Waar heb jij je schoolspullen gekocht?

Doe mee aan het Back To School onderzoek over schoolspullen en maak kans op een Bol.com bon van 25 euro.

Thema 1

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vwo | 1582 woorden
  • 21 augustus 2008
  • 70 keer beoordeeld
Cijfer 7
70 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Laat van je horen: schrijf een brief en kom in de krant 📰

Ook dit jaar organiseert Nieuws in de Klas een schrijfwedstrijd waarbij het winnende verhaal wordt gepubliceerd in de krant. Schrijf jij het meest vlammende betoog, best onderbouwde of scherpste opinie over wat er nu speelt in de wereld, dichtbij of ver weg? Of het nu gaat over het milieu, geloof, vluchtelingen of het nieuwe kabinet, AI of gender-issues, alle meningen zijn welkom. 

Doe mee!
Basisstof 1. Wat is Biologie?

Organismen zijn levende wezens. Tot de organismen worden o.a. planten, dieren en mensen gekrend.
Alle organismen vertonen levensverschijnselen (voortplanten, sotfwisseling, ontwikkeling, groei)
vertoont een organisme geen levensverschijnselen meer, dan noemen we het dood. Heeft iets nooit geleefd, dan noemen we het levenloos.
Elk individu heeft een levensloop en elke soort heeft een levenscyclus. Een levensloop eindigt als het individu doodgaat en een levenscyclus eindigt pas als de soort uitsterf.

Bassistof 2. Natuurwetenschappelijk onderzoek.


Generatio spontanea = organismen ontstaan vrij plotseling uit levenloze of dode materialen.

De Griekse filosoof Aristoteles was van mening dat allerlei levenloze materialen en dode organismen sluimerende levenskrachten hadden. En bij de gunstige omstandigheden zouden deze levenskrachten ontwaken.
Van Helmont --> recept ontwikkeld om uit vuil wasgoed en graankorrels muizen te laten ontstaan.
1e twijfelaar aan generatio spontanea was de Italiaan Redi. Hij toonde aan dat in een afgesloten pot met rottend vlees geen maden ontstonden.
Van Leeuwenhoek ontdekte met zijn eenvoudige microscopen veel eencelligen in water aan, hierdoor kreeg de theorie van generatio spontanea nog meer aanhangers.
Fransman Pasteur toonde in 1860 aan dat de theorie van de generatio spontanea onjuist was. Hij toonde aan dat overal in de lucht, in de boden en in het water micro-organismen aanwezig, maar dat het ook op eenvoudige wijze mogelijk is een oplossing vrij te houden van bacteriën.

Fasen Natuurwetenschappelijk onderzoek:
observatie = bepaald natuurverschijnsel wordt waargenomen dat in aanmerking komt voor verder onderzoek.
probleemstelling = de onderzoeker ervaart het natuurverschijnsel als een probleem en formuleert een probleemstelling.
hypothesevorming = in deze fase wordt een logische verklaring voor het probleem gegeven. de onderzoeker stelt een hypothese (=veronderstelling) op.
experimentele fase = er wordt nu gekeken of de hypothese juist of onjuist is. de onderzoeker voert experimenten uit en verzamelt gegevens. soms is de probleemstelling te vaag geformuleerd, is dat zo dan wordt deze herleid tot een onderzoeksvraag, die nauwkeuriger is geformuleerd. bij experimenten heb je een experimenteergroep en een controlegroep. De controlegroep doet de blancoproef (= proef waarbij de onderzochte invloed wordt weggelaten) per experiment mag maar één invloed tegelijkertijd worden onderzocht.

resultaten = de waarneming worden verricht + (meet)gegevens worden verzameld. De resultaten worden zo overzichtelijk mogelijk weergegeven (Tabel, grafiek, diagram).
Conclusie = de onderzoeker vergelijkt de resultaten van de experimenten met de verwachting die is uitgesproken. Hieruit wordt de conclusie getrokken of de hypothese juist of niet juist is.

Hypothese onjuist dan --> verwerping van de hypothese en er wordt een nieuwe hypothese opgesteld

Hypothese juist dan --> bevestiging van de hypothese, theorievorming, vergroting inzicht.

basisstof 3. Organen, Cellen en Weefsels.


