Samenvatting bi 2.2
Je kunt bewegen doordat boten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. Soms zitten botten zo tegen elkaar aan dat ze niet kunnen bewegen. In je skelet heb je 4 soorten verbindingen:
- Soms zijn botten vergroeit tot 1 geheel dat je niet kunt bewegen. Zo is het heiligbeen een vergroeiing.
- Je schedel bestaat uit een aantal platte beenderen die onbeweeglijk aan elkaar zitten. De gekartelde randjes heten naadverbinding.
- Soms zitten dingen aan elkaar vast met kraakbeen zo zitten je ribben ook vast met kraakbeen. Doordat kraakbeen buigzaam is kan je je borstkast bewegen tijdens het ademhalen om.
- Een gewricht is de meest bewegelijke verbinding. Je armen kunnen bewegen door gewrichten en spieren.
De bolle gewrichtsknobbel van het ene bot draait in de gewrichtskom van het andere bot. Op de gewrichtsknobbel zit een beetje kraakbeen daardoor draait het soepel en slijt het niet. Het gewrichtskapsel is een taal vlies dat zorgt voor het bij elkaar blijven van de botten. De gewrichtsband is een vlies voor extra stevigheid. Door meniscus passen de gewrichtsknobbels goed op de platte bovenkant van het scheenbeen.
In je arm zitten 5 soorten gewrichten:
- Het meest bewegelijke is het rolgewricht dit gewricht zit in je schouder. Het kan alle kanten op bewegen.
- Je elleboog is een scharnier gewricht. Het kan maar 1 kant op bewegen.
- Je kunt je onderarm draaien door een rolgewricht. Het spaakbeen rolt om de ellepijp.
- In je hand zit tussen het handwortelbeentje en het middelhandsbeentje van je duim zit het zadelgewricht daardoor kan je duim 2 kanten op bewegen.
- Je onderste vingerkootjes zitten met een eivormig gewricht aan je middenhandsbeentjes vast. De gewrichtsknobbel/-kom is ovaal of eivormig daardoor kun je met je vingers trommelen.
REACTIES
1 seconde geleden