>B?Thema 1 “Inleiding in de biologie”
Basisstof 1 Wat is biologie
-Biologie= een studie gemaakt van organismen (levende wezens)
-Organismen vertonen levensverschijnselen (b.v stofwisseling, is een chemische reactie enzymen spelen belangrijke rol,versnellen)
-Als ze die niet vertonen zijn ze dood.
-Dingen die nooit geleefd hebben zijn levenloos (b.v water, zuurstof, CO2, gesteenten)
-Ieder individueel organisme heeft een levensloop, groei+ontwikkeling
-Planten groeien hun hele leven, dieren alleen in het eerste deel.
-Ontwikkelen betekend veranderen in bouw en functioneren tijden/
-Een organisme kan zich voortplanten tijdens zijn levensloop, dit zorgt voor nakomelingen, die dan weer gaan groeien en ontwikkelen.
-Opdracht 3
Onderwerp beroep
-Natuur+milieu boswachter
Milieuconsulent
-Voorlichting en biologie leraar
uitleg geven mondhygiëniste
-verzorging van kinderverzorgster
mensen verpleger
-verzorging van dierentuin verzorger
dieren veehouder
-verzorging van akkerbouwer
planten hovenier
-bestrijding van huisarts
ziekten bij mensen apothekers assistente
-Bestrijding ziektes dierenarts
bij dieren
-Bestrijding ziektes boomchirurg
bij planten
-voeding bij kok
mensen diëtist
-beweging sportleraar
fysiotherapeut
-voortplanting erfelijkheidsonderzoeken
verloskundige
-de huid schoonheidsspecialiste
-zintuigen opticien
Basisstof 2 Natuurwetenschappelijk onderzoek
-genetatio spontana men ging er vanuit dat organismen vrij plotseling kunnen ontstaan uit levenloze/dode materie.
*was nog voor het begin van de jaartelling
*Arisoteles geloofde dit ook
*werd ondersteund door waarnemingen
*Van Helmond vuile was lang laten staan ontstaan muizen
*De eerste twijfelRédi (met die potjes met deksel en vliegen)
Dit geloofde niet omdat men zei dat er lucht bij moest kunnen
*lucht bezit levenskracht
*van leeuwenhoek, zorgde ervoor dat er meer geloofwaarde was in de theorie,
doordat hij eencellige in water zag.
*Needham, 1745verhitte kolf op een brander, ontstaan na paar dagen bacteriën hij was open.
*Spallanzi, 1768, zelfde proef, maar nu met dichte kolf. Gebeurt niks.
*Pasteur, 1860, ontdekte dat er overal micro organisme leefden, dus dat overal makkelijk leven kan ontstaan. Dat het ook makkelijk is om ze weg te houden, koken.
-Fasen van een natuurkundig onderzoek
*observatie kijken
*probleemstelling hoofdvraag
*hypothese vorming mogelijke antwoord op de hoofdvraag
*experimentele fase kijken of de hypothese goed was. Moet altijd een blanco proef worden gedaan, zelfde proef zonder invloeden. Dan is het resultaat betrouwbaarder.
*Resultatenwaarnemingen verricht, meetgegevens verzamelt. Overzichtelijk weergeven
*Conclusie resultaten vergelijken met verwachting.
-verslag
*titel
*inleidingachtergrond info, wat je wil onderzoeken. Probleemstelling, hypothese.
*Werkplanlijst materialen, proefopstelling tekenen of beschrijven. Handelingen beschrijven, en moment waarop.
*ResultatenVerloop van de proef, waarnemingen in woorden. Meetresultaten in tabel of grafiek
*Conclusie en discussie
Proefopzet en uitvoering kritisch bekijken. Alles volgens plan, resultaten analyseren. Hypothese goed? Redenen.
*Literatuur
Bronvermelding
Basisstof 3 Organen, cellen en weefsels
-veel cellige organismen opgebouwd uit verschillende organen.
-Orgaan=deel van een organisme met een of meer functies.
-Vaak hebben meerdere organen een bepaalde functie = organenstelsel. (B.v. bloedvatenstelsel, verteringsstelsel.)
-OPGAVE 8+9 LEREN
-Organen hebben een vaste vorm die past bij de functie.