Bij lichaamsfvorm van organismen is vaak het verband te zien tussen vorm en functie. denk aan de gestroomlijnde lichaamsvorm bij dieren die in het water leven.
De hersenen van een mens bestaan voor het grootste deel uit neuronen (zenuwcellen). Deze neuronen staan zodanig met elkaar in verbinding, dat er snel verschillende signalen kunnen worden verwerkt. de verbindingen in de hersenen vormen een neuraal netwerk. dit netwerk staat model voor toepassingen in netwerken van computers. Men spreekt daarom ook wel van een kunstmatig neural netwerk bij computers.
Bij een rendier wordt het warmteverlies in de poten klein gehouden doordat slagaders en aders dicht tegen elkaar aanliggen. het bloed dat van de romp de poten instroomt, geeft het grootste deel van zijn warmte af aan het bloed dat vanuit de poten terugstroomt naar de romp. deze warmte-uitwisseling vindt plaats voglens het tegenstroomprincipe.

Organen zijn opgebouwd uit cellen. in een orgaan kunnen cellen voorkomen die heel verschillend van vorm of juist hetzelfde zijn. de vorm v. een cel hangt samen met de funcite. meestal liggen cellen met dezelfde vorm en funcite in groepen bij elkaar, dat noemen we weefsel. bij veel weefsels liggen de cellen niet direct tegen elkaar aan, maar komt tussencelstof voor. Tussencelstof bestaat uit dod materiaal.

Basisstof 4. De microscoop.


Revolver: hiermee kan je als je d\'r aan draait het juiste objectief kiezen
preparaatklem: hiermee klem je het preperaat vast
diagragma: hiermee bepaal je de hoeveelheid licht
grote schroef: hiermee regel je grove scherpstelling
kleine schroef: hiermee regel je de fijne scherpstelling

Basisstof 5. plantaardige en dierlijke cellen.


grondplasma = stroperige vloeistof die bestaat uit water met allerlei opgeloste stoffen.
vacuole = een \'blaasje\' gevuld met vocht.
anthocyaan = keurstof
chloroplasten = bladgroenkorrels hierin vind fotosynthese plaats. (= het proces waarbij met behulp van licht glucose wordt gevormd uit water en koolstofdioxide. hierbij komt zuurstof vrij.)
chromoplasten = kleurstofkorrels, bevatten gele en/of rode kleurstoffen.

Chromoplasten en Chloroplasten kunnen in elkaar overgaan.
Leukoplasten = Kleurloos, kunnen zich ontwikkel tot chloroplasten, chromoplasten of amyloplasten.
Amyloplasten = zetmeelkorrels, in amyloplasten is zetmeel opgeslagen.
intercellulaire ruimten = kleine holten tussen de celwanden gevuld met lucht.

Basisstof 6. De submicroscopische bouw van cellen.


secretie = de afgifte van stoffen door een cel.
endoplasmatisch reticulum = ingewikkeld netwerk van dubbele membranen in cytoplasma. Vervult een functie bij het transport vd stoffen in een cel, doodat er zich blaasjes afsnoeren vh endoplasmatisch reticulum.
kernporiën = openingen in het kernmembraan.
ribosomen = bolvormige organellen die een functie hebben bij de synthese van eiwitten.
gogli-systeem = opeengestapelde platte blaasjes, elk omgeven door een mebraan. Hierin krijgen de eiwitmoleculen hun uiteindelijke vorm.

mitochondriën = ronde of boonvormige organellen. Hierin vindt de verbranding plaats, vooral van glucose.
ATP = adenosinetrifosfaat.
ATP-molecuul = hierin wordt de energie die bij verbranding vrijkomt tijdelijk opgeslagen

Basisstof 7. Diffusie en osmose.


concentratie = hoeveelheid opgeloste stof per volume-eenheid.
Diffusie = De verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie van die stof.
De Diffusiesnelheid is afhankelijk van: de temperatuur (hoe hoger, hoe sneller), diffusieoppervlak (hoe groter, hoe sneller), afstand waarover diffusie plaatsvindt (hoe kleiner, hoe sneller), drukverschil of concentratieverschil (hoe groter, hoe sneller), de aard van de diffunderende stof, en het medium waarin de diffusie plaatsvindt.
Membranen waarvan de poriën zo klein zijn dat er alleen water-moleculen doorheen kunnen gaan noemen we semi-permeabel.

Wanneer twee oplossingen met een verschillende concentratie van elkaar zijn gescheiden door een semipermeabel membraan, treedt osmose op.
osmose = verplaatsing water van de plek met de laagste concentratie naar de plek met de hoogste concentraite
Osmotische waarde --> hoe groter de concentratie van een oplossing, des te hoger is de osmotische waarde.

