stofwisseling

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1425 woorden
  • 30 maart 2017
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
4 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Bio stofwisseling[1]

Begrippen

Absorptie

is het fysisch verschijnsel dat de energie van een systeem, zoals geluidsgolven, deeltjes en elektromagnetische straling, door een ander systeem geheel of gedeeltelijk wordt opgenomen en omgezet in een andere energievorm

Actief transport

transport waarvoor energie nodig is

ADP

adenosinedifosfaat, een stof waarvan elk molecuul twee fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn met een energierijke binding. Uit ADP ontstaat door toevoeging van anorganisch fosfaat en een bepaalde hoeveelheid energie ATP. Hydrolyse van ATP levert anorganisch fosfaat, ADP en een bepaalde hoeveelheid energie. ADP speelt een grote rol in stofwisselingsprocessen.

Aeroob

met behulp van zuurstof

Alcoholgisting

C6H12O6 (glucose) --> 2 C2H6O (ethanol) + 2 CO2 + energie. Deze reactie vindt plaats bij gistcellen en bij kiemende zaden. Bijv. gebruikt bij productie van brood, bier en wijn.

Aminozuur

organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese (vorming) van eiwitten

Ammoniak

een anorganische verbinding van stikstof en waterstof met de molecuulformule NH3

Anaeroob

zonder behulp van zuurstof

Anorganische stof

stoffen die zowel in organismen voorkomen als in de levenloze natuur.

Assimilatie

de opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen (van anorganische stoffen of andere organische stoffen)

ATP

adenosinetrifosfaat. Stof, waarvan elk molecuul drie fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn door een energierijke binding. ATP ontstaat uit ADP door toevoeging van energie en anorganisch fosfaat. Het loskoppelen van de fosfaatgroep uit ATP levert vrije energie, die gebruikt wordt voor allerlei energieverbruikende processen in de cel.

Basale stofwisseling

de stofwisseling van een organisme in rust

Bastvaten

transportkanalen in de bast, vooral bedoeld om suikers te vervoeren die gevormd zijn in het blad

Beperkende factor

factor die de snelheid van een proces laag houdt

Capillaire werking

opstijging van een vloeistof (meestal water) in nauwe kanalen door onderlinge aantrekking van moleculen. In de bodem heeft dit stijging van het grondwater tot gevolg. In planten gaat het water in de houtvaten door capillaire werking omhoog.

Chemische energie

energie opgeslagen in moleculen

Chlorofyl

groene kleurstof (bladgroen) in een chloroplast

Chloroplast

bladgroenkorrels, hierin vindt fotosynthese plaats

Diffusie

verplaatsing van een stof van een hoge concentratie naar een lage concentratie

Disacharide

een stof waarvan elk molecuul bestaat uit twee monosacharide-eenheden, ontstaan door condensatie van twee monosachariden.

Dissimilatie

de afbraak van organische moleculen tot kleinere moleculen, met als doel energie vrijmaken

Eiwit

proteïne of eiwit is een stof waarvan elk molecuul is opgebouwd uit veel aminozuur-eenheden

Enzym

biokatalysator. Organische stof die stofwisselingsprocessen versnelt zonder zelf verbruikt te worden

Enzymactiviteit

snelheid van werking van een enzym: Hoeveelheid substraat die per tijdseenheid wordt omgezet of de hoeveelheid reactieproduct die per tijdseenheid ontstaat.

Enzym-substraatcomplex

complex dat ontstaat doordat het substraat op een speciale manier in het actieve centrum aan het enzym wordt gebonden.

Fosfaat

anorganische stof met het element fosfor (P)

Foto-autotroof

in staat tot fotosynthese, om daarbij uit anorganische stoffen organische stoffen te vormen

Fotosynthese

proces, waarbij water en koolstofdioxide met behulp van het zonlicht worden omgezet in zuurstof en glucose

Fructose

monosacharide met 6 C-atomen per molecuul, bestanddeel van sacharose.

Glucose

belangrijk monosachararide met 6 C-atomen, wordt gevormd bij de fotosynthese en afgebroken bij de dissimilatie.

Houtvaten

transportkanaal voor water en zouten, soms ook voor organische stoffen. Bij het ontstaan van houtvaten worden de wanden tussen in elkaars verlengde liggende cellen opgeruimd, waarna de cellen sterven

Huidmondjes

openingen in de opperhuid van planten, bestaande uit twee sluitcellen rond een regelbare spleet. De huidmondjes dienen voor de gaswisseling.

Koolstofassimilatie

de vorming van glucose uit koolstofdioxide en water m.b.v. energie. (Bijv. Fotosynthese)

Koudbloedig

met een lichaamstemperatuur die min of meer gelijk is aan de omgeving, bijv. reptielen.

Lipiden

ander woord voor vetten

Melkzuur

organische stof, die ontstaat bij de anaerobe dissimilatie van glucose in spieren en micro-organismen.

Melkzuurgisting

C6H12O6 (glucose) --> 2 C3H6O3 (melkzuur) + energie. Deze reactie vindt plaats door melkzuurbacterien en in spieren. Bijv. Gebruikt bij de productie van yoghurt en zuurkool.

