De derde en vierde naamval

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 453 woorden
  • 22 maart 2016
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
17 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

3e Naamval:

Stap 1: staat er een voorzetsel met de derde naamval? -> dan is het de derde naamval en hoef je niet te ontleden

Stap 2: Kijk welk persoonlijk voornaamwoord je moet gebruiken

3e naamval woorden

ich      ->      mir

du      ->      dir

er       ->      ihm

sie      ->      ihr

es      ->      ihm

wir      ->      uns

ihr      ->      euch

sie      ->      ihnen

Sie      ->      Ihnen

wer     ->      wem

voorzetsels:

uns     ->      uit

bei     ->      bij

mit     ->      met

nach   ->      na, naar

seit     ->      sinds

von    ->      van, door

zu      ->      naar (bij personen), tot, bij

Voorbeeld:

Ist deine Schwester bei (jou)… zu Besuch?

Bei is een voorzetsel van de 3e naamval.

Jou komt van ‘jij’. 3e naamval.

Dus het antwoord = dir.

4e Naamval:

Stap 1: Welke naamval?

Hoe kun je dit weten? -> er is nu geen sprake van voorzetsels, dus je moet gaan ontleden!

Wat is de persoonsvorm?

1e naamval (onderwerp)= wie/wat + persoonsvorm

4e naamval (lijdend voorwerp)= wie/wat + persoonsvorm + onderwerp

Stap 2:

Om welke persoon gaat het?

Voorbeeld:

Ich habe (jullie) …….. Gestern im Supermarkt gesehen. 

Stap 1: persoonsvorm= habe gesehen. Wie/wat heeft gezien? -> Ich.

Het is dus niet de 4e naamval, want het gaat om ‘jullie’.

Wie/wat heb ik gezien? -> jullie. Dus 4e naamval.

Stap 2: Het gaat om jullie= euch in de 4e naamval

Stap 1: persoonsvorm= habe gesehen. Wie/wat heeft gezien? -> Ich.

Het is dus niet de 4e naamval, want het gaat om ‘jullie’.

Wie/wat heb ik gezien? -> jullie. Dus 4e naamval.

Stap 2: Het gaat om jullie = euch in de 4e naamval

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.