Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Stofwisseling

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 667 woorden
  • 5 februari 2009
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
32 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting stofwisseling

Bas. 1.

Stofwisseling = het totaal van alle chemische processen in een organisme.
Organische stoffen = stoffen die afkomstig zijn van organismen of van producten van organismen.
Anorganische stoffen = stoffen die voorkomen in zowel organismen als in de levenloze natuur.
Assimilatie = de opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen. Het doel van assimilatie is de vorming van organische stoffen waaruit het organisme bestaat. Energie wordt vastgelegd als chemische energie in de organische moleculen.
Dissimilatie = de afbraak van organische moleculen tot kleinere moleculen. Het doel van dissimilatie is het vrijmaken van energie voor processen in het organisme. De vrijgekomen energie wordt tijdelijk opgeslagen in ATP-moleculen.

Chemisch energie is de energie die is vastgelegd in moleculen.

Basisstof 2.
Enzymen katalyseren (versnellen) de chemische reacties van stofwisselingsprocessen zonder daarbij zelf te worden verbruikt. Enzymen zijn eiwitmoleculen met een specifieke ruimtelijke vorm. Ze hebben een specifieke werking, het sleutel – slotprincipe. Ze passen alleen op 1 type substraatmolecuul. Elk enzym kan maar 1 reactie versnellen.
De enzymactiviteit wordt uitgedrukt in: de hoeveelheid substraat die per tijdseenheid wordt omgezet, de hoeveelheid reactieproduct die per tijdseenheid ontstaat.
Temperatuur: beïnvloedt de enzymactiviteit volgens een optiumkromme.
Zuurgraad wordt aangegeven met de PH. Zuiver water heeft een PH van 7 (neutraal), zure vloeistoffen hebben een PH lager dan 7 en basische vloeistoffen hebben een PH hoger dan 7.

Basisstof 3.
Koolstofassimilatie = de vorming van glucose en zuurstof uit koolstofdioxide en water. Reactievergelijking: koolstofdioxide + water + energie  glucose + zuurstof. Alleen autotrofe organismen zijn in staat tot koolstofassimilatie.
Fotosynthese = koolstofassimilatie, waarbij lichtenergie wordt benut.

Basisstof 4.
Voortgezette assimilatie = organismen vormen uit glucose andere organische stoffen. De energie hiervoor wordt gekregen via dissimilatie.
Koolhydraten = opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstofatomen.

Monasachariden = enkelvoudige suikers.
Disacharide = twee moleculen van monasachariden.
Polysachariden = veel monasachariden.
Vetten = lipiden. Opgebouwd uit glycerol en drie vetzuren.
Eiwitten = proteïnen. 1 eiwitmolecuul bestaat uit een aantal aan elkaar gekoppelde aminozuren. In een organisme komen 20 verschillende aminozuren voor.

Basisstof 5.
Bij dissimilatie kan chemische energie worden omgezet in kinetische energie (bewegen), warmte (lichaamstemperatuur), elektrische energie (geleiden van impulsen), chemische energie (assimileren van organische stoffen), lichtenergie (uitstralen van licht).
Aërobe dissimilatie van glucose (verbranding): vind plaat in de mitochondrieen. Aëroob is met zuurstof.
Anaërobe dissimilatie van glucose (gisting): zonder zuurstof.
Dissimilatie van vetten en eiwitten: vetten worden gesplitst in glycerol en vetzuren en eiwitten in aminozuren.
Basale stofwisseling = stofwisseling van een organisme in rust.
Ook in rust vindt er assimilatie en dissimilatie plaats. De intensiteit van de basale stofwisseling is afhankelijk van:
Het geslacht, de leeftijd, het lichaamsgewicht, de lichaamstemperatuur, en het tijdstip van de dag of het jaargetijde.


Basisstof 6.
Transport over kleine afstanden: diffusie (zuurstof koolstofdioxide), osmose (water) en actief transport door celmembranen (ionen).
Transport over grote afstanden: anorganische sapstroom door houtvaten (water en de opgenomen ionen). Organische sapstroom door bastvaten (water en assimilatieproducten).
Diffusie van zuurstof en koolstofdioxide in bladeren: via huidmondjes, luchtholten en intercellulaire ruimten naar en van de bladcellen.
Huidmondje = een opening in de opperhuid omgeven door twee sluitcellen die bladgroenkorrels bevatten. Bij de meeste planten zitten ze aan de onderkant van de bladeren.
Transport door houtvaten: verdamping van water.
Transport door bastvaten: het tijdelijk in de bladeren opgeslagen zetmeel wordt omgezet in sacharose.
Opslag van reservestoffen: in verdikte delen, vaak onder de grond, in zaden.
Intensiteit van de fotosynthese is afhankelijk van: de lichtintensiteit (en de kleur licht), de beschikbare hoeveelheid water, de beschikbare hoeveelheid koolstofdioxide, de temperatuur, bladgroen.
Beperkende factor: de factor die het minst gunstig is.
De bepaling van de lichtintensiteit:
In het licht: de hoeveelheid O2 die een plant afgeeft of CO 2 opneemt,
In het donker: de hoeveelheid O2 die een plant opneemt of CO2 afgeeft.


Basisstof 7.
Producenten nemen koolstofdioxide uit de lucht op en produceren hiermee organische stoffen. Consumenten nemen de organische stoffen van andere organismen als voedsel op.
Producenten breken organische resten af tot anorganische stoffen.
Door verbranding van fossiele brandstoffen komt extra koolstof (CO2) in de koolstofkringloop.

Basisstof 8.
Producenten nemen stikstof op in nitraationen.
Consumenten scheiden stikstof uit met hun urine.
Reducenten breken organische stikstofhoudende verbindingen af tot oa. Ammoniak.
Zuurstofrijke bodem  nitrificerende bacteriën.
Zuurstofarme bodem  denitrificerende

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.