-Bij de lichaamsvorm is er ook een verband tussen vorm en functie.
*kop, romp en staart gaan geleidelijk overgestroomlijnd
-Bij skelet is er ook verband,
*Botten in de benen stevig. Niet te zwaar, dus hol en langwerpig. In de kop
van het dijbeen lopen staaf- of plaatvormige beenbalkjes in de richtingen waarop
hij de meeste kracht moet kunnen hebben.
*In de voet hebben de boten een gewelfde vorm, hierdoor kunnen ze goed het
gewicht dragen en schokken opvangen.
-mensen gebruiken deze dingen in het dagelijks leven.
-Hersenen van de mens bestaan voor het grootste deel uit neuronen (zenuwcellen) staan met elkaar in verbinding. Hierdoor kunnen ze snel dingen verwerken, neuraal netwerk.
-De temperatuur in poten kan hoog gehouden worden door de bloedvaten tegen elkaar aan te houden. = het tegenstroomprincipe. Is bij organen ook zo.
-Organen zijn opgebouwd uit cellen. Cel is ruimtelijk, zie je niet met microscoop.
-Cellen komen in verschillende vormen voor, hangt af van de functie.
-Een groep cellen met dezelfde vorm en functie noemt men weefsel.
-Tussen de cellen zit tussencelstof. Bestaat uit dood materiaal.
-Soms is dit hard en soms niet, ligt aan functie.
Basisstof 4 De microscoop
-Om cellen te kunnen onderzoeken moet je er eerst een preparaat van maken.
-Onderdelen microscoop Blz. 21
-Goed doorlezen
Basisstof 5 Plantaardige en dierlijke cellen
-Elk deel van een cel met een eigen functie=organel
-Cel bestaat uit
• Cytoplasma-komen verschillende typen organellen voor.
• Grondplasma-(stroperige vloeistof die bestaat uit water met allerlei opgeloste stoffen, zouten, eiwitten, vetachtige stoffen)zit tussen de organellen in Cytoplasma
• Kernplasma - zit in de kern
• Celmembraan - buitenste laag cytoplasma.
• Kernmembraan - buitenste laag kernplasma
• Kern- regelt de stofwisselingsprocessen die in de cel plaatsvinden.
• Vacuole - kunnen in het cytoplasma zitten. =een blaasje gevuld met vocht. (Zit altijd in planten, in dieren maar heel klein. Jonge planten veel kleine, en oude 1 grote, zorgt voor stevigheid)
• Vacuolemembraan- buitenste laag van de Vacuole.
• Wandstandig cytoplasma- door dat er 1 grote vacuole is wordt het cytoplasma tegen de celwand aangedrukt.
• Vacuole vocht (bij planten)-uit water met opgeloste stoffen b.v. zouten, glucose en andere reserve stoffen, afvalstoffen en kleurstoffen.
*Kleurstoffen geven de kleur aan de bloem of plant.
*Blauw, paars, rode rozedoor kleurstof anthocyaan.
*Jonge planten: proplastiden
-kleine korrels die zich tot plastiden kunnen ontwikkelen.
-Hieruit kunnen chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten ontstaan.
*chloroplastenbladgroenkorrels, fotosynthese. (water+CO2lichtglucose+zuurstof)
*chromoplastenkleurstofkorrels, gele rode kleurstoffen (pigmenten)
*deze kunnen in elkaar overgaan, tomaat die rijpt.
*leukoplasten kleurloos, kunnen zich ontwikkelen tot chloroplasten, chromoplasten en amyloplasten (zetmeelkorrels, hierin is zetmeel opgeslagen)
-Het cytoplasma van een plantaardige cel vormt een stevig laagje om de cel heen. De celwand.
-Het is wel tussencelstof, want het hoort niet bij de cel.
-Celwanden sluiten niet helemaal goed op elkaar aan, hierdoor ontstaan kleine holtes.
Intercellulaire ruimtes noemen ze dat, hierin zit lucht.
Basisstof 6 De submicroscopische bouw van cellen
-Endoplasmatisch reticulum vervult een functie bij het transport van stoffen in de cel. Is een ingewikkeld netwerk van dubbele membranen in het cytoplasma. Doordat deze bijna tegen elkaar aanliggen, ontstaan er afgeplatte holtes en kanaaltjes. De ruimtes staan met elkaar in verbinding. Gaat over in:
-Kernmembraanis ook dubb4el membraam. Hierin zitten openingen,
-KernporiënHierdoor staat het kernplasme in contact met het cytoplasma.
-Kernlichaampjeszitten in kern, kunnen er 1 of meer zijn.
-In het kernplasma liggen chromosomen, zijn alleen tijdens de deling van de cel zichtbaar. Hierop staat de informatie voor erfelijke eigenschappen.
-Ribosomen bolvormige organellen, functie in synttese(vorming) van eiwitten. Grootste deel licht op endo. Ret., de rest zit vrij in het cytoplasma.
-Golgi-systeem- opeengestapelde blaasjes, elk omgeven door een membraam.
-Eiwitten die in de ribosomen zijn gemaakt, komen terecht in de ruitmes tussen de membramen van het endo. Ret. Dan hebben ze nog niet de uiteindelijke vorm gekregen. Van het endo. Ret komen blaasjes af, die hechten zich dan aan het golgi systeem.
-in het golgie krijgen de eiwitten de goede vorm, en dan snoeren zich weer blaasjes af. Sommige bevatten eiwitten die buiten de cel worden afgegeven.
-Secretieafgifte van stoffen door de cel, een blaasje met eiwitten.(in cellen van klieren komt dat veel voor, speeksel, hormoon)
-lysosomen- worden bij een dierlijke cel ook van het golgie systeem afgegeven. Die blijven in de cel. Hierin zitten enzymen, die vormen een grote rol bij vertering van stoffen in de cel. Bij plantaardige zijn ze er ook, maar komen ze ergens anders vandaan.
-Mitochondriën-Ronde, of boonvormige organellen. Bestaan uit: dubbel membraam, binnenste is sterk geplooid. Hierin vindt verbranding plaats, vooral van glucose. Hiervoor is zuurstof nodig, enzymen die verbranding mogelijk maken liggen op de binnenste membraan. De energie die vrijkomt wordt tijdelijk opgeslagen in moleculen van de stof ATP. Als er later dan in de cel energie nodig is kan die vrijgemaakt worden uit die cellen. Hoeveel er in de cel zitten hangt af van de activiteit.
-Chloroplasten- in plantaardige cellen zijn gevuld met membranen, hiertussen zitten afgeplatte holtes. Lijkt alsof ze op stapeltjes liggen. De enzymen voor fotosynthese liggen hierop.
-Celmembraan vormt grens tussen de cel en zijn omgeving.
-Het transport van stoffen vindt selectief plaats. Het celmembraan laat bepaalde stoffer er wel in en andere niet. Hierdoor wordt de samenstelling van het cytoplasma geregeld.
-Opbouw celmembraantwee lagen fosfolipiden, hierin liggen eiwitten ingebed. Die verschillen in grote. Sommige eiwitten en fosfolipiden hebben koolhydraatketens naar buiten steken.
-Bacteriëngeen kernmembraan, geen scheiding tussen kernplasma en cytoplasma. Informatie erfelijke eigenschappen ligt in één streng DNA, die los in het cytoplasma ligt. Geen endoplasmatisch reticulum, mitochondriën, plastiden of vacuole. Wel hebben ze een celmembraan met daarom heen een celwand.
Basisstof 7 Diffusie en osmose
-Een cel staat in contact met zijn omgeving. Ze nemen er stoffen uit op en geven er stoffen aan af.
CONCENTRATIE
-Oplossing bestaat uit oplosmiddel en een of meer opgeloste stoffen.
-Bij organismen is water het belangrijkste oplosmiddel.
-De concentratie geeft de hoeveelheid opgeloste stof per volume eenheid van de oplossing aan. Kan op verschillende manieren, volume procenten, gram per liter, massaprocenten, milligram per kubieke meter.
-Als het een hele lage concentratie is in ppm, 1ppm=0,0001%.
-Als je moet uitrekenen, 95 gram water+5 gram oplosmiddel=100 gram oplossing (5/100 deel oplosmiddel)
-Bij gassen: Druk ipv concentratie. In symbool p, met pascal Pa of kilopascal kPa.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden