Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Thema 1

Beoordeling 4.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1116 woorden
  • 2 september 2008
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 4.3
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Basisstof 1
Bekijken: blz. 6

Basisstof 2

Bekijken: Afb. 8

Basisstof 3

Bekijken: Afb. 12, 13, 14, 15, 25, 26 en 27.
Een orgaan is een deel van een organismen met een of meerdere functies. Sommige organen voeren samen 1 taak uit, dat heet een organenstelsel bijv. verteringsstelsel, bloedstelsel en het beenderenstelsel. Bij organen en het lichaam van een organismen is vaak het verband te zien tussen vorm en functie. Vaak zijn waterdieren, vogels en zoogdieren gestroomlijnd, alles loopt in elkaar over. In het skelet zijn ook verbanden te zien bijvoorbeeld bij sommige dieren die zwaar zijn en veel moeten lopen moeten de boten stevig zijn maar ook licht dus zijn de meeste botten holle, langwerpige botten met een staafvormige of plaatvormige beenbalkjes in de richting waar de grootste krachten zitten op het bot. Voeten hebben een gewelfde vorm omdat ze het gewicht van ons lichaam moeten dragen.
Organen zijn opgebouwd uit cellen. Ook bij cellen hangt de vorm samen met de functie. Weefsels zijn groepen cellen die dezelfde vorm en functie hebben en dus bij elkaar liggen. De weefsels liggen niet tegen elkaar aan maar zijn gescheiden door tussencelstoffen, tussencelstoffen bestaan uit doodmateriaal. Sommige tussencelstoffen zijn hard en andere zijn zacht, dat ligt aan de functie die de tussencelstof heeft.


Basisstof 4

Bekijken: Afb. 29.

Basisstof 5

Bekijken: Afb. 36 + Opdr. 16.
Organel is een deel van een cel die een eigen functie heeft. Een cel bestaat uit:
• Cytoplasma/celplasma; stropige vloeistof die bestaat uit water met o.a. zout, eiwit en vetachtige stoffen.
• Kernplasma; inhoud van de celkern.
• Celmembraan; het dunne vlies op het cytoplasma.
• Celkern; bestaat uit het kernplasma EN REGELT DE STOFWISSELING.
• Kernmembraan; buitenste laag van het kernplasma.
In cytoplasma kunnen vacuolen voorkomen, dat zijn blaasjes gevuld met vocht. Een vacuole is omringd door een vacuolemembraan. In dierlijke cellen komen geen vacuole voor. Jonge plantaardige cellen bevatten meer vacuolen en oudere plantaardige cellen zijn de vacuole meestal samen gevloeid. Het cytoplasma ligt dan in een dunne laag tegen de celwand aan, dat heet wandstandig cytoplasma. De grote centrale vacuole spelen een rol bij de stevigheid van plantaardige cellen. Bij plantcellen bestaat het vacuolevocht uit water met o.a. zout, glucose, andere reservestoffen, kleurstoffen en afvalstoffen. Anthocyaan is de kleurstof die bloem hun kleur geven, maar ook de rode ui.
In het cytoplasma van jonge plantcellen komen proplastiden voor, dat zijn kleine korrels die zich tot plastiden kunnen vormen. Ze kunnen zich vormen tot chloroplastiden, chromoplastiden en leukoplastiden.

• Chloroplastiden/bladgroenkorrels; hier vindt fotosynthese plaats, met behulp van licht glucose gevormd uit water en koolstofdioxide, hierbij komt zuurstof vrij.
• Chromoplastiden/kleurstofkorrels; geeft een kleurtje aan bloemen en vruchten.
• Chloroplastiden kunnen overgaan in chromoplastiden bijvoorbeeld wanneer een tomaat rijp is veranderd van groen naar rood.
• Leukoplastiden; zijn kleurloos, ze kunnen zich ontwikkelen tot chloroplasten, chromoplasten en zetmeelkorrels.
Celwand; een stevig laagje om de cel van een plantaardige cel, het een tussenstof en behoort niet tot de cel. Celwanden zorgen voor stevigheid. Intercellulaire ruimten zijn holten met lucht om de celwanden van andere cellen niet goed aansluiten.

