
Von- van
Zu- naar
Aus- uit
Außer- behalve
Entgegen- tegen
Gegenüber- tegenover
Als 1 van deze voorzetsels voor het zelfstandig naamwoord staat gebruik je altijd de 4e naamvallen (Akkusativ):
Durch- door
Für- voor
Ohne- zonder
Um- om
Bis- tot
Gegen- tegen
Entlang- langs
Als 1 van deze voorzetsels voor het zelfstandig naamwoord staat gebruik je of de 3e (Dativ) of de 4e (Akkusativ) naamval.
An- aan
Auf- op
Hinter- achter
Neben- naast
In- in
Über- over, boven
Unter- onder
Vor- voor (plaats/tijd)
Zwischen- tussen
Je gebruikt de Dativ als je de vraag kunt stellen: waar of wanneer (wo & wann). Dus als je een toestand beschrijft.
Je gebruikt de Akkusativ als je de vraag kunt stellen: waarheen? (wohin). Dus als je een beweging beschrijft.
Werkwoorden met vaste naamvallen:
Bij de volgende werkwoorden heeft het werkwoord altijd de 3e naamval:
begegnen = tegenkomen
Bescheid sagen = laten weten
danken = danken / bedanken
folgen = volgen
gefallen = bevallen
gehen = gaan met
gelingen = lukken
gehören = zijn van, toebehoren aan
glauben = geloven
gratulieren = feliciteren
helfen = helpen
kondolieren = condoleren
leid tun = spijten
sagen = zeggen tegen
raten = aanraden
(ver)trauen = vertrouwen
Bij de volgende werkwoorden heeft het werkwoord altijd de 4e naamval:
bitten = vragen/verzoeken
denken an = denken aan
es gibt = er is/zijn
fragen = vragen aan/naar
genießen = van iets genieten [in het Duits dus zonder von!]
glauben an = geloven in
interessieren = interesseren
kosten = kosten
sich erinnern an = zich iets herinneren
sich gewöhnen an = wennen aan
sich verlieben in = verliefd worden op
Schema om op te lossen welke naamval je moet hebben:
Staat er een werkwoord met vaste naamval in de zin?
Nee, zie volgende vraag Ja, kijk welke en pas toe
Staat er een voorzetsel in de zin?
Nee, zie volgende vraag Ja, kijk welke en pas toe
Is het ow (1e), lv (4e) of mv (3e)?
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
wat zijn de lid woorden van : Gehe?
13 jaar geleden
Antwoorden