Thema 4 voeding en vertering

Beoordeling 4.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2155 woorden
  • 21 maart 2011
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 4.9
18 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Biologie ; voeding en vertering
1.
voedingsmiddelen: alles wat je eet of drinkt.

voedingstoffen: voedingsmiddelen bevatten allerlei voedingsstoffen.

voedingsvezels: daarmee wordt een verzameling stoffen bedoeld die niet door enzymen uit het verteringsstelsel van een mens kunnen worden verteerd.

ballaststoffen: een andere verzamelnaam voor stoffen die niet kunnen worden verteerd (bijv. cellulose).

Belangrijke voedingsstoffen
- eiwitten (proteïnen) - bouwstoffen
- koolhydraten - brandstoffen en bouwstoffen
- vetten (lipiden) - brandstoffen en bouwstoffen
- water - bouwstof en oplosmiddel en transportmiddel
- mineralen (zouten) - bouwstoffen
- vitamines - zorgen dat je gezond blijft

bouwstoffen: worden in je lichaam gebruikt bij de vorming van (delen van) cellen en weefsels.

- groei/ontwikkeling/vervanging afgestorven cellen / herstel verwondingen

brandstoffen: worden gedissimileerd om energie te leveren.

nodig voor: verrichten van arbeid(o.a. bewegen/ voor oppeil houden lichaamstemperatuur/groei, ontwikkeling herstel.

Koolhydraten
Aminozuurmoleculen: eiwitmoleculen zijn opgebouwd uit een groot aantal aan elkaar gekoppelde aminozuurmoleculen.

eiwitsynthese: een volgorde die specifiek is voor eiwitten van een mens.

essentiële aminozuren: in eiwitten van een mens komen twintig verschillende aminozuren voor. Bij volwassenen kunnen acht aminozuren niet of in onvoldoende hoeveelheden in het lichaam worden gevormd. Deze aminozuren moeten in het voedsel voorkomen. We noemen ze de essentiële aminozuren.

niet-essentiële aminozuren: deze hoeven niet in het voedsel voor te komen. In de lever kunnen niet-essentiële aminozuren worden gevormd uit andere aminozuren.

enzymen: veel eiwitten doen dienst als bestanddelen van cytoplasma (o.a. van membranen), van kernplasma en tussencelstof. Sommige eiwitten versnellen chemische reacties in cellen: enzymen.

hormonen: regelen processen in je lichaam.

transporteiwit: dit zijn eiwitten die een functie hebben bij het transport van stoffen. Bijv. hemologlibine

ammoniak: aminozuren die niet bij de synthese van eiwitten worden gebruikt, worden gedissimileerd. Hierbij ontstaat ammoniak.

ureum: in de lever wordt het ammoniak omgezet in ureum.

koolhydraten worden ingedeeld in:
- monosachariden
- disachariden
- polysachariden

Zoete vruchten, jam stroop en honing Glucose, fructose (monosachariden) en sacharose (een disacharide)

Brood aardappelen rijst en macaroni Zetmeel (een polysachariden)

Melk Lactose (een disacharide)

Als je teveel koolhydraten nuttigt, wordt het overtollige deel in je lichaam opgeslagen. Een klein deel daarvan wordt omgezet in glycogeen (een polysacharide)

glycogeen: wordt in de lever en spieren opgeslagen.

het overtollige hoeveelheid koolhydraten wordt omgezet in vet en opgeslagen onder de huid, of rondom de organen.

Vetten (lipiden)
vetmolecuul is opgebouwd uit een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen

verzadigd vetzuur: bevat het maximale aantal waterstof atomen en heeft een rechte vorm

dierlijke vetten bevatten vak veel verzadigde vetzuren en sommige dierlijke voedingsmiddelen(bijv. eieren, garnalen, leverpastei en niertjes) bevatten daarnaast ook veel cholesterol.

onverzadigd vetzuur: bevat niet het maximaal aantal waterstof atomen en de vorm is niet recht. Vooral plantaardige oliën (bijv. maïs, soja en zonnebloem olie) en vis bevatten veel onverzadigde vetzuren.

cholesterol: is een verzadigde stof die onder andere in je bloed voorkomt.

de verzadigde vetzuren bevorderen dat cholesterol wordt afgezet tegen de binnenwand van de bloedvaten. De bloedvaten worden daardoor nauwer, wat op ten duur kan leiden tot hart- en vaatziekten.

onder invloed van onverzadigde vetzuren wordt het cholesterol in de bloedvaatwanden weer afgebroken. Hierdoor wordt de kans op hart- en vaatziekten weer kleiner.

het voedsel hoeft maar weinig vetzuren te bevatten, omdat de meeste vetzuren in je lichaam gemaakt kunnen worden zoals glycerol.

alleen onverzadigde vetten moeten in het voedsel voorkomen (essentiele vetzuren). Bijvoorbeeld linolzuur.