Basisstof 6

Bekijken: Afb.46, 47, 48, 49, 50, 51 + Opdr. 23.
Endoplasmatisch reticulum is een ingewikkeld netwerk van dubbele membranen in het cytoplasma. Omdat de twee membranen bijna tegen elkaar aanliggen ontstaan er kanaaltjes en afgeplatte holtes, de ruimtes daar tussen staan in verbinding met elkaar. Endoplasmatisch reticulum transporteert stoffen in de cel. Het membraanstelsel van het endoplasmatisch reticulum gaat over in het kernmembraan, ook dit is een dubbele membraan. In een kernmembraan zitten kernporiën, hier door staat het kernplasma in contact met het cytoplasma. In de kern zitten een of meer kernlichaampjes. In het kernplasma liggen chromosomen, die zijn alleen tijdens de deling van de kern zichtbaar.
Ribosomen zijn bolvormige organellen die een functie hebben bij de vorming van eiwitten. Het grootste deel van de ribosomen ligt op de membranen van het endoplasmatisch reticulum, de rest komt vrij voor in het cytoplasma.

Mitochondriën zijn ronde of boonvormige organellen, die bestaan uit een dubbel membraan, het binnenste membraan geplooid is. In mitochondriën vindt verbranding plaats, hierbij wordt met behulp van zuurstof energie vrijgemaakt in processen in de cel, de enzymen die de verbranding mogelijk maken liggen op de binnenste membraan. Het aantal mitochondriën is afhankelijk van de activiteit van de cel.
Chloroplasten in een plantaardige cel zijn gevuld met membranen, waartussen zich holten bevinden, de membranen liggen gerangschikt net als stapels munten. Op de membranen liggen enzymen voor fotosynthese.
Een celmembraan vormt een grens tussen cel en omgeving, het transport vind selectief plaats, de celmembraan laat sommige stoffen door en andere niet, op deze manier wordt de samenstelling van cytoplasma geregeld door het celmembraan. Een celmembraan bestaat uit twee lagen fosfolipiden (vetachtige stof) waarin eiwitten liggen, de eiwit moleculen verschillen van grootte. Sommige fosfolipiden en eiwitten hebben koolhydraatketens die naar buiten steken.

Basisstof 7

Bekijken: Afb. 55, 59. 60, 68, 69 + Lezen blz. 31 + 32.
Bij diffusie vermengen zich bijvoorbeeld gasmoleculen zich met de lucht en verspreiden zich door de hele ruimte, dus diffusie is de verplaatsing van een stof van de ene plaats met een hoge concentratie naar de andere plaats met een lage concentratie van die stof, dit gebeurd alleen bij een vloeibaar of gasmedium. Diffusie komt door stand doordat de moleculen zich bewegen, de bewegingen zijn ongericht. Elke molecuul beweegt zich in een rechte lijn totdat hij tegen een andere molecuul aanbotst, hier door bewegen de moleculen zich naar alle kanten. Diffusie lijdt tot een homogene (gelijkmatige) verdeling van moleculen over een beschikbare ruimte. Diffusiesnelheid hangt af van de temperatuur, hoe hoger de temperatuur hoe sneller de moleculen bewegen en worden de botsingen krachtiger. De diffusiesnelheid is afhankelijk van:
• Het diffusieoppervlak; hoe grote het oppervlak hoe sneller de diffusie plaats vind.
• De afstand waarover de diffusie plaats vindt; hoe kleiner de afstand, hoe sneller de diffusie plaats vindt.
• Het drukverschil of concentratieverschil; hoe groter het druk of concentratieverschil is, hoe sneller er diffusie plaats vindt.
Er is nog een vorm van diffusie maar dan zijn de vloeistoffen of gassen gescheiden door een wand waardoor moleculen kunnen, een doorlatend op permeabel (bloempot). Sommige membranen hebben poriën die alleen watermoleculen kunnen doorlaten en de andere opgeloste moleculen niet, zo’n membraan noemen we een halfdoorlatend of semi-permeabel.
Als twee oplossingen met een verschillende concentratie van elkaar gescheiden zijn met een semi-permeabel membraan, treedt osmose op. Er treedt een nettowaterverplaatsing op van de oplossing met de laagste concentratie naar de oplossing met de hoogste concentratie, hierdoor daalt de concentratie van de hoogste oplossing, doordat er water weg gaat van de laagste concentratie stijgt de concentratie van deze oplossing. Door de concentratie aan opgeloste stoffen heeft een oplossing een bepaalde osmotische waarde. Hoe hoger de concentratie, hoe hoger de osmotische waarde, de osmotische waarde is afhankelijk van de opgeloste deeltjes per eenheid. Dit is van belang bij stoffen die als een ion uiteenvallen.


Basisstof 8

Bekijken: Afb. 70, 72 + Lezen blz. 33 +34.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.