Thema 5 Homeostase
Basisstof 1
Door Homeostase wordt het interne milieu rond de normwaarde gehouden, dit gebeurd voornamelijk door negatieve terugkoppeling. Bijv de lichaamstemperatuur: als de zintuigen in de hypothalamus een te lage temperatuur, onder de normwaarde, meet. Dan wordt de warmteproductie verhoogd door een hogere intensiteit van de stofwisseling en door onwillekeurige spierbewegingen. Maar als het een te hoge temperatuur meet, staat het lichaam de warmte af door middel van het verwijden van bloedvaten en een grotere zweetproductie.
De samenstelling van het interne milieu wordt ook constant gehouden d.m.v. stoffen opslaan, uitscheiden of opnemen.
Basisstof 2
De bouw van het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel (grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel (overige zenuwen). De functie van het zenuwstelsel is op te delen in het animale zenuwstelsel (bewuste reacties zoals bewegen) en het autonome zenuwstelsel (onbewuste dingen zoals ademhaling, hartslag en vertering). BINAS 88A
Het zenuwstelsel bestaat uit neuronen (zenuwcellen of conductoren), elk opgebouwd uit een cellichaam en uitlopers. Cellichamen liggen bijna altijd vlakbij het centrale zenuwstelsel. Neuronen leiden impulsen, een soort elektrisch signaal, door. Uitlopers die impulsen naar het cellichaam toe leiden heten dendrieten en uitlopers die impulsen van het cellichaam af leiden heten axonen.
De uiteinden van axonen en dendrieten vettakken zich sterk en aan het eind van een vertakking zit een synaps. Hierdoor kan een neuron impulsen ontvangen of doorgeven.
Sensorische neuronen leiden de impulsen van de zintuigcellen (receptoren) via één lang dendriet naar het centrale zenuwstelsel toe, waar het cellichaam vlakbij ligt. Via het korte axon wordt het impuls doorgegeven aan een schakelneuron dat geheel in het centrale zenuwstelsel ligt. Een schakelneuron kan de impuls doorgeven aan een ander schakelneuron of aan een motorisch neuron dat ook met zijn cellichaam in het centrale zenuwstelsel ligt. Via een kort dendriet en een lang axon kan een motorisch neuron de impuls doorgeven aan spiercellen en kliercellen (effectoren)
De uitlopers van het animale zenuwstelsel zijn vaak heel lang, daarom zijn ze gemyeliniseerd. Zo’n myelineschede bestaat uit cellen van Schwann met insnoeringen ertussen zodat een impuls van insnoering naar insnoering kan springen. Uitlopers van het autonome zenuwstelsel hebben geen myelineschede. BINAS 88C
Gevoelszenuwen bevatten alleen sensorische neuronen, bewegingszenuwen alleen motorische neuronen en gemengde zenuwen allebei. De zenuwverdeling naar of in een orgaan wordt innervatie genoemd.
Basisstof 3
Als een neuron een impuls voortgeleid wordt de normale rustpositie van -70mV heel even (1ms) een positieve lading tov de buitenkant, dit heet de actiefase. Na de actiefase komt de herstelfase, een neuron kan dan geen impulsen geleiden. De impulssterkte is de grootte van de verandering die optreedt in de elektrische lading, bij een mens is dit in elk neuron altijd even groot. De impulsfrequentie (het aantal impulsen pet seconde) kan daar in tegen wel verschillen, door de grootte van de opgevangen prikkel. Maar als een prikkel te hoog of te laag is wordt er geen impuls doorgegeven, de drempelwaarde is dan niet bereikt. De alles of niets wet. Impulsen kunnen maar in één richting worden doorgegeven.
Het aanvoerende axon (het presynaptisch element) vormt aan zijn uiteinde een groot aantal verdikkingen: de synapsknopjes. Hierin bevinden zich veel mitochondriën en synaptische blaasjes. Die blaasjes bevatten een transmitterstof. Het synasknopje is van het postsynaptische membraan gescheiden door een smalle ruimte: de synapsspleet. Door een impuls versmelten enkele synaptische blaasjes zich met het presynaptisch membraan en brengen hun transmitterstof in de synapsspleet. Daardoor kunnen in het postsynaptische membraan impulsen ontstaan. Transmitterstoffen die impulsen opwekken worden exciterende stoofen genoemd, stoffen die een remmend effect hebben worden inhiberende stoffen genoemd. De stof acetylcholine zorgt bijvoorbeeld voor skeletspiersamentrekking. BINAS 88G
Bij bewegingen ontstaat er een impuls in de grote hersenen, die dan wordt geleidt naar de spieren die dan samentrekken. Als dit onbewust gaat is het een reflex, zoals het kniepeesreflex. Sensorische neuronen leiden de impuls dan gelijk door naar het motorische neuron waardoor je eerst beweegt en je er daarna pas bewust van wordt. Die weg wordt een reflexboog genoemd. Een reflexboog bestaat uit een receptor, een deel van het zenuwstelsel en een effector. Niet de grote hersenen. De reflexbogen van het hoofd en de hals lopen via de hersenstam, de rest via het ruggenmerg.
Basisstof 4
Het centra van het autonome zenuwstelsel ligt in de hersenstam, die bestaat uit de thalamus en de hypothalamus met de hypofyse. Het autonome zenuwstelsel wordt onderverdeeld in het orthosympathische deel en het parasymathische deel. Het orthosympathische deel zorgt voor dat het lichaam arbeid kan verrichten, het parasympathische deel voor de rust. Zo zorgt het ortho deel dat er energie wordt vrijgemaakt, dissimilatie. En het para deel voor het opslaan van energie, assimilatie. Het ortho deel voor hogere hartslag, hogere ademfrequentie en verwijding van pupillen. Het parasympatische deel zorgt voor precies het tegenover gestelde. BINAS 88K
Het orthosypathische deel leidt de impulsen via grensstrengen, twee reeksen ganglia (een opeenhoping van neuronen) links en rechts van de wervelkolom, naar de organen. Het parasypathische deel zendt zijn impulsen vooral via zwervende zenuwen, die ontspringen in de hersenstam en de vertakkingen lopen naar de organen. Beide delen beïnvloeden het doelwitorgaan, dit heet dubbele innervatie. De neuronen van orthosympathische deel geeft de transmitterstof adrenaline of noradrenaline aan het orgaan af en het parasympathische deel geeft acetylcholine af. Beide delen zijn altijd actief, het ligt eraan welke op het moment het sterkst is.
De snelheid en diepte waarmee je ademhaalt wordt geregeld in het ademcentrum dat zich in de hersenstam bevind. Als de chemoreceptoren in de wand van de halsslagaders een te hoge concentratie CO2 meet, dan gaan er impulsen naar het ademcentrum waardoor de ademhalingsspieren zich sneller en krachtiger gaan samentrekken.
Ook het samentrekken van het hart wordt veroorzaakt door impulsen, dit keer uit de sinusknoop, die ook wel SA-knoop of pacemaker wordt genoemd. Het autonome zenuwstelsel en de hormonen bepalen samen de hartslagfrequentie. Als de bloeddruk zakt onder de normwaarde, wordt dit geregistreerd door de zintuigcellen in de halsslagaders en doorgegeven aan het centrum in de hersenstam, deze laat het hartritme dan stijgen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden