Hoofdstuk 3 en 4 grammatica

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1947 woorden
  • 7 maart 2018
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
5 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Duits toetsweek 2

Hoofdstuk 3

Voegwoorden

Wanneer

Wanneer

Wann

Als het om tijd gaat

Als / wanneer

Wenn

Als het om een voorwaarde gaat

Toen

Als

Als de zin in de verleden tijd staat en het om een eenmalige gebeurtenis gaat

Of

Of

Oder

Als er sprake is van keuze uit twee of meer alternatieven

Of

Ob

Als er GEEN sprake is van keuze uit twee of meer alternatieven

Dat

Het

Das

Als lidwoord

Dat

Das

Als betrekkelijk voornaamwoord. Het woord slaat terug op een onzijdig zelfstandig naamwoord

Dat

Dass

Als voegwoord, het koppelt zinnen aan elkaar maar slaat niet terug op een zelfstandig naamwoord

Woordvolgorde

In duitse samengestelde zinnen met een hoofdzin en een bijzin is de volgorde van de werkwoorden in de bijzin anders dan in het Nederlands. In het Duits staat de persoonsvorm in de bijzijn altijd achteraan

Ik hoop dat je me wilt bezoeken à Ich hoffe, das du mich besuchen willst

Hoofdzin + hoofdzin

Want

Denn

Ik was verrast, want

Ich war uberrascht, denn

Maar

Aber

Ik wilde eigenlijk naar de bioscoop, maar

Ich wollte eigentlich ins Kino, aber

En

Und

Ik heb mijn vriendin afgehaald en

Ich habe meine Freundin abgeholt und

Hoofdzin + bijzin

Omdat

Weil

Ik ben blij, omdat

Ich freue mich, weil

Hoewel

Obwohl

Hij heeft het gedaan, hoewel

Er hat es gemacht, obwohl

Voordat

Bevor

Hij moest nog huiswerk maken, voordat

Er musste noch Hausaufgaben machen, bevor

Terwijl

Wӓhrend

Hij kon zich ontspannen terwijl

Er konnte sich entspannen, wӓhrend

Nadat

Nachdem

Mijn vriend is gekomen, nadat

Mein Freund ist gekommen, nachdem

Aanwijzend en persoonlijk voornaamwoord

Een zelfstandig naamwoord + lidwoord kun je vervangen door een aanwijzend voornaamwoord en door een persoonlijk voornaamwoord ;

Aanwijzend voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Mannelijk

1

Der Mann wohnt hier nicht

Der wohnt in Utrecht

Er ist umgezogen

3

Er geht zu dem Bӓcker

Bei dem ist das Brot immer frisch

Bei ihm gebt es auch leckeres Gebӓck

4

Hast du meinen Gürtel gesehen

Der liegt auf dem Boden

Kannst du ihn mir bringen

Aanwijzend voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Vrouwelijk

1

Die Frau ist Ärztin

Die hat eine Praxis bei uns im Dorf

Sie hat mir angerufen

3

Ich habe mit der Lehrerin gesprochen

Mit der kann man doch nicht reden

Hast du schon mal mit ihr geredet

4

Hast du deine freundin getroffen

Die habe ich doch in der Stadt gesehen

Ich werde sie um vier treffen

Aanwijzend voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Onzijdig

1

Das Mӓdchen stand vor dem Laden

Das ist shoppen gegangen

Es wird wohl etwas kaufen wollen

3

Ich habe mit dem Kaninchen gespielt

Dem habe ich Futter gegeben

Ich werde ihm noch Wasser bringen

4

Hast du das Brautpaar gesehen

Das habe ich fotografiert

Ein Auto holte es von der Kirch ab

Aanwijzend voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Meervouw

1

Meine Freunde gehen auch zu der Party

Die werden mich abholen

Sie kommen um neun Uhr

3

Wir fahren mit diesen Leuten in Urlaub

Wohin wirst du mit denen fahren

Ich fahre mit ihnen nach Frankreich

4

Hast du meine Eltern gesehen

Die habe ich in der Einkaufsstraβe gesehen

Ich hatte sie schon zu Hause

Keuzevoorzetsels

Bij de voorzetsels an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor en zwischen moet er steeds een keuze gemaakt worden. In het ene geval komt het woord na dit voorzetsel in de 3e naamval en anders in de 4e naamval, je moet bij het maken van je keuze voor het voorzetsel denken aan dit stappenplan

Het gaat om een plaatsbepaling

Het gaat niet om een plaatsbepaling

Bij ‘er zijn’ à 3e naamval

Bij ‘er komen’ à 4e naamval

Gebruik de 7/2 regel ;

Bij auf en über à 4e naamval

Bij de andere 7 à 3e naamval

Bijvoeglijk naamwoord

Der-groep ; der, die, das, dies-, jen-, jed-, solch-, welch-, manch- en all-

A

B

C

D

Mannelijk

Vrouwelijk

Onzijdig

Meervoud

1

1e naamval

Der alte mann

Die nette Frau

Das kleine Kind

Die alten Leute

2

2e naamval

Des alten mann

Der netten Frau

Des kleinen Kind

Der alten Leute

3

3e naamval

Dem alten mann

Der netten Frau

Dem kleinen Kind

Den alten leuten

4

4e naamval

Den alten mann

Die nette Frau

Das kleine Kind

Die alten Leute

Ein groep ; ein-, mein-, dein-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr- en kein-

A

B

C

D

Mannelijk

Vrouwelijk

Onzijdig

Meervouw

1

1e naamval

Ein alter mann

Seine nette frau

Ihr kleines kind

Keine alten leute

2

2e naamval

Eines alten mannes

Seiner netten frau

Ihres keinen kind

Keiner alten leute

3

3e naamval

Einem alten mann

Seiner netten frau

Ihrem kleinen kind

Keinen alten leute

4

4e naamval

Einen alten mann

Seine nette frau

Ihr kleines kind

Keine alten leute

Hoofdstuk 4

Onvoltooid verleden tijd

Haben, sein en werden hebben een aparte vorm in de onvoltooid verleden tijd

Haben, sein, werden

Haben

Sein

Werden

Hebben

Zijn

Worden, zullen

Ich

Hatte

War

Wurde

Du

Hattest

Warst

Wurdest

Er/sie/es

Hatte

War

Wurde

Wir

Hatten

Waren

Wurden

Ihr

Hattet

Wart

Wurdet

Sie/sie

Hatten

Waren

Wurden

Zwakke werkwoorden

Zwak

Met stam op d/t

Met stam op m/n

Wohnen à wohn-

Arbeiten à arbeit-

Atmen à atm-

Ich

Wohnte

Arbeitete

Atmete

Du

Wohntest

Arbeitetest

Atmetest

Er/sie/es

Wohnte

Arbeitete

Atmete

Wir

Wohnten

Arbeiteten

Atmeten

Ihr

Wohntet

Arbeitetet

Atmetet

Sie/sie

Wohnten

Arbeiteten

Atmeten

Om de vorm van de ovt te vinden moet je eerst de stam van het werkwoord vinden, dat doe je door –en er af te halen. Achter de stam noteer je –te, -test, -te, -ten, -tet- of –ten je kunt ook de regel TE TEST TE TEN TET TEN gebruiken.

Als de stam op een d/t of op een m/n eindigt dan komt er een extra e tussen de uitgang en de stam.

Modale hulpwerkwoorden

Dürfen

Können

Mögen

Müssen

Wissen

Sollen

Wollen

Mogen

Kunnen

Houden van

Moeten

Weten

Moeten

Willen

Stam

Durf-

Konn-

Moch-

Muss-

Wuss-

Soll-

Wuss-

Ik-vorm

Durfte

Konnte

Mochte

Musste

Wusste

Sollte

wusste

Stam vormen bij deze werkwoorden à umlaut valt weg, bij wissen wordt de i een u

Je noteert voor de ovt achter de stam de uitgangen zoals zwakke werkwoorden ;

-te, -test,- te, -tet, -ten

Sterke werkwoorden

Je zoekt bij toolbox nummer 22 op of het werkwoord een sterk of zwak werkwoord is, daar staat de stam van de ovt

Bij de ich-vorm en de er/sie/es vorm is er geen uitgang. Bij de andere personen noteer je –st, -en, -t of –en

Als de stam van de verleden tijd op een d of t eindigt dan komt er bij de du en ihr vorm een extra e tussen de stam en de uitgang.

