Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Samenvatting Biologie Nectar H14

Beoordeling 9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2091 woorden
  • 1 april 2019
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 9
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Biologie samenvatting
Nectar
Hoofdstuk 14 Zenuwstelsel
vwo 5

Paragraaf 14.1 Centraal zenuwstelsel
-Je zenuwstelsel heeft twee delen --> een centraal en perifeer deel.
--> het centraal zenuwstelsel bevindt zich in het centrum van het lichaam --> bestaat uit neuronen en het ruggenmerg (BINAS 88B).
--> het perifeer zenuwstelsel staat uit uitlopers uit het CZS (centraal zenuwstelsel) --> deze uitlopers dienen als afvoerkabels.

-De hersenen en het ruggenmerg hebben grijs-gekleurde en wit-gekleurde delen.
--> het grijze deel is afkomstig van de cellichamen van miljarden neuronen
--> het witte deel zijn uitlopers van neuronen.
-In de hersenen ligt het witte deel in het midden en het grijze eromheen, bij het zenuwstelsel is dit precies andersom.
-je brein bestaat vooral uit de grote hersenen (BINAS 88C) die zijn verbonden door de hersenbalk.
--> de rest van je brein bestaat uit de hersenstam en de kleine hersenen.
-Je hersenen zijn goed doorbloed --> ze hebben heel veel glucose en zuurstof nodig.
--> een stuk genaamd het verlengde merg verbindt de hersenen met het ruggenmerg.
-Drie vliezen beschermen de hersenen, ruggenmerg en hun bloedvaten
--> de bloed-hersenbarrière bestaat uit cellen van de haarvaten in de hersenen en astrocyten --> een stervormig, vertakte gliacellen in het CZS met lange of juist korte uitlopers --> steuncellen in de zenuwbaan.
--> de vliezen zijn: het zachte hersenvlies, het spinnenwebvlies en het harde hersenvlieg
--> deze barrière beschermt de hersenen tegen ongewenste stoffen (waaronder nuttige medicijnen)

-de primaire motorische schors (BINAS 88C) bestaat uit kleine gebieden met neuronen die allemaal een eigen groep spieren aansturen.
--> de secundaire motorische schors bevat opgeslagen informatie over hoe spieren bewegen. Zo kan je leren fietsen en gitaarspelen.
-Belangrijk om te onthouden: de rechterhersenhelft bestuurt de linkerkant van je lichaam en andersom.
--> Wanneer er informatie binnenkomt gaat dat naar het sensorische centra in de hersenschors die bij dit zintuig horen.
--> de bewustwording van muziek vindt plaats in het primaire gehoorcentrum --> het koppelen van muziek aan het ‘geheugen’ gebeurt dan weer in het secundaire gehoorcentrum.
-Elk type zintuig heeft een eigen primair en secundair gebied in de schors van de linker- en rechterhersenhelft.

-De hersenstam is erg belangrijk, dit regelt de bloedcirculatie, lichaamstemperatuur en de ademhaling
--> het bestaat uit:

  • De pons--> de pons verbindt de grote en kleine hersenen. Ook is het een tussenstation tussen je evenwichtszintuig en de kleine hersenen.
  • De middenhersenen --> hierin ligt het beloningscentrum --> dit geeft je een goed gevoel na iets goeds gedaan te hebben.
  • Het verlegde merg --> verbindt je hersenen met het ruggenmerg --> zenuwbanen kruisen hier.

-Je kleine hersenen zijn vooral belangrijk bij het coördineren van bewegingen --> ze werken nauw samen met de grote hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg.

-De hypothalamus bevindt zich zoals we weten onder de hersenen, het stuurt je hypofyse aan en regelt je lichaamstemperatuur (BINAS 87B) en biologische klok met de hormonen enzo.

-De thalamus selecteert welke impulsen van zintuigen naar de verschillende delen van de hersenschors gaan. Het kan dus ook boodschappen overslaan of wegfilteren.

-Je ruggenmerg bevat de hoofdzenuwkabels van je lichaam --> uitlopers van neuronen gaan je hele lichaam door --> er zijn 31 ruggenmergzenuwen die ontspringen.
--> het deel van de zenuw dat informatie afvoert gaat via de buikzijde, de binnenkomende informatie komt via de rug weer binnen.
--> vlak voor het ruggenmerg heeft het aanvoerende deel (aan de rug dus) een verdikking wat we het spinale ganglion noemen --> daar zitten de cellichamen van de aanvoerende neuronen dicht bij elkaar.
-Buiten het ruggenmerg om liggen nog twee andere grote zenuwbanen: de grensstreng en de zwervende zenuw --> zij stimuleren of remmen een aantal organen.

-Een reflex is een reactie op een prikkel zonder, of voordat er bewustwording optreedt. Als je bijvoorbeeld je hand onder een hete kraan steekt en je hem meteen terugtrekt.
--> Reflexen gaan via het ruggenmerg of via de hersenstam.
--> aangeleerde reflexen is bijvoorbeeld de goede weg naar huis lopen.
--> aangeboren reflexen zijn bijvoorbeeld het hoestreflex wanneer je je verslikt.
-De grote hersenen ontwikkelen zogenaamde motorprogramma’s die het mogelijk maken automatisch en gecoördineerd complexe handelingen uit te voeren zoals lopen
--> dit is de weg die een reflex aflegt: zintuigcellen --> sensorische neuronen --> schakelcellen --> motorische neuronen --> spier- of kliercellen. Dat is een reflexboog.

Paragraaf 14.2 cellen in het zenuwstelsel
-Slechts 10% van het zenuwstelsel bestaat uit neuronen, de overige 90% zijn gliacellen met verschillende taken:
--> het voeden en steunen van neuronen
--> het bieden van bescherming
--> opruimen beschadigde cellen
--> het verwijderen van stoffen die een rol spelen bij het doorgeven van impulsen
-Neuronen zorgen voor informatieoverdracht in het zenuwstelsel
--> een neuron bestaat uit een cellichaam met een celkern en een aantal uitlopers.
--> er zijn twee soorten uitlopers (BINAS 88A):

  • Dendriet: voeren impulsen van andere neuronen of zintuigcellen aan
  • Axon: voeren impulsen van andere neuronen of zintuigcellen Ze zijn aan het einde vertakt, elke vertakking eindigt in een synaps --> plaatsen waar het neuron via een axon zijn informatie doorgeeft aan een dendriet van het volgende neuron. Dit doorgeven gaat via een stofje met de naam neurotransmitter

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

--> een myelineschede zorgt voor isolatie en maakt snelle uitwisseling van impulsen mogelijk.
--> mensen met MS missen deze schede.

-We hebben drie soorten neuronen:

  1. Sensorische neuronen: zij ontvangen impulsen van zintuigen en vervoeren die naar het CZS (BINAS 88A).
    --> de cellichamen van deze neuronen liggen in spinale ganglia (een verdikking van de zenuwbaan aan de rugzijde van het ruggenmerg) of in de hersenen.
    --> het kan een lange dendriet hebben (van teen naar spinaal ganglion) maar het axon is kort (van ruggenmerg naar spinaal ganglion)
  2. Schakelneuronen: ze schakelen impulsen van neuronen uit het CZS door naar ….
    --> ze hebben geen myelineschede
  3. Motorische neuronen: zij voeren de impulsen van het CZS naar de spieren of klieren
    --> hebben korte en sterk vertakte dendrieten maar lange axonen met een myelineschede.

-Zenuwen bevatten de uitlopers van neuronen. Ook hier heb je verschillende soorten:

  1. Sensorische zenuwen: zij bevatten alleen maar dendrieten van sensorische neuronen
  2. Motorische zenuwen: zij bevatten alleen maar axonen van motorische zenuwcellen
  3. Gemengde zenuwen: de meeste zenuwen zijn gemengde, zij bevatten beide typen uitlopers (dus dendrieten en axonen) in een.

-Zoals ik al eerder vertelde, 90% van de cellen in de hersenen en het ruggenmerg zijn dus die gliacellen. We hebben vijf typen:

  1. Astrocyten: stervormige cellen met lange sterk vertakte uitlopers
    --> ze regelen uitwisseling van stoffen tussen neuronen en bloed door de bloedvaten bij actieve neuronen te laten verwijden
    --> ook geven ze steun aan de neuronen en helpen bij het herstel van beschadigden neuronen.
  2. Oligodendrocyten: kleine cellen die verspreid in het CZS voorkomen
    --> ze vormen een myelineschede om de uitlopers van neuronen (BINAS 88A)
  3. Microgliacellen: ze veranderen bij weefselbeschadiging in fagocyten en beschermen de neuronen tegen ziekteverwekkers
  4. Ependymcellen: dit zijn endotheelcellen die de hersenkamers bekleden
    --> ze produceren hersenvocht en ruggenmergvocht.
  5. Cellen van Schwann: zij spelen een rol bij het herstellen van beschadigde neuronen, ook vormen ze myelinescheden net zoals de oligodendrocyten.

Paragraaf 14.3 Impulsgeleiding
-Bij neuronen bestaat het celmembraan ook uit een dubbele laag van fosfolipiden met eiwitten en cholesterol.
--> omdat de concentratie ionen aan de binnen- en buitenkant van het membraan verschillen ontstaat er een elektrochemisch potentiaalverschil van -70mV.
--> dit is een membraanpotentiaal dat we een rustpotentiaal noemen (BINAS 88F).

-Neuronen hebben ionenpoorten die door verschillende organismen opengaan.
--> in een neuron is de buitenkant positief geladen en de binnenkant negatief geladen
--> meestal door een chemische oorzaak (zoals een neurotransmitter) of door een verandering van dat vage membraanpotentiaal.
--> de overvliegende Natrium of kaliumionen is altijd maar heel klein zodat er genoeg ionen overblijven voor een volgende reactie.
--> het openen van de ene poort stimuleert het openen van de andere --> het cascade-effect. Omdat er dus steeds meer natriumpoorten open gaan stijgt het membraanpotentiaal. Op een gegeven moment vindt er dan volledige depolarisatie plaats (BINAS 88F), de polen draaien om en nu is de buitenzijde van het neuron negatief geladen en de binnenkant positief geladen.
--> de depolarisatie is de prikkeldrempel, en de poorten sluiten weer, dit gaat heel snel dus voor je het weet wordt de neuron weer gerepolariseerd en de polen draaien weer terug.
-De kaliumpoorten zijn trager dan de natriumionen daardoor schiet de repolarisatie ietsje door en dat noemen we hyperpolarisatie.
--> depolarisatie en repolarisatie vormen samen een actiepotentiaal.
--> na het sluiten van de natriumpoorten is het neuron ter plekke ongevoelig voor nieuwe prikkels, deze milliseconden heet de refractaire periode.

-Als de prikkeldrempel wordt bereikt MOET er een actiepotentiaal plaatsvinden, blijft het potentiaal onder de prikkeldrempel dan niet. Het is een alles-of-niets-principe.
--> een actiepotentiaal heeft altijd een gelijke sterkte, hoe sterker de prikkel, hoe meer actiepotentialen per seconden.

-Een actiepotentiaal (dus de plek waar de polen omgedraaid zijn) blijft niet op één plek, het verplaatst zich als een watergolf over de het membraan heen --> die golf is een impuls.
--> tijdens de depolarisatie gebeurt deze golf en stroomt het impuls.

-De snelheid van impulsen varieert, hoe dikker de vezel, hoe sneller de impulsgeleiding.
--> de aanwezigheid van een myelineschede heeft ook invloed. Lange neuronuitlopers hebben zo’n schede die om de 1,5 mm onderbroken is door een insnoering van Ranvier --> in- en uitstroom van ionen kan hier plaatsvinden en er kan dus een actiepotentiaal ontstaan. De impulsen springen van ene insnoering naar de andere --> saltatoire impulsgeleiding.

Paragraaf 14.4 impulsoverdracht tussen neuronen
-Door middel van synapsen (BINAS 88G) geven neuronen impulsen aan elkaar door --> een synaps is dus waar de twee neuronen contact maken, axon en dendriet.
--> tussen het membraan van het axon, het presynaptisch membraan en het membraan van de dendriet, het postsynaptisch membraan, zit een ruimte: de synapsspleet.
--> in het uiteinde van axon liggen synaptische blaasjes waar een neurotransmitter in zit. Er zijn twee typen: simulerend of remmend.
--> Door de blaasjes met neurotransmitters worden gegevens doorgegeven want een neurotransmitter kan in het postsynaptische neuron een actiepotentiaal laten ontstaan of juist voorkomen dat het gebeurt. Het doorgeven van neurotransmitters gebeurt in een aantal stappen:

  1. Door de impuls in het axon openen Ca2+-ionen poorten
  2. Ca2+-ionen stromen het presynaptische neuron in
  3. De neurotransmitterblaasjes verplaatsen zich ook naar het presynaptisch membraan
  4. Via exocytose droppen de blaasjes hun neurotransmitter in de synapsspleet
  5. Stimulerende neurotransmitters binden zich aan receptoren van natriumpoorten die zich in het postsynaptisch membraan bevinden, zij reageren --> ze stromen het postsynaptisch neuron in en op een gegeven moment bereikt het membraanpotentiaal de drempelwaarde en ontstaat er een actiepotentiaal --> noemen we een exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP).
    --> zo’n stimulerend type neurotransmitter noemen we ook wel een exciterende
    --> heel belangrijk is dat de neurotransmitter ook weer afgebroken wordt door acethylcholine.
  6. Remmende neurotransmitters binden zich aan kaliumpoorten wat leidt tot hyperpolarisatie
    --> het membraanpotentiaal daalt nog verder van de prikkeldrempel af.
    --> dit noemen we een inhiberend postsynaptisch potentiaal (IPSP) en zo’n remmende neurotransmitter een inhiberende

Paragraaf 14.4 impulsoverdracht tussen neuronen
-Door middel van synapsen (BINAS 88G) geven neuronen impulsen aan elkaar door --> een synaps is dus waar de twee neuronen contact maken, axon en dendriet.
--> tussen het membraan van het axon, het presynaptisch membraan en het membraan van de dendriet, het postsynaptisch membraan, zit een ruimte: de synapsspleet.
--> in het uiteinde van axon liggen synaptische blaasjes waar een neurotransmitter in zit. Er zijn twee typen: simulerend of remmend.
--> Door de blaasjes met neurotransmitters worden gegevens doorgegeven want een neurotransmitter kan in het postsynaptische neuron een actiepotentiaal laten ontstaan of juist voorkomen dat het gebeurt. Het doorgeven van neurotransmitters gebeurt in een aantal stappen:

  1. Door de impuls in het axon openen Ca2+-ionen poorten
  2. Ca2+-ionen stromen het presynaptische neuron in
  3. De neurotransmitterblaasjes verplaatsen zich ook naar het presynaptisch membraan
  4. Via exocytose droppen de blaasjes hun neurotransmitter in de synapsspleet
  5. Stimulerende neurotransmitters binden zich aan receptoren van natriumpoorten die zich in het postsynaptisch membraan bevinden, zij reageren --> ze stromen het postsynaptisch neuron in en op een gegeven moment bereikt het membraanpotentiaal de drempelwaarde en ontstaat er een actiepotentiaal --> noemen we een exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP).
    --> zo’n stimulerend type neurotransmitter noemen we ook wel een exciterende
    --> heel belangrijk is dat de neurotransmitter ook weer afgebroken wordt door acethylcholine.
  6. Remmende neurotransmitters binden zich aan kaliumpoorten wat leidt tot hyperpolarisatie
    --> het membraanpotentiaal daalt nog verder van de prikkeldrempel af.
    --> dit noemen we een inhiberend postsynaptisch potentiaal (IPSP) en zo’n remmende neurotransmitter een inhiberende

-Elk neuron maakt maar één type neurotransmitter. De overgave gaat ALTIJD van pre- naar postsynaptisch membraan (van axon naar dendriet).

-Elk neuron heeft contact met duizenden uitlopers van andere neuronen. En dus ook met meerdere EPSP’s en IPSP’s. Of er in een neuron een actiepotentieel zal ontstaan is afhankelijk van de summatie. Dat is de optelsom van alle positieve en negatieve reacties bij elkaar.

Paragraaf 14.5 autonoom zenuwstelsel
-het zenuwstelsel is opgebouwd uit het centraal en het perifeer zenuwstelsel.
--> het animaal zenuwstelsel verwerkt de informatie uit zintuigen en koppelt het op de juiste manier aan je spieren --> je kan het zelf bepalen, zoals lopen of praten.
--> het autonoom zenuwstelsel regelt de onbewuste dingen --> bestaat uit het parasympatisch (actief bij rust) en het orthosympatisch (actief bij beweging enzo) deel (BINAS 88L).
--> organen zijn via de grensstreng verbonden met het orthosympatisch zenuwstelsel. Via de zwervende zenuw zijn organen verbonden met het parasympatische zenuwstelsel.
--> omdat de organen dubbel zijn gebonden noem je het een dubbele innervatie (BINAS 88L).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.