Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Thema 5 P 1 t/m 9

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas havo/vwo | 2268 woorden
  • 19 december 2013
  • 137 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
137 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Inspiratie nodig voor je profielwerkstuk?

Ben jij op zoek naar een onderwerp voor je profielwerkstuk, maar weet je niet waar te beginnen? Bij de Universiteit Twente vind je volop inspiratie. Van organen op chips tot fast fashion tot het programmeren van een robot – er is altijd wel een onderwerp dat bij jouw interesses past.

Lees meer!

Biologie Voor Jou Samenvatting Klas 1 Thema 5 Paragraaf 1,2,3,4,5,6,7,8,9

Paragraaf 1 Het skelet van de mens

  1. Het skelet van een mens
  2. De wervelkolom
  3. De schedelbeenderen van een mens
  4. De schedel van een pasgeboren baby
  1. De mens heeft een inwendig skelet (geraamte)
  2. Een geraamte bestaat uit meer dan 200 beenderen (botten)
  3. De schedel word gedragen door de wervelkolom
  4. De romp: alles behalve schedel en ledematen
  5. Borstkas: de borstwervels, de ribben en het borstbeen
  6. Schoudergordel: de schouderbladen en de sleutelbeenderen
  7. Ledematen: armen en benen
  1. De schedelbeenderen van een pasgeboren baby zitten nog niet aan elkaar vast
  2. Fontanellen: De dunne, vliezige plaatsen tussen de schedelbeenderen van een pasgeboren baby
  3. Als het kind ongeveer anderhalf jaar oud is, zijn de fontanellen dichtgegroeid.
  1. De lenden van een mens zitten in het onderste deel van de rug
  2. 4 functies van het skelet

- geeft stevigheid

-  Beschermt organen

- geeft vorm

- maakt beweging mogelijk

  1. De dijbenen moeten het gewicht van de schedel, de romp en armen kunnen dragen, daarom zijn de dijbenen steviger dan de opperarmbenen

Functie

Blijkt uit

Beweging mogelijk maken

Aan het skelet zitten de spieren vast die je botten laten bewegen

Stevigheid geven aan het lichaam

Zonder skelet kun je niet rechtop staan

Tere organen beschermen

De schedel ligt rondom de hersenen en beschermt daardoor de hersenen (Of je ribben liggen om de longen en het hart en beschermen daardoor deze kwetsbare organen)

Vorm geven aan het lichaam

Bijvoorbeeld de vorm van je hoofd wordt bepaald door de vorm van je schedel

Armen

Benen

1. De functie is vooral

Grijpen

Steun geven

2. De spieren zijn

Minder sterk

Sterk

3. De ledematen zijn

Beweeglijk

Minder beweeglijk

4. De vingers/tenen hebben

Lange kootjes

Korte kootjes

5. De duimen/grote tenen zijn

Opponeerbaar

Niet opponeerbaar

Paragraaf 2 Het skelet van zoogdieren

  1. Voordeel lopen op de hele voetzool: Het steunoppervlak waarop je loopt is groot, daardoor kan het dier beter in evenwicht blijven
  2. Zoolgangers: bosmuis, eekhoorn, mens
  3. Teengangers: kat, vos, hermelijn
  4. Topgangers: edelhert, wild zwijn, schaap (ook wel hoefgangers genoemd)
  5. Knokkelgangers lopen op de vingerkootjes van hun voorpoten
  6. Het hielbeen bevindt zich het verst van de grond bij topgangers (hoefgangers)
  7. Topgangers kunnen het snelst lopen en kunnen dit het langst volhouden

Paragraaf 3: Kraakbeenweefsel en beenweefsel

  1. Kraakbeenweefsel en beenweefsel geven stevigheid
  2. Bij kraakbeenweefsel en beenweefsel komen tussen de cellen tussencelstof voor
  3. Tussencelstof zorgt ervoor dat kraakbeen stevig is, maar ook buigzaam
  4. Bij baby’s bestaat het skelet voornamelijk uit kraakbeenweefsel. Tijdens de groei wordt veel kraakbeenweefsel vervangen door beenweefsel.
  5. Bij beenweefsel liggen de cellen in krijgen rondom fijne kanaaltjes. In die kanaaltjes zitten bloedvaten.
  6. De tussencelstof van been is harder dan dat van kraakbeen
  7. De tussencelstof van been bestaat voornamelijk uit kalkzouten en lijmstof
  8. Kalkzouten geven stevigheid
  9. Lijmstof zorgt voor buigzaamheid
  10. Als je een bot in zoutzuuroplossing legt, word het bot buigzaam omdat de kalkzouten uit het bot verdwijnen
  11. Als je een bot in het vuur houd, verbrand de lijmstof en word het bot breekbaar
  1. Oudere mensen hebben minder lijmstof en meer kalkzouten in de tussencelstof van het beenweefsel. Daardoor zijn de beenderen breekbaarder
  2. 4 plaatsen in je lichaam waar kraakbeen voorkomt

