Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Thema 4 , De bloedsomloop

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 1273 woorden
  • 2 juli 2007
  • 136 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
136 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Bs 1 Een volwassene heeft ongeveer 5 á 6 liter bloed. Het bloed bestaat voor 55% uit bloedplasma en voor 45% uit vaste bestanddelen. Het bloedplasma bestaat voor 7% uit plasma-eiwitten, voor 91% uit water en voor 2% uit opgeloste stoffen. De vaste bestanddelen bestaan uit bloedplaatjes, witte bloedcellen en uit rode bloedcellen. Bloedplasma - Vervoert zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen - Fibrinogeen vervult een functie bij de bloedstolling
Rode bloedcellen - Geen celkern - Bevat hemoglobine neemt makkelijk zuurstof op en geeft het ook makkelijk weer af. In de longen nemen de rode bloedcellen zuurstof op en in andere organen geven de rode bloedcellen zuurstof af - Per mm3 komen ongeveer 5.000.000 rode bloedcellen voor

Witte bloedcellen - Hebben geen vaste vorm - Maken ziekteverwekkers onschadelijk - Hebben wel een celkern - Per mm3 komen ongeveer 5000 witte bloedcellen voor
Bloedplaatjes - Is geen cel maar een deel ervan  heeft dus geen celkern - Zorgt dat het bloed stolt - Trombose = als bloed in een bloedvat stolt. Je hebt dan een bloedprop in je bloedvat - Per mm3 komen ongeveer 300.000 bloedplaatjes voor Bs 2 Kleine bloedsomloop (hart, longen, hart) : - Koolstofdioxide afgeven aan de lucht - Zuurstof opnemen in het bloed
Grote bloedsomloop (hart, rest van het lichaam, hart) : - Zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen - Andere afvalstoffen opnemen in het bloed
Dubbele bloedsomloop: - Per omloop gaat het bloed 2x door het hart
Rechterharthelft: - Pompt het bloed van het hart naar de longen  kleine bloedsomloop
Linkerharthelft: - Pompt het bloed door het hele lichaam  grote bloedsomloop Bs3 Delen Kenmerken en functies
bovenste en
onderste holle ader - Zuurstofarm bloed van organen naar hart
rechterboezem - Zuurstofarm bloed van de onderste en bovenste holle ader naar rechterkamer - Weinig gespierde wand
rechterkamer - Zuurstofarm bloed naar longslagader - Gespierde wand

longslagader - Zuurstofarm bloed van hart naar longen
longaders - Zuurstofrijk bloed van longen naar hart
linkerboezem zuurstofrijk bloed van longaders
linkerkamer - Zuurstofrijk bloed naar aorta - Zeer gespierde wand
aorta - Zuurstofrijk bloed van hart naar organen
kransslagaders - Aftakking van aorta - Bloed is rijk aan zuurstof en voedingsstoffen naar hartspier
kransaders - Bloed is rijk aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen uit hartspier

