Biologie thema 1; Regeling en gedrag:
§1tm 11.
Het zenuwstelsel:
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen.
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit hersenen en het ruggenmerg.
Een prikkel is een invloed uit het milieu op een organisme. Voorbeelden hiervan zijn: lichtstralen en geuren.
Als zintuigcellen prikkels opvangen geven ze seintjes af. Dit zijn elektrische signalen die door zenuwen kunnen worden voortgeleid.
Je hersenen verwerken de impulsen en reageren door het afgeven van impulsen. Die worden door zenuwen naar je speekselklieren en naar spieren in je arm geleid. Bijvoorbeeld: je speekselklieren reageren op de impulsen door speeksel te maken. Daardoor ga je watertanden.
Het zenuwstelsel verwerkt impulsen afkomstig van zintuigen, ook regelt het zenuwstelsel de werking van spieren en klieren.
Zenuwcellen en zenuwen:
Een zenuwcel is opgebouwd uit een cellichaam en uitlopers. Het cellichaam van een zenuwcel is het deel waarin zich de celkern bevindt. De cellichamen van zenuwcellen liggen in of vlak bij het centrale zenuwstelsel.
Door de uitlopers worden de impulsen voortgeleid. Er zijn uitlopers die impulsen naar het cellichaam toe geleiden en andersom. Uitlopers kunnen heel lang zijn.
Er zijn 3 typen zenuwcellen:
1. Gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel. De cellichamen van gevoelszenuwcellen vlakbij het centrale zenuwstelsel. Een gevoelszenuwcel heeft 1 lange uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt. Soms is die uitloper wel meer dan een meter lang.
2. Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren. De cellichamen van bewegingszenuwcellen liggen in het centrale zenuwstelsel. Een bewegingszenuwcel heeft 1 lange uitloper die impulsen van het cellichaam af leidt. Ook deze is soms wel een meter lang.
3. Schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Ze verbinden de uitlopers van gevoelszenuwcellen met de uitlopers van bewegingszenuwcellen. Schakelcellen liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel. Schakelcellen zijn onderling verbonden door middel van uitlopers.
Uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw. Daarin worden via duizenden uitlopers tegelijk impulsen voortgeleid. Elke uitloper in een zenuw is omgeven door een dun laagje, die isoleert de uitlopers van elkaar. Om een zenuw heen ligt ook een stevige laag die bescherming biedt. De meeste delen van het lichaam zijn door zenuwen verbonden met het ruggenmerg. Via het ruggenmerg worden impulsen naar de hersenen geleid. Je bent in staat heel snel te reageren terwijl zenuwen soms heel lang zijn. De impulsen worden met grote snelheid door het zenuwstelsel voortgeleid.
Het centrale zenuwstelsel:
Het ruggenmerg geleidt de impulsen afkomstig van zintuigen in romp en ledematen naar de hersenen. Ook geleidt het ruggenmerg de impulsen afkomstig van de hersenen naar de spieren en klieren in de romp en ledematen. Het ruggenmerg ligt in het wervelkanaal. Het ruggenmerg begint bij de hersenstam en eindigt bij de lendenwervels onder aan de rug.
De hersenen bestaan uit de hersenstam, de grote hersenen en de kleine hersenen.
De hersenstam ligt in het verlengde van het ruggenmerg en geleidt impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen en in omgekeerde richting. In de schors van de grote en de kleine hersenen liggen veel cellichamen van schakelcellen. In het merg liggen veel uitlopers van schakelcellen.
Je wordt je pas bewust van een prikkel als de impulsen in de schors van de grote hersenen zijn verwerkt. In de grote hersenen liggen de cellichamen van de schakelcellen in groepen bij elkaar: de hersencentra. Daar in kun je 2 centra’s onderscheiden:
In de gevoelscentra worden binnenkomende impulsen verwerkt. Doordat in de gevoelscentra van de grote hersenen binnenkomen vind de bewuste gewaarwording van prikkels plaats. De meeste gevoelscentra liggen bij de hersenschors achter de centrale groeve.
In de bewegingscentra kunnen impulsen ontstaan. Deze impulsen kunnen via de hersenstam, het ruggenmerg en bewegingszenuwcellen naar spieren worden geleid. Deze impulsen veroorzaken bewuste of gewilde bewegingen. De meeste bewegingscentra liggen bij elkaar vóór de centrale groeve.
De kleine hersenen zorgen voor de coördinatie van alle bewegingen van je lichaam. Ook zorgen kleine hersenen ervoor dat je je evenwicht kunt bewaren.
Het zintuigenstelsel:
Een zintuig is een orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving. In de zingtuigen liggen zintuigcellen. Deze zijn aangesloten op zenuwen. De hersenen verwerken de impulsen van al je zintuigen. Al je zintuigen vormen samen het zintuigenstelsel. In je huid liggen verschillende soorten zintuigen:
Warmtezintuigen reageren wanneer de huid in aanraking komt met iets dat warmer is dan je huid.
Koudezintuigen reageren wanneer je huid in aanraking komt met iets dat kouder is.
Drukzintuigen reageren wanneer er op je huid wordt gedrukt, deze liggen diep in de huid.
Tastzintuigen reageren op lichte aanraking van je huid. De tastzintuigen liggen in tastknopjes.
Pijn neem je waar met pijnpunten. Dat zijn de uiteinden van bepaalde zenuwen. Pijnpunten komen op allerlei plaatsen in je lichaam voor, ook in dieper gelegen organen.
Het reukzintuig, het neusslijmvlies en de reukharen worden geprikkeld als er geurende gassen bijkomen. De zintuigcellen geven dan impulsen af die via zenuwen naar de hersenen gaan.
In de mond zitten smaakknopjes, daarin liggen smaakzintuigcellen.
Horen:
De oorschelp dient voor het opvangen van geluiden. De geluiden komen via de gehoorgang bij het trommelvlies. In de gehoorgang liggen oorsmeerkliertjes die oorsmeer produceren. Het oorsmeer houdt het trommelvlies soepel, zodat het goed kan trillen. Achter het trommelvlies ligt de trommelholte. Hierin bevinden zich 3 gehoorbeentjes. Die geleiden de trillingen van het trommelvlies verder. Die komen in het slakkenhuis. Daarin bevindt zich een vloeistof die in trilling wordt gebracht. Zintuigen worden dan geprikkeld, de zintuigcellen geven dan impulsen af. De trommelholte wordt door de buis van eustachius verbonden met de keelholte. De wanden van de buis liggen gewoonlijk tegen elkaar aangedrukt. Bij bepaalde bewegingen (slikken, gapen) gaat de buis open. Hierdoor kan er lucht van de keelholte naar de trommelholte gaan, of omgekeerd.
Slechthorend kan aangeboren zijn, maar het kan ook door ouderdom of door bepaalde medicijnen. Bij jongeren is de voornaamste oorzaak lawaaibeschadiging. Bij lawaaibeschadiging raken de zintuigcellen in het slakkenhuis beschadigd. Dan worden er geen impulsen meer doorgegeven en hoor je niks. Geluid van 80 decibel kan schadelijk zijn en vanaf 130 decibel veroorzaakt het hevige pijn. Om lawaaibeschadiging te voorkomen mag je niet langer dan 4 uur per dag 80 decibel aanhoren.
Zien:
Je wenkbrauwen zorgen ervoor dat zweet niet in de ogen loopt.
Wimpers beschermen de ogen tegen vuil en te fel licht. Het harde oogvlies is een stevig, wit vlies dat het oog bescherming geeft. Het hoornvlies ligt over de iris en de pupil.
Traanvocht (geproduceerd door traanklieren) beschermt de ogen tegen uitdroging en reinigt de ogen. In de ooghoeken zitten 2 kleine openingen. Daar zitten de traanbuizen. Het traanvocht wordt afgevoerd naar de neusholte.
Het oog is voor het grootste deel gevuld met het glasachtig lichaam. Dit bestaat uit 3 lagen:
Buitenste laag: harde oogvlies, wit van kleur
Voorkant: hoornvlies, doorzichtig, zodat licht binnen kan vallen
Middelste laag: vaatvlies, bevat veel bloedvaten, zorgt voor de voeding van een groot deel van het oog.
Binnenkant: netvlies. Hierin liggen de zintuigcellen. Deze worden geprikkeld wanneer er licht op valt. De zintuigcellen geven dan impulsen af, via de oogzenuw naar het gezichtcentrum in de grote hersenen. In het centrum ligt de gele vlek. Met de zintuigcellen daarvan zie je het scherpst. De plaats waar de oogzenuw het oog verlaat heet de blinde vlek. Daarin liggen geen zintuigcellen. Je kunt hiermee niks zien. Het netvlies wordt door het glasachtig lichaam op zijn plaats gehouden.
Achter de iris en de pupil zit de lens, die zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. Met de pupilreflex wordt de hoeveelheid licht geregeld die op het netvlies valt. Met fel licht wordt de iris groot, daardoor wordt de pupil klein, en laat die weinig licht door, en andersom.
De kringspieren trekken samen en dan wordt de pupil kleiner. De straalsgewijs lopende spieren zorgen juist dat de pupil groter wordt.
Zintuigcellen in het netvlies nemen een omgekeerd, verkleind beeld waar, via de oogzenuw wordt dit beeld doorgeseind naar het gezichtcentrum in de grote hersenen. Die zorgen ervoor dat je het beeld toch als normaal waarneemt. De lenzen in je ogen zorgen ervoor dat er steeds scherp beeld op het netvlies ontstaat. De ooglenzen kunnen van vorm veranderen.
Het hormoonstelsel:
Hormonen zijn stoffen die de werking van bepaalde organen regelen. Hormoonklieren geven de hormonen af aan het bloed dat door de hormoonklier stroomt. De hormonen zijn alleen werkzaam in weefsels en organen die er gevoelig voor zijn. Hormonen zijn onder andere van invloed op de stofwisseilng, voortplanting, groei en ontwikkeling. Belangrijke hormoonklieren zijn de hypofyse, de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier, de bijnieren, de eierstokken en de teelballen.
De bijnieren produceren het hormoon adrenaline. Onder invloed van adrenaline gaat je hart sneller kloppen en ga je sneller ademhalen. Ook komt er meer glucose in het bloed. Door het verhoogde glucosegehalte van het bloed kunnen je spieren sneller en krachtiger werken.
Gedrag:
Gedrag is alles wat een mens of dier doet. Voorbeelden van gedrag zijn: geluiden maken, bewegingen maken, van kleur veranderen, geurstoffen afscheden en een lichaamshouding handhaven. Meestal komt gedrag tot stand door de werking van spieren. Vanuit de hersenen ontstaan impulsen in zintuigcellen in spieren. Als die samentrekken beweegt er iets. Een reactie van een mens of dier noemen we een respons. Je gedrag kan te maken hebben met erfelijke factoren, maar ook door leerprocessen. Door leerprocessen ontwikkelt het gedrag zich tijdens het leven. Hierdoor kan een dier aangepast gedrag vertonen, dan heeft hij een grotere overlevingskans.
Leerprocessen spelen bij de mens een belangrijkere rol dan bij dieren. Dit komt grotendeels door de opvoeding. Door contact via signalen leert een kind zich sociaal te ontwikkelen.
Normen zijn gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden. Waarden zijn uitgangspunten die mensen gebruiken bij het inrichten van hun leven. Bijvoorbeeld: eerlijkheid, respect voor anderen, rechtvaardigheid en vrijheid.
Rolgedrag is het gedrag dat anderen van iemand verwachten. Als iemand dat vertoond dat voelt hij aan het rolpatroon.
Kleuren en diepte zien:
Er zijn 2 typen zintuigcellen:
Met de staafjes kun je alleen contrasten zien in zwart-grijs-wit. Ze zijn erg gevoelig voor licht. Hiermee kun je ook voorwerpen in de schemering waarnemen. Overal in het netvlies liggen staafjes, behalve in de gele/blinde vlek.
Met de kegeltjes kun je kleuren zien. Ze zijn minder gevoelig voor licht dan staafjes, daardoor kun je met kegeltjes alleen met voldoende licht voorwerpen waarnemen. Kegeltjes liggen vooral in de gele vlek en omgeving. Bij iemand die kleurenblind is werken die kegeltjes niet goed.
Als je met 2 ogen naar een voorwerp kijkt vormt het uit 2 hoeken een ander beeld. Ze worden beide doorgeseind naar de hersenen, die vormen dan 1 beeld. De hersenen vergelijken ook beide doorgeseinde beelden met elkaar, daardoor kunnen we diepte zien en afstanden schatten.
De hypofyse en de schildklier:
De hypofyse ligt tegen de onderzijde van de hersenen. Het produceert een hormoon dat de groei van de beenderen van het skelet regelt. Als de hypofyse er teveel van produceert ontstaat er reuzengroei. En bij te weinig ontstaat dwerggroei. Daarnaast produceert de hypofyse hormonen de die werking van andere hormoonklieren beïnvloeden. Bij mannen stimuleren hormonen uit de hypofyse teelballen en bij vrouwen eierstokken. Ook produceert de hypofyse een hormoon dat de schildklier stimuleert. ]
De schilklier ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan. Het schildklierhormoon beïnvloedt de stofwisseling en de groei en ontwikkeling. Schildklier stimuleert de verbranding in cellen. Als je schildklier te veel schildklierhormoon produceert, wordt je rusteloos en mager. Bij te weinig krijg je het koud en ben je snel moe. Bij kinderen verlopen de geestelijke en lichamelijke groei trager. Een schildklier kan zich sterk vergroten als er bij volwassenen te weinig hormoon wordt geproduceerd, dit heet struma. Dit komt door te weinig jood.
§1tm 11.
Het zenuwstelsel:
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen.
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit hersenen en het ruggenmerg.
Een prikkel is een invloed uit het milieu op een organisme. Voorbeelden hiervan zijn: lichtstralen en geuren.
Als zintuigcellen prikkels opvangen geven ze seintjes af. Dit zijn elektrische signalen die door zenuwen kunnen worden voortgeleid.
Je hersenen verwerken de impulsen en reageren door het afgeven van impulsen. Die worden door zenuwen naar je speekselklieren en naar spieren in je arm geleid. Bijvoorbeeld: je speekselklieren reageren op de impulsen door speeksel te maken. Daardoor ga je watertanden.
Zenuwcellen en zenuwen:
Een zenuwcel is opgebouwd uit een cellichaam en uitlopers. Het cellichaam van een zenuwcel is het deel waarin zich de celkern bevindt. De cellichamen van zenuwcellen liggen in of vlak bij het centrale zenuwstelsel.
Door de uitlopers worden de impulsen voortgeleid. Er zijn uitlopers die impulsen naar het cellichaam toe geleiden en andersom. Uitlopers kunnen heel lang zijn.
Er zijn 3 typen zenuwcellen:
1. Gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel. De cellichamen van gevoelszenuwcellen vlakbij het centrale zenuwstelsel. Een gevoelszenuwcel heeft 1 lange uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt. Soms is die uitloper wel meer dan een meter lang.
2. Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren. De cellichamen van bewegingszenuwcellen liggen in het centrale zenuwstelsel. Een bewegingszenuwcel heeft 1 lange uitloper die impulsen van het cellichaam af leidt. Ook deze is soms wel een meter lang.
3. Schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Ze verbinden de uitlopers van gevoelszenuwcellen met de uitlopers van bewegingszenuwcellen. Schakelcellen liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel. Schakelcellen zijn onderling verbonden door middel van uitlopers.
Uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw. Daarin worden via duizenden uitlopers tegelijk impulsen voortgeleid. Elke uitloper in een zenuw is omgeven door een dun laagje, die isoleert de uitlopers van elkaar. Om een zenuw heen ligt ook een stevige laag die bescherming biedt. De meeste delen van het lichaam zijn door zenuwen verbonden met het ruggenmerg. Via het ruggenmerg worden impulsen naar de hersenen geleid. Je bent in staat heel snel te reageren terwijl zenuwen soms heel lang zijn. De impulsen worden met grote snelheid door het zenuwstelsel voortgeleid.
Het centrale zenuwstelsel:
Het ruggenmerg geleidt de impulsen afkomstig van zintuigen in romp en ledematen naar de hersenen. Ook geleidt het ruggenmerg de impulsen afkomstig van de hersenen naar de spieren en klieren in de romp en ledematen. Het ruggenmerg ligt in het wervelkanaal. Het ruggenmerg begint bij de hersenstam en eindigt bij de lendenwervels onder aan de rug.
De hersenstam ligt in het verlengde van het ruggenmerg en geleidt impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen en in omgekeerde richting. In de schors van de grote en de kleine hersenen liggen veel cellichamen van schakelcellen. In het merg liggen veel uitlopers van schakelcellen.
Je wordt je pas bewust van een prikkel als de impulsen in de schors van de grote hersenen zijn verwerkt. In de grote hersenen liggen de cellichamen van de schakelcellen in groepen bij elkaar: de hersencentra. Daar in kun je 2 centra’s onderscheiden:
In de gevoelscentra worden binnenkomende impulsen verwerkt. Doordat in de gevoelscentra van de grote hersenen binnenkomen vind de bewuste gewaarwording van prikkels plaats. De meeste gevoelscentra liggen bij de hersenschors achter de centrale groeve.
In de bewegingscentra kunnen impulsen ontstaan. Deze impulsen kunnen via de hersenstam, het ruggenmerg en bewegingszenuwcellen naar spieren worden geleid. Deze impulsen veroorzaken bewuste of gewilde bewegingen. De meeste bewegingscentra liggen bij elkaar vóór de centrale groeve.
De kleine hersenen zorgen voor de coördinatie van alle bewegingen van je lichaam. Ook zorgen kleine hersenen ervoor dat je je evenwicht kunt bewaren.
Het zintuigenstelsel:
Een zintuig is een orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving. In de zingtuigen liggen zintuigcellen. Deze zijn aangesloten op zenuwen. De hersenen verwerken de impulsen van al je zintuigen. Al je zintuigen vormen samen het zintuigenstelsel. In je huid liggen verschillende soorten zintuigen:
Warmtezintuigen reageren wanneer de huid in aanraking komt met iets dat warmer is dan je huid.
Koudezintuigen reageren wanneer je huid in aanraking komt met iets dat kouder is.
Drukzintuigen reageren wanneer er op je huid wordt gedrukt, deze liggen diep in de huid.
Pijn neem je waar met pijnpunten. Dat zijn de uiteinden van bepaalde zenuwen. Pijnpunten komen op allerlei plaatsen in je lichaam voor, ook in dieper gelegen organen.
Het reukzintuig, het neusslijmvlies en de reukharen worden geprikkeld als er geurende gassen bijkomen. De zintuigcellen geven dan impulsen af die via zenuwen naar de hersenen gaan.
In de mond zitten smaakknopjes, daarin liggen smaakzintuigcellen.
Horen:
De oorschelp dient voor het opvangen van geluiden. De geluiden komen via de gehoorgang bij het trommelvlies. In de gehoorgang liggen oorsmeerkliertjes die oorsmeer produceren. Het oorsmeer houdt het trommelvlies soepel, zodat het goed kan trillen. Achter het trommelvlies ligt de trommelholte. Hierin bevinden zich 3 gehoorbeentjes. Die geleiden de trillingen van het trommelvlies verder. Die komen in het slakkenhuis. Daarin bevindt zich een vloeistof die in trilling wordt gebracht. Zintuigen worden dan geprikkeld, de zintuigcellen geven dan impulsen af. De trommelholte wordt door de buis van eustachius verbonden met de keelholte. De wanden van de buis liggen gewoonlijk tegen elkaar aangedrukt. Bij bepaalde bewegingen (slikken, gapen) gaat de buis open. Hierdoor kan er lucht van de keelholte naar de trommelholte gaan, of omgekeerd.
Slechthorend kan aangeboren zijn, maar het kan ook door ouderdom of door bepaalde medicijnen. Bij jongeren is de voornaamste oorzaak lawaaibeschadiging. Bij lawaaibeschadiging raken de zintuigcellen in het slakkenhuis beschadigd. Dan worden er geen impulsen meer doorgegeven en hoor je niks. Geluid van 80 decibel kan schadelijk zijn en vanaf 130 decibel veroorzaakt het hevige pijn. Om lawaaibeschadiging te voorkomen mag je niet langer dan 4 uur per dag 80 decibel aanhoren.
Zien:
Je wenkbrauwen zorgen ervoor dat zweet niet in de ogen loopt.
Wimpers beschermen de ogen tegen vuil en te fel licht. Het harde oogvlies is een stevig, wit vlies dat het oog bescherming geeft. Het hoornvlies ligt over de iris en de pupil.
Traanvocht (geproduceerd door traanklieren) beschermt de ogen tegen uitdroging en reinigt de ogen. In de ooghoeken zitten 2 kleine openingen. Daar zitten de traanbuizen. Het traanvocht wordt afgevoerd naar de neusholte.
Het oog is voor het grootste deel gevuld met het glasachtig lichaam. Dit bestaat uit 3 lagen:
Voorkant: hoornvlies, doorzichtig, zodat licht binnen kan vallen
Middelste laag: vaatvlies, bevat veel bloedvaten, zorgt voor de voeding van een groot deel van het oog.
Binnenkant: netvlies. Hierin liggen de zintuigcellen. Deze worden geprikkeld wanneer er licht op valt. De zintuigcellen geven dan impulsen af, via de oogzenuw naar het gezichtcentrum in de grote hersenen. In het centrum ligt de gele vlek. Met de zintuigcellen daarvan zie je het scherpst. De plaats waar de oogzenuw het oog verlaat heet de blinde vlek. Daarin liggen geen zintuigcellen. Je kunt hiermee niks zien. Het netvlies wordt door het glasachtig lichaam op zijn plaats gehouden.
Achter de iris en de pupil zit de lens, die zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. Met de pupilreflex wordt de hoeveelheid licht geregeld die op het netvlies valt. Met fel licht wordt de iris groot, daardoor wordt de pupil klein, en laat die weinig licht door, en andersom.
De kringspieren trekken samen en dan wordt de pupil kleiner. De straalsgewijs lopende spieren zorgen juist dat de pupil groter wordt.
Zintuigcellen in het netvlies nemen een omgekeerd, verkleind beeld waar, via de oogzenuw wordt dit beeld doorgeseind naar het gezichtcentrum in de grote hersenen. Die zorgen ervoor dat je het beeld toch als normaal waarneemt. De lenzen in je ogen zorgen ervoor dat er steeds scherp beeld op het netvlies ontstaat. De ooglenzen kunnen van vorm veranderen.
Het hormoonstelsel:
Hormonen zijn stoffen die de werking van bepaalde organen regelen. Hormoonklieren geven de hormonen af aan het bloed dat door de hormoonklier stroomt. De hormonen zijn alleen werkzaam in weefsels en organen die er gevoelig voor zijn. Hormonen zijn onder andere van invloed op de stofwisseilng, voortplanting, groei en ontwikkeling. Belangrijke hormoonklieren zijn de hypofyse, de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier, de bijnieren, de eierstokken en de teelballen.
De bijnieren produceren het hormoon adrenaline. Onder invloed van adrenaline gaat je hart sneller kloppen en ga je sneller ademhalen. Ook komt er meer glucose in het bloed. Door het verhoogde glucosegehalte van het bloed kunnen je spieren sneller en krachtiger werken.