- In de neus

- In de oorschelpen

- Tussen het borstbeen en de ribben

- Tussen de wervels van de wervelkolom

Paragraaf 4 Beenverbindingen

  1. Beenverbindingen

- Vergroeid : wervels van het heiligbeen&staartbeen (geen beweging mogelijk)

- Naadverbinding: wandbeen&voorhoofdsbeen(geen beweging mogelijk)

- door kraakbeen: 2 lendenwervels & ribben en borstbeen (een beetje beweging mogelijk)

- door gewrichten: Heupbeen en dijbeen & opperarmbeen en ellepijp & ribben en borstwervels & twee teenkootjes (veel beweging mogelijk)

  1. Een gewricht wordt meestal gevormd door 2 botten. Het ene bot heeft een gewrichtskogel, de andere een gewrichtskom. Die kunnen in elkaar bewegen
  2. 2 functies van de kraakbeenlaagjes op de gewrichtskom en de gewrichtskogel:
  • Hierdoor kunnen botten soepel bewegen
  • Er wordt slijtage tegen gegaan
  1. Functie gewrichtskapsel: Het zorgt ervoor dat de botten op hun plek blijven
  2. Functie gewrichtssmeer: Stroperige vloeistof die werkt als een soort smeervet. Hierdoor kunnen de botten soepel buigen
  1. Op welke 2 manieren wordt er voor gezorgd dat een gewricht soepel kan bewegen?
  • Door de kraakbeenlaagjes
  • Door het gewrichtssmeer
  1. Functie van de kapselbanden: Die helpen mee om de botten op de goede plaats te houden
  2. Functie van de slijmbeurs: Een zakje met stroperige vloeistof die dient als stootkussen op plaatsen waar het bot stevig tegen spieren of pezen kan drukken
  3. De 3 typen gewrichten:
  • Kogelgewrichten *schouder en knie*(kunnen helemaal rond en ook links-rechts en boven-beneden)
  • Scharniergewrichten *tussen twee vingerkootjes* (kunnen alleen op en neer)
  • Rolgewrichten *spaakbeen en ellepijp*(hand omdraaien)

Paragraaf 5: Spieren

  1. Functie spieren: bewegen
  2. Het spierstelsel bestaat uit zo’n 650 spieren
  3. Een spier zit met pezen aan beenderen vast
  4. De plaats waar een pees aan een bot vastzit, heet aanhechtingsplaats
  5. Een spier kan zich samentrekken, een pees niet
  6. Als een spier zich samentrekt, wordt hij korter
  7. Bij een spier die zich samentrekt, trekt de spier de botten waar de spier aan vast zit, naar elkaar toe.
  8. Met de spieren in je bovenarm kun je de onderarm bewegen
  9. Ander woord voor armbuigspier = biceps
  10. Ander woord voor armstrekspier = triceps
  11. Spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft, noemen we antagonisten

Paragraaf 6: Houding en beweging

HOUDING

  1. Vorm van de wervelkolom: dubbele s-vorm
  2. De dubbele s-vorm wordt in stand gehouden door de rugspieren die aan de wervels zijn bevestigd
  3. De wervels zijn verbonden door kraakbeen
  4. De schijfjes kraakbeen tussen de wervels heten tussenwervelschijven
  5. Tussenwervelschijven werken als een soort schokbrekers
  6. De wervelkolom is veerkrachtig door de dubbele-s-vorm en de tussenwervelschijven, daardoor worden tijdens het lopen schokken opgevangen
  7. De wervelkolom kan scheef komen te staan door een verkeerde houding
  8. De wervelkolom kan zijn veerkracht verliezen doordat de ene kant van de wervelkolom meer belast wordt, spieren moeten harder werken, en de tussenwervelschijven moeten aan 1 kant harder werken.
  9. ^ dit kan je voorkomen door een goede lichaamshouding, zoals goed rechtzitten en staan

TILLEN

  1. Bij tillen is het belangrijk dat je wervelkolom zoveel mogelijk de dubbele-s-vorm houdt
  2. – niet onnodig tillen – hulpmiddelen gebruiken – niet te veel in 1 keer – er moet niets in de weg staan – recht voor de last staan – Til nooit met verdraaide voeten- met 2 handen tillen  - last zo dicht mogelijk bij het lichaam houden – buig niet verder voorover dan noodzakelijk – gebruik ook je beenspieren bij het tillen  - til niet hoger dan schouderhoogte – neem lichaamsklachten direct serieus – (5 kunnen opnoemen)

BEWEGING

  1. Als je regelmatig aan lichaamsbeweging doet, krijg je een goede conditie
  2. Door je spieren te trainen kun je betere prestaties leveren
  3. Ongetrainde spieren raken eerder geblesseerd dan getrainde spieren
  4. Met sterke rug- en buikspieren heb je minder snel last van rugpijn
  5. Sporten kan je ook ontspanning geven

Paragraaf 7

  1. Het aantal sportblessures in Nederlands wordt geschat op 1,5 miljoen per jaar. Ongeveer de helft moet medisch behandeld worden
  1. Spierpijn ontstaat vaak na een inspanning waaraan je niet gewend bent.
  2. Als je ongetraind gaat sporten, kun je spierpijn krijgen
  3. Ook bij sterke afkoeling kun je spierpijn krijgen (slapen op de tocht) Je spieren worden stijf.
  4. Spierpijn kan ook gevolg zijn van een beschadiging aan een spier.
  5. Door een te sterke inspanning of door een plotselinge beweging kun je een spierscheuring oplopen.
  6. Een scheuring van een kuitspier wordt ‘zweepslag’ genoemd
  7. Een gescheurde spier geneest meestal door rust
  8. In ernstige gevallen van een gescheurde spier wordt een drukverband aangelegd.
  1. Behalve aan je spieren kun je ook blessures oplopen aan je botten, gewrichten of pezen.
  2. Bij wielrenners komen bij valpartijen botbreuken voor, vooral van een sleutelbeen
  3. Bij voetballers komen vaak botbreuken aan scheenbeen of kuitbeen voor
  1. Voor een goede genezing moeten de twee helften van het bot in de goede stand aan elkaar kunnen groeien.
  2. Als de bothelften scheef zijn gaan staan, moeten ze worden gezet, zodat ze in de goede stand staan.
  3. De beide bothelften worden meestal met een gipsverband in de goede stand gehouden.
  4. Als gipsverband niet lukt, worden schroeven of pinnen in de botten aangebracht.

VOETBALKNIE

  1. Een voetbalknie is 1 van de meest voorkomende blessures
  2. Als het lichaam draait terwijl het onderbeen blijft staan, kan in het kniegewricht de meniscus scheuren.
  3. Meestal zijn de kapselbanden en het gewrichtskapsel ook beschadigd, dan ontstaat er een zwelling door het vocht dat zich in het gewricht oploopt. Dat noemen we water in de knie.
  4. Het kan ook zijn dat een afgescheurd stukje meniscus het bewegen de knie belet. De knie zit dan ‘op slot’.
  5. Soms is rust al voldoende om het kniegewricht te laten genezen,  maar meestal moet de gescheurde meniscus operatief worden verwijderd.

ANDERE BLESSURES

  1. Een kneuzing is een beschadiging van weefsel zonder dat er iets is gescheurd of gebroken. Een kneuzing ontstaat meestal doordat je een stoot, een stomp of een trap krijgt.
  2. Bij een kneuzing zwelt het weefsel op, doordat er een inwendige bloeding plaatsvindt en er zich vocht in het weefsel ophoopt.
  3. Deze zwelling kun je tegengaan door ijswater op de gekneusde plek te doen.
  4. Door de behandeling met ijswater wordt de inwendige bloeding minder.
  5. Bovendien vermindert ijswater de pijn
  6. Daarna geneest de blessure door rust. In ernstige gevallen wordt een drukverband aangelegd.
  1. Een verzwikking is een kneuzing van een gewricht.
  2. Bij een verzwikking van een voet kunnen het gewrichtskapsel en de kapselbanden bij je enkel te ver uitrekken.
  3. Bij een ernstige verzwikking kunnen gewrichtskapsel en de kapselbanden scheuren. Je hebt dan ‘gescheurde enkelbanden’.
  1. Bij een ontwrichting schiet de gewrichtskogel uit de gewrichtskom
  2. Een ontwrichting kan je bijvoorbeeld krijgen als  je verkeerd op je arm valt, je arm schiet dan uit de kom
  3. De arts zet de gewrichtskogel dan weer in de gewrichtskom
  1. Nog een veelvoorkomende blessure zijn ontstekingen van de aanhechtingsplaatsen van spieren.
  2. Deze ontstekingen ontstaan meestal door overbelasting van de spieren
  3. Bijvoorbeeld tennisarm: aanhechtingsplaats van elleboog is ontstoken. Vooral het botuitsteeksel bij de elleboog doet dan pijn. Dit wordt veroorzaakt door kleine scheurtjes in de pees bij de aanhechtingsplaats.
  1. Bij een achillespeesontsteking is de aanhechtingsplaats van een kuitspier ontstoken. De achillespees verbindt de kuitspier met het hielbeen. Als de kuitspier heel zwaar belast wordt, kan de achillespees scheuren.
  1. Oorzaken van sportblessures

1. Ruwheid en overtreding van de spelregels (geen sportiviteit)

2. Ongeoefendheid en onvoldoende techniek

3. Gebrek aan conditie

4. Overbelasting van spieren en oververmoeidheid

5. Onvoldoende warming-up, onvoldoende rekoefeningen en/of onvoldoende cooling-down

6. Slechte weesomstandigheden (regen, kou of ijs)

7. Te snel hervatten van de sportoefening na een blessure

8. Slechte sportuitrusting (bijv. slecht materiaal of slechte schoenen)

  1. Een warming up is belangrijk als spieren plotseling hard moeten werken. Als je geen warming up doet kan je een blessure krijgen zoals een spierscheuring.
  2. Door de warming up krijgen de spieren meer bloed, ze worden warmer en er gaat meer zuurstof naartoe.
  3. Tussen de warming up en de wedstrijd/training mag maximaal een kwartier tussen zitten
  4. De rekoefeningen bereiden je spieren voor op het werk dat ze moeten verrichten. Bi j een goede rekoefening  rekken je spieren rustig en langzaam op. Ze worden daardoor flexibeler.
  1. Door het intensief je spieren gebruiken met het sporten hopen zich in je spieren afvalstoffen op.
  2. Na het sporten gaat je bloed langzamer stromen en daardoor  blijven de afvalstoffen langer in je spieren aanwezig. De afvalstoffen zijn giftig en kunnen spierpijn veroorzaken.
  3. Door de cooling-down stroomt het bloed wat sneller door je spieren en kan zo meer afvalstoffen uit je spieren opnemen

RSI

  1. Gamers spelen vaak uren achtereen en krijgen dan ook regelmatig last van hun arm. Dit wordt een muisarm genoemd. Een muisarm  ontstaat doordat een beweging vaak wordt herhaald, meestal ook met een verkeerde techniek.
  2. Bij het werken met een computer is een goede zithouding belangrijk. Hiermee verklein je de kans op een muisarm.
  3. Wanneer een blessure ontstaat door te vaak achtereen dezelfde beweging te maken, spreekt men van RSI. RSI = Herhaalde belasting blessure
  4. Mensen met een RSI hebben behalve klachten aan een pees of gewricht vaak ook andere klachten, zoals rugpijn en hoofdpijn.

Paragraaf 8

  1. Leer hiervoor het skelet van het menselijk lichaam, en zoek de overeenkomsten en verschillen met het skelet van een mens en een skelet van een hond/walvis/mol/vleermuis/chimpansee

Paragraaf 9

  1. Een tussenwervelschijf dankt zijn elasticiteit vooral aan de waterrijke kern.
  2. In het midden van de tussenwervelschijf bevindt zich weefsel dat vocht bevat. Hieromheen ligt een stevig kapsel.
  3. Het vocht in de waterrijke kern staat onder hoge druk
  1. Hernia: Een zwakke plek in het kapsel rondom de waterrijke kern.
  2. Door de hoge druk puilt de waterrijke kern door de zwakke plek uit.
  3. Het uitstulpende deel  van de tussenwervelschijf drukt tegen het ruggenmerg.
  4. Het ruggenmerg verbindt de zenuwen van je lichaam met je hersenen
  5. Door de hernia komt een deel van de zenuwen klem te zitten. Dit veroorzaakt rugpijn, die vaak ook uitstraalt naar een been.
  6. Hernia is vaak het gevolg van slijtage. Door een verkeerde lichaamshouding of door verkeerd tillen kan een hernia al op jonge leeftijd onstaan.
  1. Spit treedt vaak plotseling op na een verkeerde beweging.
  2. Bij spit verkrampen de spieren onder in de rug.  Dit veroorzaakt rugpijn die vaak enkele dagen tot soms een paar weken kan aanhouden.
  1. Na het opstaan rugpijn die na een tijdje verdwijnt (starterspijn)
  2. Door de liggende houding tijdens het slapen gaan de wervels wat uiteen staan. De waterrijke kern kan dan vocht aanzuigen en zwelt wat op.
  3. Bij het opstaan kan de vergrote waterrijke kern tegen een zenuw drukken, waardoor de rugpijn ontstaat. Na enige tijd verdwijnt door de druk van de wervelkolom vocht uit de waterrijke kern. De rugpijn houdt dan op.

REACTIES

L.

L.


Super net nodig

10 jaar geleden

A.

A.

als voorbeeld is par 7 geen samenvatting bijna de hele tekst staat erin ook dingen die niet belangrijk rij

9 jaar geleden

E.

E.

thnxx

xx

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.