Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Thema 1 basisstof 5 t/m 9

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 919 woorden
  • 26 augustus 2008
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
8 keer beoordeeld

Thema 1, basisstof 5 t/m 9

• Bij planten bestaat vacuolevocht uit water met opgeloste stoffen. Bijvoorbeeld: zouten, glucose en andere reservestoffen, afvalstoffen en kleurstoffen.
• In jonge plantencelen komen proplastiden voor, deze worden later plastiden. Uit proplastiden kunnen chloroplasten (bladgroenkorrels) en chromoplasten (kleurstofkorrels). Chloroplasten zorgen voor fotosynthese (door water en koolstofdioxide komt zuurstof vrij). Chromoplasten bevatten gele en/of rode kleurstofkorrels. Chloroplasten en chromoplasten kunnen in elkaar overgaan bijvoorbeeld bij rijpworden van een tomaat.
• Leukoplasten zijn kleurloos. Zij ontwikkelen zich tot chromo- chloro- en amyloplasten. In amyloplasten zit zetmeel opgeslagen.

• Celwand is tussencelstof en behoord niet tot cel, maar is er voor de stevigheid. Intercellulaire ruimte is ruimte tussen 2 cellen.
• Het endoplasmatisch reticulum zorgt voor transport van stoffen. Het bestaat uit dubbele membranen in het cyptoplasma. Doordat 2 membranen bijna tegen elkaar aanliggen krijg je kleine afgeplatte holten en kanaaltjes. Endoplasmatisch reticulum gaat over in kernmembraan
• Kernmembraan is ook een dubbel membraan met gaten erin (kernporiën). Hierdoor staat kernplasma in contact met cyptoplasma. In kernplasma zitten kernlichaampjes en chromosomen;hierin zitten de erfelijke eigenschappen.
• Ribosomen zorgen voor synthese(vorming van eiwitten) grootste deel van ribosomen ligt in het endoplasmatisch reticulum.
• Het golgi-systeem bestaat uit platte blaasjes op elkaar gestapeld, elk in een membraan. Eiwitten die in ribosomen zijn gesynthetiseerd komen in de ruimten tussen de membranen van het endoplasmatisch reticulum. Daar snoeren zich blaasjes vanaf die dan met het golgi-systeem versmelten. Van het golgi-systeem snoeren zich ook weer blaasjes af. Sommige blaasjes bevatten eiwitten die buiten de cel worden afgegeven. Dit wordt secretie genoemd.
• In dierlijke cellen worden ook lysosomen van het golgi-systeem afgesnoerd. Lysosomen blijven in de cel en bevatten enzymen. Deze zorgen voor een goede stofwisseling. Ze moeten de stoffen in de cel verteren.
• Mitochondriën bestaan uit een dubbel membraan waarvan het binnenste membraan sterk geplooid is. In mitochondriën vind verbranding van vooral glucose plaats. Voor dit proces is zuurstof nodig waar dan de enzymen op het binnenste membraan voor zorgen. De energie die daarbij vrijkomt, wordt opgeslagen in ATP moleculen. Als deze energie weer nodig is. Komt de energie vrij uit de ATP cellen. Het aantal mitochondriën per cel ligt aan hoe actief de cel is.
• Chloroplasten zitten in plantaardige cellen en zijn gevuld met membranen die netjes op elkaar liggen. Op deze membranen liggen enzymen voor fotosynthese
• Celmembraan bepaald zelf welke stoffen hij wel en niet doorlaat in of uit de cel. Dus samenstelling cyptoplasma wordt geregeld door celmembraan. Membraan is ook bescherming. Celmembraan bestaat uit 2 lagen fosfolipiden waarin eiwitten zitten. Zuurstof en koolstofdioxide gaan makkelijk door deze lipidelaag heen. Fosfolipiden zijn vettig dus waterafstotend. Daardoor kan een oplossing hier niet doorheen. Sommige eiwitten hebben een met water gevulde porie, water en wateroplosbare stoffen gaan door de eiwitten in de cel. Sommige eiwitten zijn transportenzymen zij kunnen bijvoorbeeld glucose of Cl- ionen transporteren. EN VERDER SNAP IK NIET HOE DIT ZIT (dit stond op bladzijde 37).
• Het kan ook zijn dan stoffen het celmembraan niet passeren. De stof wordt alleen opgesloten in een ‘blaasje’ dat van het celmembraan wordt afgesnoerd. Dit heet fagocytose voor vaste stoffen en pinocytose voor vloeistoffen. De voedselopname vind zo plaats bij eencelligen zoals bijvoorbeeld pantoffeldiertjes of amoeben.

• Afvalstoffen worden uit een cel verwijderd door een proces wat precies omgedraaid werkt. Lysosomen versmelten dan met het celmembraan en geven hun inhoud af.
• Bacterien hebben bijna geen organellen. Alleen celmembraan en celwand.
• Oplossing bestaat uit oplosmiddel en opgeloste stoffen. de concentratie wordt berekend in opzicht met totale oplossing.. dus 5 gram suiker en 95 gram water ; 100 gram in totaal dus 5/100 deel suiker=5%
• Diffusie is verplaatsing van een stof van een hoge naar een lage concentratie, in een vloeibaar of gasvormig medium.
• Diffusiesnelheid wordt bepaald door temperatuur, diffusieoppervlak (bijvoorbeeld geen muur gaat sneller dan alleen een openstaande deur), afstand waarover de diffusie plaatsvind, in wat voor stof het plaatsvindt en het concentratieverschil.
• Diffusie kan ook optreden door een wand heen. Zo’n wand is dan permeabel (doorlatend). Semipermeabele membranen laten alleen watermoleculen door en niet de stof die er in opgelost zit.
• Als 2 oplossingen met verschillende concentratie van elkaar worden gescheiden door semiperbeabel membraan, treedt er osmose op. Het water gaat van de laagste concentratie naar de hoogste (hoogste water naar laagste waterconcentratie)doordat er meer water bijkomt daalt de concentratie.
• Hoe hoger concentratie is hoe hoger de osmotische waarde. De osmotische waarde is hoeveel deeltjes er per volume-eenheid zitten. Dus osmose is van lage osmotische waarde naar een hoge.
• Iedere cel van een veeldelig dier wordt omgeven door een dun laagje vloeistof: weefselvloeistof. Dit heet het interne milieu. Ook bloedplasma is intern milieu.
• De meeste organellen zijn omgeven door een membraan. Deze zijn allemaal ongeveer zo opgebouwd als het celmembraan. Behalve bij bacteriën bevat elke cel veel membranen waardoor de cel in veel stukken wordt verdeeld (compartimenten). Tussen deze delen is zowel diffusie als transport van stoffen mogelijk. Soms kan ook het cyptoplasma in zijn geheel stromen: plasmastroming
• Celmembraan van een plant is semipermeabel. Celwanden om de plantencellen is volledig permeabel. Onder normale omstandigheden heeft het vocht in de celwanden een lagere osmotische waarde dan het cyptolasma en vacuolevocht. Door osmose stroomt er dan water de cel in. De cel wordt dan groter; turgor. De hele cel wordt hierdoor steviger.

• Wanneer de osmotische waarde buiten de cel groter is dan in de cel, gaat water de cel uitstromen. Het volume van de cel wordt kleiner, terwijl de celwand niet verandert. Cel laat daardoor los van celwand; plasmolyse. De plant wordt zo minder stevig. Bij lange plasmolyse sterft cel en wordt het celmembraan volledig permeabel.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.