Water
water is een belangrijke bouwstof en dient ook voor oplosmiddel en transportmiddel (door bloed). Verder speelt water een grote rol bij het regelen van je lichaamstemperatuur: door verdamping van het water uit je lichaam koelt het lichaam af.

door urine, braken, uitgeademde lucht en ontlasting raak je lichaam water kwijt.

als het lichaam opeens veel water verliest kan dit levensgevaarlijk zijn.

mineralen ( zouten )
je hebt van mineralen maar een klein deel per dag nodig. In een normale gezonde voeding zitten voldoende mineralen.

Mineralen moeten verder vooral veel elementen bevatten
- calium (Ca) - voor een goede ontwikkeling van beenweefsel
- Kalium (K)
- ijzer (Fe) - voor de vorming van hemoglobine.

Spoorelementen: zo noem je elementen die je maar in een zeer gering hoeveelheden nodig hebt zoals:
- fluor (F) - nodig bij de opbouw van het gebit
- fosfor (P)
- Jood (I) - het schildklier hormoon bevat jood
- magnesium (Mg)
- zwavel (S)

voorbeelden van voedsel met veel mineralen zijn: yoghurt, melk, vis, kaas, groenten, ei.

vitamines
Veel vitaminen vormen bestanddelen van enzymen.

De vitaminen die niet in je lichaam gevormd kunnen worden, moeten in kleine hoeveelheden in je voedsel voorkomen.

provitamines: andere vitamines kunnen wel in je lichaam worden gevormd uit provitamines. Deze provitamines moeten dan in het voedsel aanwezig zijn.

gebreksziekten: dit krijg je bij gebrek van vitamines.

vitamine-B-complex: vitamine B is een verzameling van verschillende stoffen.

3.

variatie: dat is de basis voor een gezonde voeding.

additieven: toegevoegde stoffen

hoeveelheid voedsel : behalve variatie is een de hoeveelheid voedsel van belang voor en gozonde voeding.

de hoeveelheid voedsel die je nodig hebt is afhankelijk van je energiebehoeften in rust. Dat is afhankelijk van verschillende factoren.
- geslacht
- leeftijd
- lichaamsgewicht

Bij activiteit is de energiebehoefte afhankelijk van de lichamelijke inspanning

buikvet: onderste bindweefsel en rondom organen.

mensen die teveel buivet hebben, hebben een verhoogde kans op hart en vaatziekten en suikerziekte (diabetes mellitus)

het is niet verstandig zomaar minder te gaan eten. Je moet wel elke dag voldoende voedingsstoffen binnen krijgen om gezond te blijven.

- eiwitten
- mineralen
- vitamines

dit kan door een vermageringsdieet te volgen.

conserveren: door het conserveren van voedsel worden de omstandigheden voor micro-organismen ongunstig gemaakt.

Voedsel bederft niet of langzaam in een koude tempratuur. Bij het invriezen van vlees, groenten en fruit zijn enzymen tijdelijk inactief of minder actief.

salmonellabacteriën: het bederf wordt vaak veroorzaakt door salmonellabacteriën.

deze dieren kunnen in kleine aantallen in dierlijke voedingsmiddelen aanwezig zijn of via lucht of onhygiënische bereidingsmethoden in voedsel terecht komen. Ze produceren afvalstoffen die giftig zijn. ze kunnen zich snel vermenigvuldigen, vooral bij tempraturen tussen de 20 en 30 graden.

