DU Grammatica Hst1 tot en met Hst8 2003
Zijn van=gehören (3)
DAN:Denn (nou/toch) Dann=dan/toen (tijd)
MAAR:Aber (meestal) Sondern (eerste niet later hoe wel)
OF:Oder (of) Ob (als)
Er is=es gibt (4)
VRAGEN Bitten=verzoeken (handeling) Fragen= informatie vragen (informatie) Beide: vragen aan (4) Zin: Frage den Mann da nach dem weg (4) (3) DAT:Das (als: ond/lv) Dass+bz BZ=voegwoord ond bijw inf volt hw
Voegwoorden:weil=omdat denn=want
TRAPPEN VERGELIJKING
Bvnw:///// umlaut+er umlaut+st
Even groot=gleich groB
Het liefsten= am liebsten
ZULLEN
Werden=pure toekomst
Wöllen(?) 1. nu van plan zijn 2. zin hebben
Sollen(?)je vraagt wat iemand anders wil
Als=wenn toen=als
Breuk:Rangtelwoord+l Eentweede=halb/die Halfte(met a umlaut)
NAAR
Zu(3) naar toe
In(4) naar en erin
Nach: AK namen (zonder ld) (richtingswoorden) links rechts nach Hause
Konjunktiv zou+inf
v.t+umlaut zou….+inf > wurde (+umlaut) +inf
uz: (allemaal met umlaut>) hatte/ware/durfte/konnte/mochte/musste/musste/wusste
Vz nv 3+4 :An auf hiner neben in uber(met umlaut) unter vor zwischen +zn
Bijwoorden hinten vorn unten oben drauBen drinnen
TIJD: nach(3) fur(met umlaut)(4) seit(3) geen vz(4)
ANDERS:Altijd sonst behalve bij “ander” als het verschillend aanduidt.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden