Hoofdstuk 2

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1910 woorden
  • 5 januari 2014
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 7
9 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Duits Hoofdstuk 2

Bron C

De modale werkwoorden (die Modalverben) en het werkwoord wissen

5) De modale hulpwerkwoorden können, mogen, wollen, wissen en möchten

Met modale hulpwerkwoorden kun je uitdrukken dat iets mogelijk gewenst of bijvoorbeeld noodzakelijk is. het zijn hulpwerkwoorden omdat er bijna altijd een ander heel werkwoord in de zin bij staat (Er will kommen)

Tegenwoordige tijd (das Präsens)

Kunnen

Mogen, houden van, lusten

Willen

Weten

Zou graag willen

Können

Mogen

Wollen

Wissen

Möchten

Ich

Kann

Mag

Willl

Weiß

Möchte

Du

Kannst

Magst

Willst

Weißt

Möchtest

Er/sie/es/man

Kann

Mag

Will

Weiß

Möchte

Wir

Können

Mögen

Wollen

Wissen

Möchten

Ihr

Könnt

Mögt

Wollt

Wisst

Möchtet

Sie/sie

Können

Mögen

Wollen

Wissen

Möchten

Verleden tijd (das Präterium)

Kunnen

Mogen, houden van, lusten

Willen

Weten

Können

Mögen

Wollen

Wissen

Ich

Konnte

Mochte

Wollte

Wusste

Du

Konntest

Mochtest

Wolltest

Wusstest

Er/sie/es/man

Konnte

Mochte

Wollte

Wusste

Wir

Konnten

Mochten

Wollten

Wussten

Ihr

Konntet

Mochtet

Wolltet

Wusstet

Sie/sie

Konnten

Mochten

Wollten

Wussten

Möchten heeft geen verledentijdsvorm of voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord (das Partizip)

Ich habe

Gekonnt

Gemocht

Gewollt

Gewusst

6) De modale hulpwerkwoorden dürfen, müssen en sollen

Tegenwoordige tijd (das Präsens)

Dürfen

Müssen

Sollen

Ich

Darf

Muss

Soll

Du

Darfst

Musst

Sollst

Er/sie/es/man

Darf

Muss

Soll

Wir

Dürfen

Müssen

Sollen

Ihr

Dürft

Müsst

Sollt

Sie/sie

Dürfen

Müssen

Sollen

Dürfen = mogen, toestemming hebben                                             Du darfst hier nicht essen

Müssen = moeten (het kan niet anders, noodzaak)       Ich muss zur Toilette

Sollen = moeten (wil van een ander)                                    Er soll sich beim Direktor melden

Verleden tijd (das Präterium)

Dürfen

Müssen

Sollen

Ich

Durfte

Musste

Sollte

Du

Durftest

Musstest

Solltest

Er/sie/es/man

Durfte

Musste

Sollte

Wir

Durften

Mussten

Sollten

Ihr

Durftet

Musstet

Solltet

Sie/sie

Durften

Mussten

Sollten

Bijzonderheden van modale hulpwerkwoorden

De verleiding voor Nederlanders is groot om ‘zullen’ met sollen te vertalen. Dit kan echter maar in een zeer beperkt aantal gevallen, namelijk bij:

a)            men beweert

                Hij zou heel rijk zijn                        Er soll sehr reich sein

b)           afspraak

                Hij zou hier om vier uur zijn        Er sollte um vier Uhr hier sein

c)            voorstel

                Zal ik je helpen?                              Soll ich dir helfen?

In alle andere gevallen moet je ‘zullen’ met werden vertalen

2) Het werkwoord werden

Tegenwoordige tijd (das Präsens)

Het werkwoord werden heeft twee betekenissen: worden en zullen

Ik word

Ich werde

Ik zal

Ich werde

Jij wordt

Du wirst

Jij zal

Du wirst

Hij/zij/het/men wordt

Er/sie/es/man wird

Hij/zij/het/men zal

Er/sie/es/man wird

Wij worden

Wir werden

Wij zullen

Wir werden

Jullie worden

Ihr werdet

Jullie zullen

Ihr werdet

Zij worden

sie werden

Zij zullen

sie werden

U wordt

Sie werden

U zult

Sie werden

Verleden tijd (das Präterium)

In de tegenwoordige tijd zijn de vormen van werden gelijk, in de verleden tijd verschillen ze:

Ik werd

Ich wurde

Ik zou

Ich würde

Jij werd

Du wurdest

Jij zou

Du würdest

Hij/zij/het/men werd

Er/sie/es/man wurde

Hij/zij/het/men zou

Er/sie/es/man würde

Wij werden

Wir wurden

Wij zouden

Wir würden

Jullie werden

Ihr wurdet

Jullie zouden

Ihr würdet

Zij werden

sie wurden

Zij zouden

sie würden

U werd

Sie wurden

U zou

Sie würden

Het voltooid deelwoord (das Partizip)

Ik ben gisteren 15 geworden                                    Ich bin gestern 15 geworden

Als ‘mocht’ een voorwaarde uitdrukt, vertaal je het met sollte

Mocht hij nog komen, zeg dan…                             Sollte er noch kommen, dann sage ihm…

