3e Naamval:
Stap 1: staat er een voorzetsel met de derde naamval? -> dan is het de derde naamval en hoef je niet te ontleden
Stap 2: Kijk welk persoonlijk voornaamwoord je moet gebruiken
3e naamval woorden
ich -> mir
du -> dir
er -> ihm
sie -> ihr
es -> ihm
wir -> uns
ihr -> euch
sie -> ihnen
Sie -> Ihnen
wer -> wem
voorzetsels:
uns -> uit
bei -> bij
mit -> met
nach -> na, naar
seit -> sinds
von -> van, door
zu -> naar (bij personen), tot, bij
Voorbeeld:
Ist deine Schwester bei (jou)… zu Besuch?
Bei is een voorzetsel van de 3e naamval.
Jou komt van ‘jij’. 3e naamval.
Dus het antwoord = dir.
4e Naamval:
Stap 1: Welke naamval?
Hoe kun je dit weten? -> er is nu geen sprake van voorzetsels, dus je moet gaan ontleden!
Wat is de persoonsvorm?
1e naamval (onderwerp)= wie/wat + persoonsvorm
4e naamval (lijdend voorwerp)= wie/wat + persoonsvorm + onderwerp
Stap 2:
Om welke persoon gaat het?
Voorbeeld:
Ich habe (jullie) …….. Gestern im Supermarkt gesehen.
Stap 1: persoonsvorm= habe gesehen. Wie/wat heeft gezien? -> Ich.
Het is dus niet de 4e naamval, want het gaat om ‘jullie’.
Wie/wat heb ik gezien? -> jullie. Dus 4e naamval.
Stap 2: Het gaat om jullie= euch in de 4e naamval
Stap 1: persoonsvorm= habe gesehen. Wie/wat heeft gezien? -> Ich.
Het is dus niet de 4e naamval, want het gaat om ‘jullie’.
Wie/wat heb ik gezien? -> jullie. Dus 4e naamval.
Stap 2: Het gaat om jullie = euch in de 4e naamval
REACTIES
1 seconde geleden