Thema 7 bloemen, vruchten zaden bs 1 t/m 5

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas havo/vwo | 966 woorden
  • 22 juni 2011
  • 451 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
451 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
1. Bloemen.
Het gekleurde gedeelte van een bloem is de bloemkroon, het groene gedeelte van een bloem is de bloemkelk.
In de bloem zitten de voortplantingsorganen: de meeldraden en de stamper.
In een uitgebloeide bloem kun je vruchtjes zien zitten.

De bloemkelk bestaat uit kelkbladeren, deze zijn meestal groen.
Bij sommige zitten de kelkbladeren aan elkaar vast dat heet: vergroeid.
De bloemkelk beschermt de bloem (als hij nog in de knop zit) tegen uitdroging en kou.

De bloemkroon bestaat uit kroonbladeren, deze zijn meestal fel en opvallend gekleurd, dat is voor het aanlokken van insecten.
Bij windbloemen zijn de kroonbladeren meestal klein en groen.
Ook de kroonbladeren kunnen vergroeid zijn.

Meeldraden zijn de mannelijke voortplantingsorganen bij een plant.
Een meeldraad bestaat uit een helmdraad en een helmknop.
De helmknop bestaat uit helmhokjes, in die helmhokjes word stuifmeel bewaard.
(ook wel stuifmeelkorrels genoemd of pollen)
Stuifmeelkorrels zijn de mannelijke geslachtscellen.
Als de helmhokjes openspringen kom het stuifmeel vrij.
Stuifmeelkorrels hebben een stevige wand die beschermt tegen uitdroging.

De stamper is het vrouwelijke voorplantingsorgaan.
Een bloem kan meerder stampers hebben.
Een stamper bestaat uit: een stempel, een stijl en een vruchtbeginsel.
Een bloem kan ook meerdere stijlen en stempels hebben.
En sommige bloemen hebben geen stijl.
In het vruchtbeginsel heb je 1 of meer zaadbeginsels, in ieder zaadbeginsel is er 1 eicel.
Een eicel is een vrouwelijke geslachtscel.
In zowel eicellen als stuifmeelkorrels zit 1 kern.

Veel bloemen vormen nectar.
Nectar is een zoete sap die insecten aanlokt.
Bijen verzamelen nectar en maken er honing van.

2. bestuiving.

het overbrengen van stuifmeel van een meeldraad op de stempel van een bloem heet bestuiving.
De stuifmeelkorrels moeten wel terechtkomen op een stempel van een bloem van de zelfde soort.
Anders is dat geen bestuiving.
Je hebt 2 vormen van zelfbestuiving.
1: Het stuifmeel van de bloem komt op zijn eigen stempel.
2: Bij een boom met veel bloemen kan een bloem een ander bloem bevruchten aan dezelfde boom.
We spreken van kruisbestuiving als de stuifmeelkorrels van een bloem terechtkomen op een andere bloem van hetzelfde soort.

Stuifmeel kan worden overgebracht door insecten of door de wind.
Bloemen waarbij de insecten het stuifmeel overbrengen heten insectenbloemen.
De insecten komen af op de geur kleur en grootte van een bloem.
Bloemen waarbij de wind zorgt voor de bestuiving heten windbloemen.

Als een bij opzoek gaat naar nectar klimt hij in de bloem en neemt het nectar mee, maar hij neemt ook de stuifmeelkorrels mee die aan zijn lijf blijven plakken.
Als hij dan naar de volgende bloem gaat om nectar te zoeken veegt hij de stuifmeelkorrels af aan de stempel van de bloem.
Als een bij bij een roos is geweest gaat hij weer opzoek naar een andere roos nooit een ander bloem.
Insectenbloemen maken in verhouding met windbloemen weinig stuifmeel.

Bij windbloemen zorgt de wind voor de bevruchting.
De wind blaast het stuifmeel uit de bloem weg.
De kans dat de stuifmeelkorrels op een windbloem van de zelfde soort belanden is erg klein, daarom maken windbloemen heel veel stuifmeel.
Bij windbloemen hangen de helmknoppen en de stempels buiten de bloem zodat het stuifmeel makkelijk weg kan worden geblazen en makkelijk op kan worden gevangen.

3. Bevruchting.

Als de stuifmeelkorrel terecht is gekomen op een stempel gaat de stuifmeel een buis vormen door de stamper heen.
Als de buis naar een zaadbeginsel is gegroeid, barst de bovenkant open en versmelten de kernen van de eicel en stuifmeelkorrel samen.
De bloem is bevrucht, het is nu een bevruchte eicel.
Daarna begint de bevruchte eicel te groeien en er ontstaat een kiem.
Uit het zaadbeginsel ontstaat een zaad.
Elk zaad bevat een kiem.
Er kunnen meerdere stuifmeelbuizen door een stijl groeien.
De stuifmeelbuizen groeien allemaal naar andere zaadbeginsels.
Uit elk zaadbeginsel kan een zaad ontstaan.