Bij een voedselvergiftiging wordt iemand binnen enkele uren ziek door deze giftige stoffen. Het gaat gepaard met klachten zoals braken en buikpijn.

bij een voedselinfectie komt een ziekmakende hoeveelheid micro-organismen in de darm terecht. Dit verstoord het natuurlijke evenwicht waardoor de darmwand geprikkeld of aangetast . na ongeveer 12-48 uur veroorzaakt dit buikpijn en diaree en soms hoofdpijn.

pasteuriseren: bij het pasteuriseren van melk wordt de melk gedurende korte tijd verhit tot 72 graden. Hierbij gaan al veel micro-organismen dood, maar nog niet alle. om er zeker van te zijn dat alle micro-organismen worden gedood, moet de tempratuur boven de 100 graden worden gebracht.

steriliseren: bij het steriliseren van melk wordt de melk verhit tot 130 a 140 graden. Hierna wordt de melk verpakt en naverhit.

additieven: toegevoegde stoffen

natuurlijke conserveermiddelen om het voedsel langer houdbaar te maken
- zuur - aan uitjes en augurken bijvoorbeeld
- suiker - aan jam bijvoorbeeld
- zout - nieuw haring en olijven bijvoorbeeld

onnatuurlijke stoffen om het voedsel langer houdbaar te maken. (als je deze conserveermiddelen in grote hoeveelheden binnen krijgt kan schadelijk zijn)
- sulfiet - aan allerlei dranken, hier kun je flink hoofdpijn van krijgen

door antioxidanten toe te voegen, wordt tegen gegaan dat bepaalde voedingsmiddelen ranzig worden (bijv. mayonaise)

emulgatoren worden aan bepaalde voedingsmiddelen toegevoegd om ze in de juiste toestand te houden. Margarine, mayonaise en ijs bevatten emulgatoren om te voorkomen dat vaste bestanddelen naar de bodem zakken en het vet boven komt drijven.

kleurstoffen worden ook toegevoegd om het voedingsmiddel aantrekkelijker te maken. Soms worden er ook nog geur en keurstoffen bij toegevoegd.

sommige stoffen komen ongewild in voedingsmiddelen voor.
- residuen - die zitten in landbouwproducten
- zware metalen - zoals cadmium, kwik, lood, zink. Komen vooral voor in orgaanvlees en vis
- pcb’s
- antibiotica - in vlees en kip
- hormonen - veehouders stoppen geslachtshormonen in hun vlees.

vlees wordt vaak goed gecontroleerd volgends de vleeskeuringswet. Dit wordt gedaan door:

rijksdienst voor keuring van vee en vlees

voor andere voedingsmiddelen is er het waren wet. Dat wordt gecontroleerd in restaurants, winkels, snackbars en dergelijke door de keuringsdienst van waren.

4.

Bij de mens vindt vertering plaats in het darmkanaal(verteringskanaal). De vertering gebeurd met behulp van verteringssappen. Die worden gemaakt in verteringsklieren.

veel verteringssappen bevatten enzymen. In de wand van het hele darmkanaal bevinden zich kringspieren en lengtespieren door het afwisselend samentrekken van deze spieren ontstaat de darmperistaltiek

1. Mechanische bewerkingen: het voedsel ondergaat in het darmkanaal allerlei mechanische bewerkingen, waardoor vertering beter kan plaatsvinden. Een voorbeeld daarvan is het kauwen van het voedsel door het gebit. Het kauwen gebeurd vooral door de kiezen. De snijtanden en hoektanden dienen vooral voor het afbijten van stukken voedsel.

ook word het voedsel gemengd met speeksel. Dat bevat slijm en een enzym.

2. Met de tong wordt het gekauwde voedsel naar de keelholte geduwd. Voedsel in de keelholte veroorzaakt prikkels die de slikreflex in werking zetten

de neusholte wordt afgesloten met de huig. Het strottenhoofd beweegt iets omhoog strotklepje kantelt naar achter, zodat de toegang naar de luchtpijn wordt afgesloten. Het voedsel kan dan alleen naar de slokdarm

3. Door de peristaltische beweging komt het voedsel in de maag terecht. Tussen de slokdarm en de maag bevindt zich een kringspier, deze ontspant zich zodat het voedsel in de maag terecht komt. In de maag wordt het voedsel tijdelijk opgeslagen.

kliertjes in de wand van de maag voegen maagsap toe aan het ingeslikte voedsel. Maagsap bevat onder andere
- enzym
- zoutzuur (HCL) - zorgt voor een sterk milieu in de maag
- slijm - zorgt voor een beschermende laag binnen de binnenzijde van de maagwand

de uitgang van de maag wordt afgesloten door een kringspier, het maagportier.

4. Een kleine hoeveelheid voedsel gaat dan door naar de twaalfvingerige darm (eerste gedeelte van de dunne darm). In de twaalfvingerige darm monden de afvoerbuizen van de lever en alvleesklier uit.

