Duitse naamvallen:
m v o mv
1e der die das die
3e dem der dem den
4e den die das die
____________________
1e ein eine ein keine
3e einem ein einen keinem
4e einen eine ein keine
woorden waaraan je de naamvallen kan herkennen:
1e: sein, werden en bleiben
3e: mit, bei, seit, zu, aus, von en nach
4e: un, für, gegen, ohne en durch
woorden die bij de 3e of 4e naamval kunnen horen zijn:
an, auf, hiter, neben, in, unter, vor, zwischen en über
als je in de zin één van deze woorden ziet staan moet je het volgende doen:
- kan je de vraag wohin? beantwoorden...dan is het een 4e naamval
- of kan je de vraag wo? of wann? beantwoorden...dan is het 3e naamval
- als geen vaan alle vragen beantwoord kan worden gebruik je de 7/2 regel.
de 7/2 regel: als je de vragen wohin? wo? of wann? niet kan beantwoorden moet je de 7/2 regel gebruiken om er achter te komen of het 3e of 4e naamval is.
als het woord auf of über in de zin staat is het 4e naamval
en als één van de andere woorden in de zin staat is het 3e naamval...vandaar de naam 7/2 regel want 2 woorden vormen 4e naamval en de 7 andere woorden vormen 3e naamval.
REACTIES
1 seconde geleden