Bs 4 1. Samentrekken van de boezems. Bloed  kamers. De hartkleppen zijn open, halvemaanvormige kleppen zijn dicht. 2. Samentrekken van de kamers. Bloed  longslagaders en aorta. De hartkleppen zijn dicht. Druk in de kamers stijgt. Halvemaanvormige kleppen gaan open.  longslagaders en aorta. 3. hartpauze. Boezems en kamers ontspannen. Bloed gaat van holle aders en longaders  boezems en kamers. De hartkleppen zijn open, halvemaanvormige kleppen zijn dicht. Slagaders: -  van hart - Hoge bloeddruk - Dikke, stevige en elastische wand - Diep in het lichaam - Alleen halvemaanvormige kleppen (begin longslagader en aorta) Haarvaten: - Wand is 1 cellaag dik - Witte bloedcellen en vocht met zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen kunnen door de wand. Aders: -  naar hart - Lage bloeddruk - Dunne wand - Ondiep in het lichaam - Veel kleppen
Kleine bloedsomloop: longslagaders (zuurstofarm)– longaders (zuurstofrijk) Grote bloedsomloop: aorta – armslagaders – armaders – halsslagaders – halsaders – leverslagader – leverader – darmslagader – poortader – nierslagaders – nieraders – beenslagaders – beenaders – onderste holle ader – bovenste holle ader - Naam van de slagader is meestal vernoemd naar het orgaan waar ze het bloed naartoe voeren. Slagaders hebben zuurstofrijk bloed, behalve longslagaders. - Naam van de ader is meestal vernoemd naar het orgaan waar ze bloed van wegvoeren. Aders hebben zuurstofarm bloed, behalve de longaders. - Door de poortader stroomt zuurstofarm bloed van de wand van het darmkanaal naar de lever. Bs 5 Afwijkingen in de bloeddruk - Te lage bloeddruk  veel hoofdpijn en duizelingen - Te hoge bloeddruk  verhoogt de kans op hart- en vaatziekten
Aderverkalking (atherosclerose): vernauwing van de bloedvaten - Oorzaak: door een hoog cholesterolgehalte van het bloed wordt cholesterol (vaak ook kalk) afgezet tegen de binnenwand van de bloedvaten. - Gevolg: een mogelijke overbelasting van het hart. Hartinfarct: verstopping van een kransslagader of een vertakking ervan - Oorzaak: aderverkalking in een kransslagader - Gevolg een deel van de hartspier krijgt geen zuurstof en voedingsstoffen meer. Hierdoor sterft dit deel van de hartspier af. Kans op hartinfarct kun je verkleinen door: - niet teveel vette voedingsmiddelen te eten - niet te roken - voor regelmatige lichaamsbeweging te zorgen - stress te vermijden
Wat kun je eraan doen? - Bypassoperatie  er wordt als het ware een omweg aangelegd om het vernauwde deel van het bloedvat heen. Hiervoor wordt meestal een stukje bloedvat uit het been gebruikt. - Dotteren  er wordt een slangetje met aan het uiteinde een ballonnetje tot in de kransslagader geschoven. Door het oppompen van het ballonnetje brokkelt de kalkafzetting af. Daarna wordt het slangetje teruggetrokken. Bs 6 Weefselvloeistof : - Ontstaat alleen in de grote bloedsomloop en wordt veroorzaakt door de bloeddruk. - Ontstaat doordat in de haarvaten vocht naar buiten wordt geperst. - Bevat zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen. Weefselvloeistof kan ook witte bloedcellen bevatten. - Functie: zuurstof en voedingsstoffen naar de celleb toevoeren en koolstofdioxide en andere afvalstoffen van de cellen wegvoeren. Lymfe: - Ontstaat doordat weefselvloeistof wordt opgenomen in lymfevaten. - Bevat zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen. Lymfe kan ook witte bloedcellen bevatten. - Lymfevaten verenigen zich tot grotere lymfevaten. In de lymfevaten komen kleppen voor. - Het lymfevatenstelsel voert de lymfe weer terug naar het bloedvatenstelsel. - Lymfeknopen (lymfeklieren) zuiveren de lymfe van onder andere ziekteverwekkers. Nier: - Bestaat van buiten naar binnen uit nierschors, niermerg en nierbekken. - Functie: afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en schadelijke stoffen uit het bloed verwijderen. De verwijderde stoffen heten samen urine. - Nierschors en niermerg vormen samen de urine. - In de nierbekkens wordt de urine verzameld. Urineleiders: - Voeren de urine af naar de urineblaas
Urineblaas: - Hierin wordt de urine tijdelijk opgeslagen
Urinebuis: - Voert de urine af uit het lichaam Bs 8 Bloedende wond: - De spieren trekken zich samen. Hierdoor worden de bloedvaten nauwer en stroomt er minder bloed door. Bloedplaatjes: - Kleven aan de beschadigde bloedvatwand en vormen een bloedpropje. - Uit de bloedplaatjes komen stoffen vrij. Onder invloed van deze stoffen wordt fibrinogeen omgezet in fibrine. - Fibrine vormt een netwerk van draden dat de wond afsluit (bloedstolsel). - Door indroging ontstaat een korstje Bs 9 Lichaamsvreemde stoffen: stoffen die niet in het lichaam thuishoren. Infectie: - Ziekteverwekkers (zijn lichaamsvreemd) dringen het lichaam binnen - Witte bloedcellen van een bepaald type produceren antistoffen tegen de lichaamsvreemde stoffen van de ziekteverwekkers. - Een antistof hecht zich aan een lichaamsvreemde stof op het oppervlak van de ziekteverwekker. De ziekteverwekker wordt bedekt met antistof. Hierdoor wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt. - Eén type antistof kan zich maar aan één type lichaamsvreemde stof hechten. Immuniteit: - Na een infectie blijft de antistof in het bloed aanwezig of kan bij een nieuwe infectie snel worden gemaakt. - Natuurlijke immuniteit: ontstaat doordat een persoon de ziekte doormaakt, bijvoorbeeld waterpokken. - Kunstmatige immuniteit: ontstaat door inenting (vaccinatie) van een vaccin, bijvoorbeeld tegen mazelen. Een vaccin bevat een dode of verzwakte ziekteverwekker. Bs 10 Bloedfactor: - Stof op het celmembraam van rode bloedcellen die als lichaamsvreemde stof werkt voor iemand die deze stof niet heeft. - De belangrijkste bloedfactoren zijn bloedfactor A en bloedfactor B. Bloedgroepen A, B AB en 0 - Het bloedplasma bevat antistof tegen de bloedfactor die niet op de rode bloedcellen zit.