De lever produceert gal. Ga; wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas. Via de galbuis wordt het gal naar de twaalfvingerige darm gevoerd, als dat nodig is. Gal bevat galkleurstoffen en galzure zouten. De galkleurstoffen zijn de afbraakproducten van dode rode bloedcellen. Ze geven de bruine kleur aan de ontlasting.

5.

stoffen die niet verteerd hoeven worden
- monosachariden
- water
- mineralen
- vitamines

deze stoffen kunnen niet direct in het bloed opgenomen worden
- eiwitten worden afgebroken tot afzonderlijke aminozuurmoleculen
- disachariden/polysachariden worden gesplitst tot afzonderlijke monosachariden
- vetten worden verteerd tot afzonderlijke glycerolmoleculen en vetmoleculen

De vertering begint in de mond.
speekselklieren: drie paar speekselklieren produceren per etmaal 1,5 liter speeksel

maagsap wordt in de maagwand in verschillende typen cellen geproduceerd. Bepaalde kliercellen produceren zoutzuur, andere slijm. Weer een andere cel produceert pepsinogeen

het openen en het sluiten van de maagportier is afhankelijk van de pH in de twaalfvingerige darm. Door de zuur van de maag die in de twaalfvingerigedarm. Het gevolg is dat de kringspier van het maagportier. De maagportier wordt daardoor gesloten. Het alvleessap uit de alvleesklier bevat een basisch, wat de pH in de twaalfvingerigedarm doet stijgen.

Enzym Werking Waar zit de enzym

Amylase Breekt een deel van het zetmeel af tot maltose (een disacharide). Is in werking bij een pH van 6 tot ongeveer 7,5 in speeksel / alvleessap

Pepsinogeen Het is een inactief pro-enzym. Het wordt onder invloed van zoutzuur geactiveerd tot pepsine. In de maagwand

Pepsine Kan zelf pepsinogeen activeren. Eiwitmoleculen worden gesplitst. Is in werking bij een pH van 2,5 In de maag

Trypsine Splits moleculen van lange pilypepsiden tot kortere polypeptiden. Werkt bij een pH van ongeveer 8 Alvleessap

Peptidasen Breken deze verteringsproducten verder af tot dipeptiden en tripeptiden (peptiden met twee of drie aminozuren) werkt bij en pH van ongeveer 8 Alvleessap / darmsap

Lipase Splits vetmoleculen tot elk een glycerolmolecuul en drie vetzuur moleculen. Werkt bij een pH van ongeveer 8 Alvleessap

Maltase Splits een maltosemolecuul in twee glucosemoleculen. Darmsap

Sacharase Verteert sacharose (riet- of biersuiker) Darmsap

Lactase Verteerd lactose (melksap) Darmsap

Peptidasen Breken de di- en tripeptiden af tot aminozuren

Als de voedselbrij in de dunne darm is aangekomen, is de pH ongeveer 7. In de dunne darm wordt de vertering van voedingsstoffen voltooid.

6.

darmplooien: op de darmplooien staan uistulpingen: de darmvlokken.

darmepitheel : de buitenste laag cellen van de darmvlokken

microvilli: de cellen van het darmepitheel hebben een groot aantal microscopisch kleine uitstulpingen, de microvilli.

Cellen van het darmepitheel nemen vaak stoffen op tegen het concentratieverval in (de concentratie in de cellen is hoger dan de concentratie in de darmholte).

actief transport: het darmepitheel neemt stoffen op door actief transport. Deze opname wordt resorptie genoemd.

in de darmvlokken bevinden zich haarvaten en lymfevaten.

poortader: de haarvaten van en groot deel van het darmkanaal verenigen zich tot één afvoerend bloedvat: de poortader.

de onverteerde voedselresten komen terecht in de dikke darm. Vlak onder de overgang van de dunnen darm naar de dikke darm ligt in de blindedarm.

Aan de onderkant van de blindedarm zit een uitstulping, de appendix. ( het wormvormige aanhangsel)

bij een blindedarmontsteking is de appendix ontstoken.

appendictitis : blinde darm ontsteking

In de dikke darm leven veel bacteriën. Deze bacteriën produceren onder ander een enzym voor de vertering van cellulose in de celwanden van plantaardige voedselresten.

Bij vertering van cellulose ontstaat onder andere glucose.

enkele bacteriën produceren ook vitamines (vitamine K)

De onverteerde voedsel worden in de endeldarm verzameld. De endeldarm wordt afgesloten door een kringspier, de anus. De ontlasting bestaat uit:
- onverteerde voedselresten
- water
- zeer veel bacteriën

faeces: ontlasting

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.