Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

thema 1 Organen en Cellen

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 821 woorden
  • 27 mei 2009
  • 103 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
103 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Thema 1 Organen en Cellen

Doelstelling 1
Je moet levenskenmerken van organismen kunnen noemen.
• Levenskenmerken (levensverschijnselen):
- Ademhaling
- Voeden
- Uitscheiden
- Groeien
- Ontwikkelen
- Voortplanten
• Voor elk individu eindigt het leven met de dood
• Een soort heeft een levenscyclus: doordat individuen zicht voortplanten, blijft de soort bestaan

Doelstelling 2
Je moet kunnen omschrijven wat een weefsel en wat een orgaan is.
• Weefsel: een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie.

- Bij veel weefsels komt tussencelstof voor tussen de cellen.
- Voorbeelden:
=>  Beenweefsel
=>  Kraakbeenweefsel
=>  Spierweefsel
=>  Zenuwweefsel
• Orgaan: een deel van een organisme met een of meer functies
- Een orgaan bestaat uit verschillende weefsel
• Organenstelsel: een groep samenwerkende organen die samen ene bepaalde functie hebben.
- Voorbeelden:
=>  Verteringsstelsel
=>  Beenderstelsel
=>  Spierstelsel
=>  Bloedvatenstelsel
=>  Ademhalingsstelsel
=>  Zenuwstelsel

Doelstelling 3
Je moet in een afbeelding van de romp van een mens de organen kunnen benoemen.
• Het middenrif scheidt de romp van de mens in de borstholte en de buikholte.
- Organen in de borstholte:

=>  Slokdarm
=>  Luchtpijp
=>  Longen
=>  Aorta
=>  Onderste holle ader
=>  Hart
- Organen in de buikholte:
=>  Slokdarm
=>  Maag
=>  Lever
=>  Dunne darm
=>  Dikke darm
=>  Nieren
=>  Aorta
=>  Onderste holle ader

Doelstelling 4
Je moet van plantaardige cellen de delen kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
• Cytoplasma (celplasma): bestaat uit water met opgeloste stoffen
- Celmembraan: de buitenste laag van het cytoplasma.
- In het cytoplasma kunnen plastiden voorkomen.
• Celkern: regelt alles wat er in de cel gebeurd.
- De celkern bestaat uit kernplasma.

- Kernmembraan: de buitenste laag van het kernplasma
- In het kernplasma bevinden zich de chromosomen.
• Vacuole: blaasjes in het cytoplasma, gevuld met vocht
- Jonge plantencellen hebben veel kleine vacuolen.
- Oudere plantencellen hebben één grote, centrale vacuole.
• Plastiden: korrels in het cytoplasma
- Bladgroen korrels (groen): hierin vindt fotosynthese plaats
- Kleurstofkorrels (geel,oranje of rood): geven bloemen en vruchten hun kleur.
- Zetmeelkorrels (kleurloos): hierin is zetmeel opgeslagen.
- Plastiden kunnen van de ene soort overgaan in de andere soort .
• Celwand: een stevig laagje om de cel heen
- Een celwand behoort niet tot de cel, maar is tussencelstof
- Een celwand bestaat uit dood materiaal.
• Intercellulaire ruimten: holten tussen de celwanden.
- Intercellulaire ruimten zijn gevuld met lucht


Doelstelling 5
Je moet van een dierlijke cel de delen kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
• Cytoplasma (celplasma): bestaat uit water met opgeloste stoffen
- Celmembraan: de buitenste laag van het cytoplasma.
• Celkern: regelt alles wat er in de cel gebeurt
- De celkern bestaat uit kernplasma
- Kernmembraan: de buitenste laag van het kernplasma.
- In het kernplasma bevinden zich de chromosomen.
• In dierlijke cellen komen geen plastiden en geen grote, centrale vacuolen voor. Om de cellen zitten geen celwanden

Doelstelling 6
Je moet de kenmerken van chromosomen kunnen noemen.
• Chromosomen zijn dunne draden in elke celkern
- In deze draden komt de stof DNA voor
- DNA bevat de informatie voor erfelijke eigenschappen
- De kern van elke lichaamscel bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van organisme
• Elke soort organisme heeft een vast aantal chromosomen in elke celkern.

- Bij een mens bevat de kern van elk lichaamscel 46 chromosomen
• In elk lichaamcel komen de chromosomen in paren voor
- De twee chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk
- Bij een mens bevat de kern van elke lichaamscel 23 paren chromosomen.

Doelstelling 7
Je moet het doel en het verloop van een gewone celdeling kunnen benoemen
• Doel: de vorming van nieuwe cellen voor groei, vervanging en herstel
• Eerst deelt de kern zich, daarna de cel.
- Vóór de celdeling is elk chromosoom één langgerekte, dunne draad. De chromosomen zijn niet zichtbaar
- Vlak voordat de kerndeling begint, vormt elk chromosoom een tweede draad erbij. Hierbij wordt het DNA nauwkeurig gekopieerd.
- De draden van een chromosoom spiraliseren: de chromosomen worden korter en dikker. Hierdoor worden ze zichtbaar.
- De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen
- De twee draden van elk chromosoom gaan uit elkaar.

- Er ontstaan twee kernen en twee cellen
- De chromosomen worden weer draadvormig. Hierdoor zijn ze niet meer zichtbaar.
• Doordat het DNA in de chromosomen nauwkeurig is gekopieerd, bevat elke dochtercel dezelfde informatie voor erfelijke eigenschappen als de moedercel
- Elke dochtercel bevat evenveel chromosomen als de moedercel.
• Plasmagroei: na de celdeling vormt elke dochtercel cytoplasma bij. Hierdoor wordt elke dochtercel net zo groot als de moedercel.

Doelstelling 8
Je moet een biologisch onderzoek kunnen voorbereiden, uitvoeren en beoordelen
• Een biologische probleemstelling omzetten in een onderzoeksvraag
- Een onderzoeksvraag moet je nauwkeuriger formuleren dan een probleemstelling
• Een veronderstelling (Hypothese) geeft een mogelijk antwoord op de onderzoeksvraag.
- Op grond van de veronderstelling formuleer je een verwachting: je voorspelt het resultaat van je onderzoek
• Een onderzoeksopzet met een werkplan beschrijven.
- bij proeven werk je met een proefgroep en een controlegroep.
- Proeven moet je met grote aantallen uitvoeren

- Per proef mag je slechts één factor onderzoeken
• De resultaten overzichtelijk weergeven, o.a. in tabellen en diagrammen
• Een conclusie trekken: je vergelijkt de resultaten met je verwachting en je veronderstelling.

REACTIES

H.

H.

Geweldige Samenvatting mijn boek was een tijdje kwijt
dan kan je gewoon alles terug vinden op internet heel goed bedacht om het op internet te zetten!!!!!!!

13 jaar geleden

L.

L.

hallo, wij hebben op school geen nakijk boekjes en ik zie dat jullie van hst 1 niet meer hebben dan tot vraag 9 nu is mijn vraag zouden jullie misschien het hele hst op de site kunnen zetten zodat ik het ook kan nakijken ? x laura

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.