Gedrag is alles wat een mens of dier doet. Voorbeelden van gedrag zijn: geluiden maken, bewegingen maken, van kleur veranderen, geurstoffen afscheden en een lichaamshouding handhaven. Meestal komt gedrag tot stand door de werking van spieren. Vanuit de hersenen ontstaan impulsen in zintuigcellen in spieren. Als die samentrekken beweegt er iets. Een reactie van een mens of dier noemen we een respons. Je gedrag kan te maken hebben met erfelijke factoren, maar ook door leerprocessen. Door leerprocessen ontwikkelt het gedrag zich tijdens het leven. Hierdoor kan een dier aangepast gedrag vertonen, dan heeft hij een grotere overlevingskans.
Leerprocessen spelen bij de mens een belangrijkere rol dan bij dieren. Dit komt grotendeels door de opvoeding. Door contact via signalen leert een kind zich sociaal te ontwikkelen.
Normen zijn gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden. Waarden zijn uitgangspunten die mensen gebruiken bij het inrichten van hun leven. Bijvoorbeeld: eerlijkheid, respect voor anderen, rechtvaardigheid en vrijheid.
Rolgedrag is het gedrag dat anderen van iemand verwachten. Als iemand dat vertoond dat voelt hij aan het rolpatroon.
Kleuren en diepte zien:
Er zijn 2 typen zintuigcellen:
Met de staafjes kun je alleen contrasten zien in zwart-grijs-wit. Ze zijn erg gevoelig voor licht. Hiermee kun je ook voorwerpen in de schemering waarnemen. Overal in het netvlies liggen staafjes, behalve in de gele/blinde vlek.
Met de kegeltjes kun je kleuren zien. Ze zijn minder gevoelig voor licht dan staafjes, daardoor kun je met kegeltjes alleen met voldoende licht voorwerpen waarnemen. Kegeltjes liggen vooral in de gele vlek en omgeving. Bij iemand die kleurenblind is werken die kegeltjes niet goed.
Als je met 2 ogen naar een voorwerp kijkt vormt het uit 2 hoeken een ander beeld. Ze worden beide doorgeseind naar de hersenen, die vormen dan 1 beeld. De hersenen vergelijken ook beide doorgeseinde beelden met elkaar, daardoor kunnen we diepte zien en afstanden schatten.
De hypofyse ligt tegen de onderzijde van de hersenen. Het produceert een hormoon dat de groei van de beenderen van het skelet regelt. Als de hypofyse er teveel van produceert ontstaat er reuzengroei. En bij te weinig ontstaat dwerggroei. Daarnaast produceert de hypofyse hormonen de die werking van andere hormoonklieren beïnvloeden. Bij mannen stimuleren hormonen uit de hypofyse teelballen en bij vrouwen eierstokken. Ook produceert de hypofyse een hormoon dat de schildklier stimuleert. ]
De schilklier ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan. Het schildklierhormoon beïnvloedt de stofwisseling en de groei en ontwikkeling. Schildklier stimuleert de verbranding in cellen. Als je schildklier te veel schildklierhormoon produceert, wordt je rusteloos en mager. Bij te weinig krijg je het koud en ben je snel moe. Bij kinderen verlopen de geestelijke en lichamelijke groei trager. Een schildklier kan zich sterk vergroten als er bij volwassenen te weinig hormoon wordt geproduceerd, dit heet struma. Dit komt door te weinig jood.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
ik vind dit een hele goeie sametvatting van het hoofdstuk. En ook makkelijker te leren!
Ik raad dit zeker aan voor mensen die nog bio voor een rep. of so moeten leren.
12 jaar geleden
Antwoorden..
..
goede samenvatting !! Knap gedaan!!!
11 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
hej heel leuk voor als mijn huiswerkzin er niet is maar ik wilde 34/45/36/37 graag weten
7 jaar geleden
Antwoorden