In het Duits gebruik je voor de Konjunktiv II een vorm van würden + infinitief. De Modalverben hebben echter eigen Konunktiv II-vormen

11) De Konjunktiv II

In het nederlands gebruik je een vorm van zouden + infinitief om een niet-werkelijkheid of een wens uit te drukken: Als ik rijk zou zijn, zou ik een grotere auto kopen

In het Duits gebruik je dan een vorm van würden + infinitief. Deze vorm van het werkwoord werden noemen we de Konjunktiv II. Een aantal werkwoorden heeft geen omschrijving met würden maar eigen Konkjunktiv II-vormen. Vergelijk:

Ik zou zijn

Ich ware

Ik zou weten

Ich wüsste

Ik zou hebben

Ich hätte

Ik zou graag willen

Ich möchte

Ik zou mogen

Ich dürfte

Ik zou kunnen

Ich könnte

Ik zou lezen

Ich würde lesen

Ik zou moeten

Ich müsste

Ik zou komen

Ich würde kommen

Deze vormen komen vooral in zinnen van het type: Wenn…, (dann) … (Als…, (dan)…)

Wenn ich reich wäre, würde ich mir ein großes Auto kaufen

Als ik rijk zou zijn, zou ik een grote auto kopen

Wenn ich das gewusst hätte, dan wäre ich nicht gekommen

Als ik dat had geweten, zou ik niet zijn gekomen (ware ik niet gekomen)

De uitgangen van de Konjunktiv II zijn:

Sein

Haben

Können

Werden

Ich

Wäre

Hätte

Könnte

Würde

Du

Wärst

Hättest

Könntest

Würdest

Er/sie/es/man

Wäre

Hätte

Könnte

Würde

Wir

Wären

Hätten

Könnten

Würden

Ihr

Wärt

Hättet

Könntet

Würdet

sie

Wären

Hätten

Könnten

Würden

Sie

Wären

Hätten

Könnten

Würden

Werkwoordsvolgorde bij twee of meer infinitieven

1) In hoofdzinnen

Als twee of meer infinitieven (hele werkwoorden) worden verbonden met een vorm van haben of werden, staat in het Duits de belangrijkste infinitief vooraan. Vaak maakt een modaal hulpwerkwoord deel uit van zo’n infinitiefconstructie

- Hij heeft het mij laten weten                                 Er hat es mich wissen lassen

- Hopelijk zal zij op het feest mogen komen      Hoffentlich wird sie auf das Fest kommen dürfen

2) In bijzinnen

Normaal staat in de Duitse bijzin de persoonsvorm achteraan

- Ik hoop dat hij snel zal komen                                               Ich hoffe, dass er schnell kommen wird

Echter bij twee of meer infinitieven na haben of werden is de volgorde: persoonsvorm, belangrijkste infinitief, minst belangrijkste infinitief

- Ik hoop dat je op het feest zult kunnen komen

Ich hoffe, dass du auf das Fest wirdt kommen können

Bron H

Het betrekkelijke voornaamwoord (das Relativpronomen)

Met een betrekkelijk voornaamwoord kunnen een hoofd- en bijzin met elkaar worden verbonden

Het woord waar den op terugslaat (in deze zin: der Eintritt), noemen we het antecedent. Het antecedent bepaalt het geslacht en het getal (enkelvoud of meervoud) van het betrekkelijk voornaamwoord. De naamval van het betrekkelijk voornaamwoord wordt bepaald door de functie van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin of door een erbij staand voorzetsel

De vormen van het betrekkelijk voornaamwoord in het Duits zijn:

Mannelijke

Vrouwelijk

Onzijdig

Meervoud

Nominativ

Der

Die

Das

Die

Genitiv

Dessen

Deren

Dessen

Deren

Dativ

Dem

Der

Dem

Denen

Akkusativ

Den

Die

Das

Die

Opmerkingen

1) Betrekkelijke voornaamwoorden beginnen altijd met een d…

2) Het betrekkelijk voornaamwoord heeft in alle tweede naamvallen en in de derde naamval meervoud een verlengende vorm:

Den Schauspieler, dessen Darbietung so beeindruckend war, trafen wir nach der Vorstellung

Die Zeichnung, deren Farben so bunt waren, hat uns am meisten gefallen

Die Leute, von denen ich erzählte, waren gestern auch in der Galerie

3) In het Nederlands komen constructies als waarmee, waarvan, waardoor, etc. veel voor. In het Duits omschrijf je die altijd met een voorzetsel gevolg door het betrekkelijk voornaamwoord

Der Wagen, mit dem du fährst, ist alt   

Der Tag, an dem ich geboren wurde, war ein Sonntag

Der Stuhl, auf dem du sitzt, ist schön    

Das Jahr, in dem ich geboren wurde, war ein ereignisreiches Jahr

4) Let op de volgende vormen:

Degene die:                      Derjenige, der es weiß, darf es sagen/Wer es weiß, darf es sagen

Hetgeen wat:                   Dasjenige was er wollte, war unmöglich/Was er wollte, war unmöglich

De manier waarop:        Die Art und Weise, wie du es gelöst hast, gefällt mir sehr

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.