Mensen kweken ook planten.
Steeds kruisen ze verschillende planten met elkaar om een nieuw soort plant te maken.

4. Vruchten en zaden.

Na de bevruchting beginnen 1 of meer zaadbeginsels te groeien.
Deze zaadbeginsels groeien uit tot zaden.
De niet bevruchte eicellen en zaadbeginsels verschrompelen.
Het vruchtbeginsel word steeds groter en groter, het groeit uit tot een vrucht.
De kroonbladeren en de meeldraden vallen ook af.
Appels, kersen, tomaten en peulen zijn vruchten.
Bonen, erwten en de pitten van appels, kersen en tomaten zijn zaden.

In sommige vruchten zit maar 1 zaad in andere vruchten zitten meer zaden.
1 meloen kan honderden zaden bevatten die allemaal zijn bevrucht.


5. verspreiding van vruchten en zaden.

Uit bloemen ontstaan vruchten met zaden.
Elk zaad bevat een kiem, waaruit een nieuwe plant kan ontstaan.
Vruchten zorgen ervoor dat zaden kunnen worden verspreid.

Verspreiding van zaden door de plant zelf.
Sommige planten schieten of slingeren hun zaden weg.
Bij een plant springen de vruchten dan op een bepaald moment open.
Door de kracht waarmee dit gebeurt slingeren de zaden weg.
Voorbeelden van planten die dit doen zijn: de erwt, boon, brem en springzaad.

De meeste vruchten en zaden worden verspreid door de wind.
Deze vruchten en zaden hebben hulpmiddelen waardoor ze langer in de lucht kunnen zweven.
Bijvoorbeeld de pluisjes van een paardenbloem worden weggeblazen door de wind.
De vruchten van de Linde en de Esdoorn hebben “vleugels”.

Er zijn ook plantensoorten waarbij dieren voor de verspreiding zorgen.
Veel van deze vruchten hebben vruchtvlees, waardoor ze dieren aantrekken.
Als het dier de vrucht opeet, eet het dier de zaden ook gelijk op.
Het dier poept deze later uit, als ze dan op een gunstige plek terechtkomen kunnen de zaden gaan kiemen.

Bij eekhoorns gaat het anders.
De eekhoorn verstopt zijn wintervoorraad, maar kan deze plek soms niet meer terug vinden.
De zaden kunnen dan in deze “opslagplaats” gaan kiemen.

Sommige plantensoorten hebben “haakjes” aan de vruchten, zodat de plant vast kan blijven zitten aan de vacht van een dier.
Na enige tijd vallen de vruchten er weer af en kunnen ze op die plaats gaan kiemen.

REACTIES

N.

N.

ik vind dit een geweldige site jullie helpen veel mensen door dit te doen. xxx nootje

14 jaar geleden

W.

W.

Wat een spelfouten

13 jaar geleden

M.

M.

En zo handig haha :) dank jullie wel Groetjes Mathias

12 jaar geleden

C.

C.

Best handig deze samenvatting...maar soms wat kortaf en niet alle details verteld die je wel zou moeten weten voor bijvoorbeeld een proefwerk. Maar goed verder goed gedaan hoorr aahahha x

12 jaar geleden

T.

T.

bedankt ik gebruik hem om te leren voor de proefwerk week dus moet flink aan de bak

12 jaar geleden

A.

A.

Fhx!
K gebruik hem voor 't leren voor de proefwerkweek ^^ (Bah ;s proefwerkweek -.- btr helweekjj xD)

Mazzzeeel,
Joey :P

12 jaar geleden

A.

A.

(hieronder) Ik ook haha :p

12 jaar geleden

R.

R.

heel erg bedankt ikdoe mavo havo maar dit is krijg ik precies oefenen voor toetsweek

12 jaar geleden

P.

P.

Super dat je mensen hiermee wil helpen, maar het is precies dezelfde samenvatting als in het boek staat..

12 jaar geleden

I.

I.

heel handig dit !

11 jaar geleden

H.

H.

dit is echt een slechte site maar ook een goeie dus laat maar zitten

10 jaar geleden

J.

J.

is deze samenvatting niet een beetje kort?, in het boek staan altijd iets van 5 bladzijdes.
maar wel handig.
groetjes mij.

10 jaar geleden

I.

I.

Handig maar spelling hebben jullie nodig

10 jaar geleden

N.

N.

dit is geen uitreksel!

9 jaar geleden

A.

A.

mooi lekker leren voor pw

8 jaar geleden

X.

X.

niet alles is belangerijk dus het kan korter xoxo

7 jaar geleden

A.

A.

Bedankt ik gebruik het om een beetje te herhalen voor mijn proefwerkweek.

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.