Sterk

Stam op d/t

Kommen à kam

Stehen à stand

Ich

Kam

Stand

Du

Kamst

Standest

Er/sie/es

Kam

Stand

Wir

Kamen

Standen

Ihr

Kamt

Standet

Sie/sie

Kamen

Standen

Zou-vormen

Haben, sein en werden

Net als in het nederlands gebruiken we in het duits meestal de zou-vorm van ‘zullen’(=werden) + hele werkwoord ;

Ik zou graag met vakantie gaan à ich würde gern in Urlaub fahren

Maar bij de werkwoorden haben, sein en werden en de modale hulpwerkwoorden gebruik je de zou-vorm van werden niet maar gebruik je de zou-vorm van het werkwoord zelf ;

Ik zou graag meer geld hebben à Ich hӓtte gern mehr Geld

Haben

Sein

Werden

Zou-vorm

Zou hebben

Zou zijn

Zou

Ich

Hӓtte

Wӓre

Würde

Du

Hӓttest

Wӓrest

Würdest

Er/sie/es

Hӓtte

Wӓre

Würde

Wir

Hӓtten

Wӓren

Würden

Ihr

Hӓttet

Wӓrt

Würdet

Sie/sie

Hӓtten

Wӓren

Würden

Modale hulpwerkwoorden

Kijk in het boek naar de tabel op bladzijde 80

Samenvoeging van voorzetsels en lidwood

Durch + das = durchs                                      von + dem = vom

Für + das = fürs                                               zu + dem = zum

Um + das = ums                                              in + dem = im

Zu + der = zur                                                 an + das = ans

Auf + das = aufs                                              an + dem = am      

Bei + dem = beim                                            in + das = ins

Voorzetsels, voegwoorden en bijwoorden

Naar

Naar

Zu

Bij personen en dingen

Naar

Nach

Bij aardrijkskundige namen zonder lidwoord

Naar

Nach

Bij een richting zonder lidwoord

Naar

In

Bij aardrijkskundige namen met lidwoord

Naar

In

In bepaalde uitdrukkingen (gaat meestal om gebouwen)

Naar

An

In vast uitdrukkingen

Bij

Bij

Bei

Bij stilstand

Bij

Zu

Bij beweging

Voor

Voor

Vor

In plaatsbepalingen

Geleden

Vor

In tijdsbepalingen

Voor

Für

Bestemd voor…

Voor

Für

Voor een bepaalde periode

Op

Op

Auf

In plaatsbepalingen

Op

An

In tijdbepalingen

Door

Door

Durch

Erdoorheen

Door

Durch

Bij een oorzaak

Door

Durch

Via

Door

Von

In lijdende zin. Iets wordt door iemand gedaan

Maar

Maar

Sondern

Bij een tegenstelling

Maar

Aber

Bij een beperking, er is geen tegenstelling

Maar

Nur

Slechts. Een geringe hoeveelheid

Dan

Dan

Dann

Daarna

Dan

Dann

In dat geval (kan een de klemtoon hebben)

Dan

Denn

Dan toch (zonder klemtoon)

Hierheen/daarheen

Hierheen

Her

Bij een beweging naar de spreker toe

Daarheen

Hin

Bij een beweging van de spreker af

Her en hin worden vaak gecombineerd met andere woorden. De combinatie met her is vaak kommen en met hin is vaak gehen (herkommen en hingehen)

Je kan ook combinaties maken met –aus, -ein,       -auf, -über, -unter

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.