Monosacharide

suikers met één ringstructuur in het molecuul, veelal met vijf of zes C-atomen, zoals glucose, fructose en ribose. Uit monosachariden worden di- en polysachariden opgebouwd.

Nitraat

de anorganische stof NO3-

Optimumkromme

een kromme waarbij het verband tussen een factor en een activiteit is uitgezet, bijv. verband tussen temperatuur en enzymactiviteit: er is een beste temperatuur(optimum), waarbij de enzymactiviteit het hoogst is.

Organische stof

molecuul afkomstig van organismen en bevat minimaal 2 C (koolstof) atomen en veel H (waterstof) atomen.

Osmose

diffusie van water door een semi-permeabel membraan

Polysacharide

verbindingen waarvan elk molecuul bestaat uit veel monosacharide-eenheden. Bijv. Zetmeel.

Proteïne

ander woord voor eiwitten

Sacharose

een disacharide (suiker) waarvan elk molecuul bestaat uit een glucose-eenheid en een fructose-eenheid.

Sluitcel

opvallend gevormde epidermiscel om een regelbare opening in de epidermis. De opening en sluitcellen vormen samen het huidmondje.

Stofwisseling

het totaal van alle chemische processen in de cellen van een organisme

Substraat

stof waarop een enzym inwerkt

Substraatspecifiek

in staat slechts één bepaald substraat om te zetten.

Ureum

organische stof, die het belangrijkste product van de eiwitafbraak bij zoogdieren vormt.

Vaatbundel

verzameling houtvaten en bastvaten en ander weefsel in kruidachtige stengels en bladeren

Vet

organische stof waarvan elk molecuul ontstaat door het binden van een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen.

Voortgezette assimilatie

omzetting van producten van de koolstofassimilatie in andere organische stoffen

Warmbloedig

met een constante lichaamstemperatuur

Worteldruk

druk in de houtvaten als gevolg van osmose door actief zouttransport door de endodermiscellen vanuit de wortelschors naar de houtvaten.

Zetmeel

polysacharide, ontstaan door aaneenkoppelen van glucose, is een reservestof voor energie.

zuurgraad (pH)

maat voor concentratie opgeloste H+ ionen

Samenvatting

Dit hoofdstuk het ik eigenlijk een beetje langs me heen laten gaan. Er werd weinig uitgelegd en ik heb de theorie niet echt gelezen, ik maakte gewoon de opdrachten🤗.

Verzuurde spieren

Deze paragraaf is eigenlijk 1 grote context over de grenzen van je lichaam en hoe je ze herkent.

Je spieren hebben zuustof nodig voor de verbranding van glucose.

Wat is stofwisseling?

Cellen moeten allerlei stoffen opnemen vanuit het milieu( grondstoffen, energie) en ze geven ook allerlei dingen af( onbruikbare stoffen, warmte).

Stofwisseling is het totaal van alle chemische processen in de cellen van een organisme.

Organische moleculen zijn heel erg groot en bevatten altijd C, H, O

Anorganische stoffen zijn kleiner en bevatten vaak stikstof of zwavel of fosfor

Enzymen zijn stoffen die chemische reacties mogelijk maken.

Bij dissimilatie worden verscheidene energievormen omgezet in andere energievormen.

Dissimilatie

Anaerobe dissimilatie( zonder zuurstof) wordt ook wel gisting genoemd.

       
   
     
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Extremofiele micro-organismen kunnen overleven in extreme omstandigheden( warmte, kou, pH...). Ze zijn heterotroof en anaeroob.

Stofwisseling in planten

Houtvaten vervoeren water en mineralen.

Bastvaten de assimilatieproducten en water.

Worteltrekken kan zorgen voor een opwaartse kracht in de wortelen en houtvaten van de boom.

Planten slaan de reservestoffen op in ondergrondse delen van de plant en in de zaden.

Koolstofassimilatie

 
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   

Alle organismen/voorwerpen hebben een kleur. Het kleurenspectrum weerkaatst het kleur van het organisme en neemt de andere kleuren op.

Voortgezette assimilatie

Koolhydraten

Koolhydraten zijn eigenlijk suikermoleculen. Er zijn wel verschillende soorten; mono(1),di(2), poly(veel) sacharide.

Polysachariden kunnen verschillend opgebouwd worden. Planten hebben spiraalvormen en dieren hebben ingewikkelde bomen

Vetten

Een ander woord voor vetten is lipiden.

Vetten mengen niet met water.

Ze worden opgeslagen als reservestof en hebben een warmte-isolerende houding.

Eiwitten

Eiwitten worden ook wel proteïnen genoemd

Eiwitten bestaan uit gekoppelde aminozuren aan elkaar.

Planten kunnen aminozuren maken uit glucose en stikstofhoudende verbindingen.

Enzymen

Enzymactiviteit hangt af van de temperatuur van de omgeving en de zuurgraad van de omgeving.

De intensiteit van de stofwisseling

Basale stofwisseling is de stofwisseling die minimaal nodig is om een organisme in leven te houden.

Koudbloedige dieren passen zich aan aan de temperatuur van de omgeving

Warmbloedige dieren zijn altijd ongeveer even warm

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.