Bloedgroep Bloedfactor Antistof in bloedplasma

A A anti-B
B B anti-A
AB A en B geen
0 geen anti-A en anti-B

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Bs 4 1. Samentrekken van de boezems. Bloed  kamers. De hartkleppen zijn open, halvemaanvormige kleppen zijn dicht. 2. Samentrekken van de kamers. Bloed  longslagaders en aorta. De hartkleppen zijn dicht. Druk in de kamers stijgt. Halvemaanvormige kleppen gaan open.  longslagaders en aorta. 3. hartpauze. Boezems en kamers ontspannen. Bloed gaat van holle aders en longaders  boezems en kamers. De hartkleppen zijn open, halvemaanvormige kleppen zijn dicht. Slagaders: -  van hart - Hoge bloeddruk - Dikke, stevige en elastische wand - Diep in het lichaam - Alleen halvemaanvormige kleppen (begin longslagader en aorta) Haarvaten: - Wand is 1 cellaag dik - Witte bloedcellen en vocht met zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen kunnen door de wand. Aders: -  naar hart - Lage bloeddruk - Dunne wand - Ondiep in het lichaam - Veel kleppen
Kleine bloedsomloop: longslagaders (zuurstofarm)– longaders (zuurstofrijk) Grote bloedsomloop: aorta – armslagaders – armaders – halsslagaders – halsaders – leverslagader – leverader – darmslagader – poortader – nierslagaders – nieraders – beenslagaders – beenaders – onderste holle ader – bovenste holle ader - Naam van de slagader is meestal vernoemd naar het orgaan waar ze het bloed naartoe voeren. Slagaders hebben zuurstofrijk bloed, behalve longslagaders. - Naam van de ader is meestal vernoemd naar het orgaan waar ze bloed van wegvoeren. Aders hebben zuurstofarm bloed, behalve de longaders. - Door de poortader stroomt zuurstofarm bloed van de wand van het darmkanaal naar de lever. Bs 5 Afwijkingen in de bloeddruk - Te lage bloeddruk  veel hoofdpijn en duizelingen - Te hoge bloeddruk  verhoogt de kans op hart- en vaatziekten
Aderverkalking (atherosclerose): vernauwing van de bloedvaten - Oorzaak: door een hoog cholesterolgehalte van het bloed wordt cholesterol (vaak ook kalk) afgezet tegen de binnenwand van de bloedvaten. - Gevolg: een mogelijke overbelasting van het hart. Hartinfarct: verstopping van een kransslagader of een vertakking ervan - Oorzaak: aderverkalking in een kransslagader - Gevolg een deel van de hartspier krijgt geen zuurstof en voedingsstoffen meer. Hierdoor sterft dit deel van de hartspier af. Kans op hartinfarct kun je verkleinen door: - niet teveel vette voedingsmiddelen te eten - niet te roken - voor regelmatige lichaamsbeweging te zorgen - stress te vermijden
Wat kun je eraan doen? - Bypassoperatie  er wordt als het ware een omweg aangelegd om het vernauwde deel van het bloedvat heen. Hiervoor wordt meestal een stukje bloedvat uit het been gebruikt. - Dotteren  er wordt een slangetje met aan het uiteinde een ballonnetje tot in de kransslagader geschoven. Door het oppompen van het ballonnetje brokkelt de kalkafzetting af. Daarna wordt het slangetje teruggetrokken. Bs 6 Weefselvloeistof : - Ontstaat alleen in de grote bloedsomloop en wordt veroorzaakt door de bloeddruk. - Ontstaat doordat in de haarvaten vocht naar buiten wordt geperst. - Bevat zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen. Weefselvloeistof kan ook witte bloedcellen bevatten. - Functie: zuurstof en voedingsstoffen naar de celleb toevoeren en koolstofdioxide en andere afvalstoffen van de cellen wegvoeren. Lymfe: - Ontstaat doordat weefselvloeistof wordt opgenomen in lymfevaten. - Bevat zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen. Lymfe kan ook witte bloedcellen bevatten. - Lymfevaten verenigen zich tot grotere lymfevaten. In de lymfevaten komen kleppen voor. - Het lymfevatenstelsel voert de lymfe weer terug naar het bloedvatenstelsel. - Lymfeknopen (lymfeklieren) zuiveren de lymfe van onder andere ziekteverwekkers. Nier: - Bestaat van buiten naar binnen uit nierschors, niermerg en nierbekken. - Functie: afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en schadelijke stoffen uit het bloed verwijderen. De verwijderde stoffen heten samen urine. - Nierschors en niermerg vormen samen de urine. - In de nierbekkens wordt de urine verzameld. Urineleiders: - Voeren de urine af naar de urineblaas
Urineblaas: - Hierin wordt de urine tijdelijk opgeslagen
Urinebuis: - Voert de urine af uit het lichaam Bs 8 Bloedende wond: - De spieren trekken zich samen. Hierdoor worden de bloedvaten nauwer en stroomt er minder bloed door. Bloedplaatjes: - Kleven aan de beschadigde bloedvatwand en vormen een bloedpropje. - Uit de bloedplaatjes komen stoffen vrij. Onder invloed van deze stoffen wordt fibrinogeen omgezet in fibrine. - Fibrine vormt een netwerk van draden dat de wond afsluit (bloedstolsel). - Door indroging ontstaat een korstje Bs 9 Lichaamsvreemde stoffen: stoffen die niet in het lichaam thuishoren. Infectie: - Ziekteverwekkers (zijn lichaamsvreemd) dringen het lichaam binnen - Witte bloedcellen van een bepaald type produceren antistoffen tegen de lichaamsvreemde stoffen van de ziekteverwekkers. - Een antistof hecht zich aan een lichaamsvreemde stof op het oppervlak van de ziekteverwekker. De ziekteverwekker wordt bedekt met antistof. Hierdoor wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt. - Eén type antistof kan zich maar aan één type lichaamsvreemde stof hechten. Immuniteit: - Na een infectie blijft de antistof in het bloed aanwezig of kan bij een nieuwe infectie snel worden gemaakt. - Natuurlijke immuniteit: ontstaat doordat een persoon de ziekte doormaakt, bijvoorbeeld waterpokken. - Kunstmatige immuniteit: ontstaat door inenting (vaccinatie) van een vaccin, bijvoorbeeld tegen mazelen. Een vaccin bevat een dode of verzwakte ziekteverwekker. Bs 10 Bloedfactor: - Stof op het celmembraam van rode bloedcellen die als lichaamsvreemde stof werkt voor iemand die deze stof niet heeft. - De belangrijkste bloedfactoren zijn bloedfactor A en bloedfactor B. Bloedgroepen A, B AB en 0 - Het bloedplasma bevat antistof tegen de bloedfactor die niet op de rode bloedcellen zit.

Bloedgroep Bloedfactor Antistof in bloedplasma

A A anti-B
B B anti-A
AB A en B geen
0 geen anti-A en anti-B

Bloedtransfusie: - Men geeft bij voorkeur bloed van een donor met dezelfde bloedgroep als de ontvanger. - In bepaalde (nood)gevallen is bloedtransfusie mogelijk als de ontvanger geen antistof heeft tegen een bloedfactor in het donorbloed. 0
A B
AB - In andere gevallen reageren bloedfactor en antistof met elkaar. De rode bloedcellen klonteren samen en gaan te gronde.

REACTIES

D.

D.

Supergoed!!

13 jaar geleden

I.

I.

dankje supergoed! ik had mijn boeken nog op school liggen maar nu kan ik dus nog leren, alleen jammer dat basisstof 7 er niet op staat..

13 jaar geleden

C.

C.

thnx!! volgende rep wordt een 10!!

12 jaar geleden

A.

A.

Nice! kan ik het ten minste een beetje leren :)

12 jaar geleden

I.

I.

Ik had niet meer zoveel tijd om te leren. en nu ken ik het als nog Alleen het eerste stukje van bs 4 van '' 1 samentrekken van de boezems .... halvemaanvormige kleppen zijn dicht'' hoort nog bij bs 3! maar super goed, bedankt!!

12 jaar geleden

T.

T.

handig...
XD

11 jaar geleden

A.

A.

SUPER BEDANKT! Heb mn boeken op school laten liggen kan ik gelukkig nog leren en ook nog een samenvatting :) top

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.