Basisstof 8. Membranen en het transport van Stoffen.


Bij eencelligen is het celmembraan de scheiding met de omgeving, met het externe milieu. Bij veelcellige dieren heeft een groot aantal cellen geen rechtstreek contact met het externe milieu, maar met het interne milieu.
Een celmembran is selectief permeabel, omdat het selectief bepaalde stoffen wel of niet in de cel laat gaan.
Transport door diffusie is met het concentratieverval mee. Hierdoor kost dit transport geen energie. Transport dat plaatsvindt tegen het concentratieverval in kost wel energie en heet daarom actief transport. De Energie die hiervoor nodig is wordt geleverd door de ATP-moleculen.
receptoreiwitten = eiwitten die aan de buitenkant stoffen kunnen binden.

Stoffen kunnen ook door een worden opgenomen zonder het membraan te passeren. Ze worden dan ingesloten in een blaasje dat van het celmembraan wordt afgesnoerd. Dit actieve proces wordt fagocytose genoemd bij vaste stoffen en pinocytose bij vloeistoffen.
Men spreekt van plasmastroming als het cytoplasma als geheel blijkt te kunnen stormen.

Basisstof 9. Osmose bij planten.


Celwanden = volledig permeabel.
Onder normale omstandigheden is de osmotische waarde van het cytoplasma en het vacuolevocht hoger dan die van het vocht in de celwanden.
Door osmoste stroomt water de cel in, hierdoor daalt de osmotische waarde van het vacuolevocht. Het instromen van teveel water wordt tegengegaan doordat de uitgerekte celwand een tegendruk uitoefent.

Turgor = druk van de cel op de celwand.

Als het vocht in de celwanden een hogere osmotische waarde heeft dan het cytoplasma en het vacuolevocht, kan plasmolyse optreden. door osmose stroomt water de cel uit. De turgor daalt en de osmotische waarde van het vacuolevocht stijgt. bij plasmolyse laat de cel los van de celwand en kan ook optreden als een plant door verdamping veel water verliest.
Grensplasmolyse = situatie waarbij er geen turgor is en er geen plasmolye optreedt. de osmotische waarde van het cytoplasme en het vacuolevocht is dan gelijk aan die van het vocht in de celwanden.

Verrijkingsstof 2.


microtoom = apparaat waarmee hele dunne schijfjes kunnen worden gesneden.
celfractionering = techniek waarvan gebruik wordt gemaakt om organellen te bestuderen. Hierbij wordt een stukje weefsel in een bepaalde vloeistof (homogenisator) gebracht. Doordat de stamper in de homogenisator met hoge snelheid ronddraait, worden de cellen van het stukje weefsel fijngewreven. de zo verkregen suspensie wordt vervolgens bij verschillende snelheden gecentrifugeerd. Deze techniek berust op verschil in dichtheid en hoe groter de dichtheid des te eerder slaan de delen neer. Let Op! bij celfractionering, wordt de cel kapot gemaakt.
Op volgorde van neerslaan bij celfractionering: kernen, mitochondriën, ribosomen, endoplasmatisch reticulum.

Verrijkinsstof 3. Leven in en bij de Zee.


Osmoregulatie --> dieren hebben allerlei regelmechanismen die de osmotische waarde van het interne milieu constant houden.
Bij de meeste ongewervelde dieren is de osmotische waarde van het interne milieu gelijk aan die van het zeewater. komt het in water met een lagere zoutconcentratie dan neemt het door osmose water op. om dit tegen te gaan scheiden de dieren zouten uit via het lichaamsoppervlak of met de urine. bij een hogere zoutconcentratie, dan geeft het dier door osmose water af. om dit tegen te gaan neemt het dier dan zouten op.

het interne milieu van zeevissen heeft een lagere osmotische waarde dan zeewater. door osmose verliezen deze vissen voortduren water. ze compenseren dit verlies door zeewater te drinken.


Zeevogels verliezen veel water met de uitgeademde lucht. en met voedsel en door het drinken van zeewater krijgen ze veel zouten binnen. Daarom wordt het teveel aan zouten uitgeschieden gedeltelijk met de urine en gedeeltelijk via zoutklieren.

REACTIES

M.

M.

yes, heb een 9,3 bedankt !! :)

9 jaar geleden

T.

T.

Helaas veel typfouten

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.