Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Nectar havo 4 hoofdstuk 4

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2771 woorden
  • 19 december 2021
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
9 keer beoordeeld

HOOFDSTUK 4

PARAGRAAF 1: van eicel tot baby

Een keer per maand komt er bij een vrouw uit beide eierstokken een eicel vrij, dit heet de eisprong/ovulatie. Daarna komt de eicel in een eileider terecht. Bij een man is dit anders, hun bevatten miljoenen zaadcellen die vrijkomen bij een zaadlozing. Slechts 1 zaadcel bevrucht uiteindelijk de eicel. Er is plaats van een bevruchting waar direct na de zaadcel en eicel versmelten tot een zygote. Om te voorkomen dat er nog een bevruchting  plaatsvindt maakt de zygote een ondoordringbare laag tussen het celmembraan en het bevruchtingsmembraan. De eicel en zaadcel vormen samen de eerste ontwikkelingsstadium, genaamd het embryo. 

De bevruchte eicel gaat zichzelf vermeerderen door mitose. Na deze deling stopt de cel met het maken voor cytoplasma, zodat de cellen niet groeien, dit heet klievingsdeling. Na drie dagen is er een klopje ontstaan van 16 cellen die nog steeds even groot zijn als de eerste versie van de bevruchte eicel. Door middel van trilharen wordt het klompje delende cellen geduwd vanuit de eileider naar de baarmoeder. 

De volgende stadium is de blastula waarbij alle cellen verplaatsen naar de buitenkant van de baarmoeder zodat in het midden een holte overblijft. De buitenste laag van de blastula vormt vlokken (kleine bobbels) om zich zo innestelen in de baarmoeder. In het baarmoederslijmvlies vormen zich rond de vlokken bloed holten, die samen uitgroeien tot een placenta. In de placenta vinden verschillende uitwisselingen plaats, namelijk van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen. De placenta bevat bloedvaten van zowel de moeder als het embryo, maar de bloedsomlopen zijn wel gescheiden. De navelstreng verbindt via drie bloedvaten het embryo met de placenta. Twee hiervan (navelstrengslagaders) pompen door middel van het embryo hart bloed af met afvalstoffen van het embryo naar de placenta. De navelstrengader voert bloed met zuurstof en voedingsstoffen van de placenta naar het embryo. De cellen gaan tijdens de ontwikkeling zich specialiseren in eerst het hart en de bloedvaten en als tweede het zenuwstelsel. Na ongeveer 2 maanden zijn alle organen aangelegd en heet het geen embryo meer, maar een foetus, De foetus drijft in vruchtwater die samen met de vruchtvliezen de foetus beschermen tegen stoten en uitdroging.

Er zijn verschillende leefstijlen die de moeder kan hebben, die gevaarlijk zijn voor het kindje. Een paar hiervan zijn: stress, drugs- en alcoholgebruik, medicijngebruik en het voedingspatroon. Gevolgen hiervan zijn bijvoorbeeld: ondergewicht of een drugsverslaving bij de geboorte.

Het geslacht van een persoon hangt af van de geslachtschromosomen (X en Y). Meisjes hebben naast de 44 gewone chromosomen 2 X-chromosomen, bij jongens is dit 1 X-chromosoom en 1 Y-chromosoom. Door de invloed van het Y-chromosoom groeit het embryo uit tot een jongen. Vanaf 14 weken kan je met echoscopie de geslachtsdelen van de foetus zien. Vroeger kon je dit pas bij  de geboorte door de primaire geslachtskenmerken zien. 

Tijdens de puberteit ontwikkelen bij jongens niet alleen de geslachtsorganen, maar secundaire geslachtskenmerken (bijv. toename spiermassa, haargroei en groei van de stembanden). Vanaf de puberteit stimuleren hormonen de zaadballen om zaadcellen te vormen. De zaadballen zijn voor de geboorte vanuit de balzak afgedaalt. Dit is nodig om vruchtbare zaadcellen te vormen (in verband met de temperatuur). De zaadballen bestaan voor een groot deel uit sterk gekronkelde zaadbuisjes, bijeengehouden door een laagje bindweefsel. In de bijbal, een orgaantje direct achter de zaadbal, verzamelen zich de gevormde zaadcellen. Door zwellichamen kan de penis zich vullen met bloed (erectie). Mannen kunnen door prikkeling van de eikel een orgasme krijgen (klaarkomen). Bij een zaadlozing trekken spiertjes rond de bijbal en zaadleiders samen. Hierdoor duwen ze opgeslagen zaadcellen naar de penis. De prostaatklier en zaadblaasjes zijn beide klieren die vocht toevoegen aan passerende zaadcellen. Het vocht met zaadcellen samen in het sperma. 

Ook bij meisjes vinden er veranderingen van de secundaire geslachtskenmerken plaats tijdens de puberteit (bijv. verbreden van de heupen, borst groei en haargroei). Vanaf de puberteit tot de overgang (de vruchtbare periode) ontwikkelt zich elke maand in een van beide eierstokken een eicel. Onbevruchte eicellen sterven binnen 24 uur af en lossen op. Als er geen bevruchting plaatsvindt, trekken de baarmoeder spieren samen en stoten het baarmoederslijmvlies af. Hierna wordt een nieuw baarmoederslijmvlies gemaakt. Dit gebeurt om zo de kans op een succesvolle innesteling van een bevruchte eicel te vergroten. Rond de ingang ligt het maagdenvlies die kapot gaat bij de eerste geslachtsgemeenschap. De binnenste en buitenste schaamlippen bedekken de vagina aan de buitenzijden. Tussen deze schaamlippen zit de clitoris die bij prikkeling een orgasme kan veroorzaken. De urinebuis van een vrouw is korter dan die van een man. 

Verkrachting is het ongewenst seksueel binnendringen van het lichaam. Als een familielid hierbij betrokken is heet dat incest. Ongewenste intimiteit zijn ongewenste: aanrakingen, opmerkingen, vragen stellen en de manier van kijken. Er is spraken van aaranding als iemand je dwingt tot het plegen of ondergaan van een ontvluchte handeling. 

Naam

Functie

Urineblaas

Urine wordt hierin opgeslagen.

Penis

Urine afvoeren een voortplanting mogelijk maken.

Zaadblaasje

Voegt vocht toe aan zaadcellen.

Prostaat

Geeft vocht af en zorgt ervoor dat een man niet plast bij het klaarkomen.

Zaadleider

Vervoert het zaad naar de urineleider.

Zwellichaam

Maakt de penis stijf.

Urinebuis

Transport van urine.

Bijbal

Rijpe zaadballen worden opgeslagen.

Zaadbal

Hormonen worden geproduceerd.

Balzak

Zorgt voor temperatuur van de zaadbal.

Eikel

Veroorzaakt seksuele prikkeling.

Voorhuid

Wordt besneden en beschermt de eikel.

Naam

Functie

Baarmoeder

Een bevrucht embryo laten innestelen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Eileider

Bevruchting vindt plaats.

Eierstok

Productie van hormonen.

Begin eileider

-

Urineblaas

Het opslaan van urine.

Urinebuis

Transport van urine.

Vagina

Is geschikt om de penis in te brengen.

Schaamlippen

Bescherming van de vagina.

Baarmoederslijmvlies

Zorgt voor voeding van ongeboren kind.

Baarmoederwand

Trekt samen bij bevalling.

Baarmoederhals

Slijmproppen om te voorkomen dat er bacteriën binnenkomen.

PARAGRAAF 2: vorming geslachtscellen

Elke kern van een lichaamscel bij de mens bevat 46 chromosomen. In een karyogram staan de gefotografeerde chromosomen van een cel gesorteerd in paren. Lichaamscellen zijn diploïd (2n), ze bevatten 23 chromosoomparen. Voor elk paar geldt dat:

1) een van beide chromosomen afkomstig van de moeder, het andere van de vader

2) beide chromosomen informatie hebben over dezelfde erfelijke eigenschappen 

    (bijv. oogkleur, lichaamslengte). Dit betekent dat zowel je vader als je moeder 

    informatie heeft geleverd over je eigenschappen 

Geslachtscellen hebben een afwijkende aantal chromosomen. Bij hun vorming krijgen ze van elk chromosomenpaar maar 1 chromosoom. Elke eicel en zaadcel heeft daardoor 23 van elkaar verschillende chromosomen: ze zijn haploïde (n). Haploïde cellen bevatten wel alle erfelijke informatie. Welke chromosomen uit een paar in een geslachtscel komt, is toeval. Na een bevruchting bevat de zygote weer een diploïde aantal chromosomen, dus 23 chromosomen van de vader en 23 chromosomen van de moeder. De deling die het chromosomenaantal halveert, is een meiose of reductiedeling. Bij jongens begint de meiose in de puberteit en gaat het hele leven door. Bij meisjes start de meiose voor de geboorte in een groot aantal cellen uit de eierstokken, maar de meiose stopt op een gegeven moment. 

Voordat een meiose plaats vond verdubbelt het DNA in de diploïd (2n= 46) cel. De meiose vindt plaats in twee stappen: 

1) meiose I

    In meiose I sorteert de diploïde cel de paren. Vervolgens gaan alle 

    chromosoomparen uit elkaar. Dat levert twee haploïde cellen van 23 

    chromosomen op. 

2) meiose II

    Net als bij een mitose gaan de chromatiden uit elkaar. De meiose levert   

    uiteindelijk 4 haploïde cellen op. Alle cellen bevatten de complete erfelijke 

    informatie, maar wel in enkelvoud. 

Recombinatie = de herverdeling van erfelijke eigenschappen van de (voor)ouders in een nakomeling 

De zaadballen bestaan uit dunne zaadbuisjes waar cellen tussen liggen die hormonen vormen. In die zaadbuisjes vindt de vorming van zaadcellen plaats. Ook zijn er al zaadcellen opgeslagen in de zaadbuisjes, dit het en de voorlopercellen. De zaadcellen blijven bewaart in de bijballen tot ze vrijkomen bij de zaadlozing. Sperma bestaat uit 10% zaadcellen en 90% uit basisch zaadvocht uit de zaadblaasjes en de prostaat. 

Een vrouw ontstaat uit een diploïde voorlopercel slechts één haploïde eicel. Halverwege de zwangerschap ontstaat er (als je een meisje krijgt) door middel van mitose, miljoenen voorlopercellen. Ze beginnen ook al met meiose I, maar maken dit proces niet helemaal af. Deze voorlopercellen zijn omgeven door cellen van de eierstok. Deze zakjes met voorlopercellen vormen een follikel. Vanaf de puberteit tot de overgang maakt elke maand één follikel zijn meiose I (die in het begin al zijn ontstaan) af en vormt een eicel. De verdeling van het grondplasma na de meiose I is ongelijk, de ene krijgt al het grondplasma en de andere wordt een poollichaampje. Dit proces van het verdelen vindt in totaal 3 keer plaats (dus ook in meiose II).

Vrouwen ontwikkelen 400-500 voorlopercellen tot eicellen. Er kunnen 2 of meer eicellen de meiose afmaken. Wanneer elk van beide cellen met een zaadcel versmelt, ontstaat een twee-eiige tweeling (hoeven niet op elkaar te lijken). Een eeneiige tweeling bestaat wel uit één eicel. Die groeien pas na de bevruchting tot een zelfstandig embryo. Eeneiige tweelingen ontstaan uit een zygote (precies hetzelfde DNA). Wanneer de groepjes cellen niet volledig van elkaar scheiden kan een Siamese tweeling ontstaan.

PARAGRAAF 3: hormonen regelen de start van de puberteit

Tussen de twee hersenhelften ligt een hormoonklier genaamd de hypofyse. Dit kliertje vormt de hormonen FSH (follikelstimulerend hormoon) en LH (luteïniserend hormoon). Het bloed vervoert de hormonen door het hele lichaam, maar het zijn de zaadballen en eierstokken die reageren op deze hormonen met als doel: de productie van geslachtscellen en geslachtshormonen creëren. 

Bij meisjes starten de hormonen FSH en LH de menstruatiecyclus. Elke maand stimuleert FSH de ontwikkeling van 5 tot 12 follikels in een van beide eierstokken. De rijpe follikel cellen vormen een aantal vrouwelijke geslachtshormonen: oestrogenen. Door deze hormonen groeit er een nieuw baarmoederslijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder. Van de gevormde follikels vormt er maar 1 uit tot een eicel (de rest verschrompelen). Halverwege de menstruatie, stimuleert de grote hoeveelheid oestrogenen van de follikelcellen de productie van extra LH. Door de plotselinge toename van het LH barst de eicel uit de follikel en komt in de eileider terecht: de ovulatie. De achtergebleven follikels, heten vanaf dit punt het gele lichaam (geel door het vet dat ze opnemen). Het gele lichaam produceert oestrogenen en het geslachtshormoon progesteron. Progesteron dient voor een rol in de zwangerschap en het zorgt voor het ontstaan van extra bloedvaten in het baarmoederslijmvlies.

Na de ovulatie levert het gele lichaam steeds meer progesteron. Vindt er geen zwangerschap plaats, dan sterft het gele lichaam af. Door het sterven van het gele lichaam stopt de productie van het progesteron. Zonder deze hormoon sterft ook het baarmoederslijmvlies af en vindt er een menstruatie plaats (het afstoten van een deel van het baarmoederslijmvlies. Doordat de productie van oestrogenen en progesteron stopt, valt de remming weg voor de hypofyse om FSH te maken. Hierdoor kan er weer een nieuwe menstruatiecyclus starten. Oestrogenen hebben ook invloed op de secundaire geslachtskenmerken bij meisjes.  

Het hormoon LH zet speciale cellen tussen de zaadbuisjes, genaamd cellen van Leydig, aan tot het maken van het mannelijke geslachtshormoon testosteron. Het hormoon FSH stimuleert samen met testosteron, de zaadballen om zaadcellen te vormen. Een jongen is voor de rest van zijn leven vruchtbaar. Testosteron remt de LH-productie om overproductie van testosteron te voorkomen, het heeft invloed op de secundaire geslachtskenmerken van een man en het verhoogd de groei van de uitwendige geslachtskenmerken (penis en balzak).

Tijdens een zwangerschap stopt de menstruatie en past de hormoonproductie zich aan. In de beginnende placenta vormt zich het hormoon HCG, wat zorgt voorkomt het verschrompelen van he6 hele lichaam. Dit is nodig om de productie van progesteron door te laten gaan, om zo het baarmoederslijmvlies niet af te laten sterven. Zo ontstaat een placenta. Omdat de progesteronproductie door blijft gaan, staat de productie van FSH en Lh nog steeds uit, wat voorkomt dat er nog ovulatie plaats kan vinden. Uiteindelijk zorgt de placenta voor het progesteron en oestrogenen en stopt de productie van HCG. 

De zygote verandert na 3 weken naar een embryo en na 12 weken verandert het embryo in een foetus. De 3 fases van een bevalling:

1) ontsluiting: door het hormoon oxytocin trekken spieren van de baarmoeder 

    samen (ontsluitingsweeën). De baarmoedermond openend en het vruchtwater 

    loopt weg

2) uitdrijving: als de baarmoedermond 10 cm is mag de moeder mee persen met de 

    persweeën, samentrekking van spieren van de baarmoeder en buikspieren. De 

    baby wordt geboren

3) geboorte: door een aantal naweeën komen de placenta, de resten van de 

    vruchtvliezen en de navelstreng naar buiten

PARAGRAAF 4: hulp bij voortplanting 

Als een stel geen kinderen kunnen krijgen kan je dit op 4 manieren oplossen:

1) IVF (in vitro fertilisatie = in glas bevruchting) 

    IVF vindt plaats in 4 stappen

    stap 1) Stimulering van follikelrijping: door hormonen aan de vrouw te geven, 

    rijpen in de eierstokken vijf tot tien follikels

    stap 2) aanprikken van follikel: wanneer de follikels rijp zijn, zuigt de arts met 

    een holle naald de eicellen uit de follikels en brengt ze over in een schaaltje

    stap 3) bevruchting: de partner levert op de dan van het aanprikken sperma en 

    brengt deze hierna in het schaaltje

    stap 4) plaatsing in de baarmoeder: twee tot vijf dag en na het aanprikken plaatst 

    de arts een of twee embryo's (klompjes van vier tot acht cellen) in de baarmoeder

2) ICSI (intra cytoplasmatische sperma injectie) 

    Als er iets mis is met de spermakwaliteit van de man, kan een arts één zaadcel bij 

    een eicel inbrengen. Ook dit is een vorm van ivf. 

3) KI-E (kunstmatige inseminatie met zaad van partner)

    Net zoals bij icsi levert de man zaad in, maar dit zijn er meer en het wordt niet 

    direct in een eicel geïnjecteerd. Bij ki-e worden meerdere spermacellen in de 

    baarmoedermond geplaatst.

4) KI-D (kunstmatige inseminatie met zaad van donor)

    Dit is hetzelfde als ki-e, maar dan met het zaad uit een donorbank

Met prenatale diagnostiek proberen we aangeboren of erfelijke afwijkingen bij het ongeboren kind op te sporen. Ook hier heb je verschillende manieren voor:

1) echoscopie

    Artsen onderzoeken met geluidsgolven een foetus in de baarmoeder. De 

    teruggekaatste golven (ech) geven een beeld van de baarmoeder en foetus. 

2) vlokkentest

    Kan vanaf de 10e week. Een arts zuigt wat vlokken van de placenta op. Hierin 

    bevinden zich cellen van het embryo.Een laborant onderzoekt de chromosomen 

    op erfelijke afwijkingen.

3) vruchtwaterpunctie

    Kan vanaf de 16e week. Met een holle naald zuigt een arts wat vruchtwater op, 

    met daarin cellen van de foetus.

Na de geboorte van een kindje neemt iemand van de thuiszorg een hielprik, wat analisten later onderzoek naar doen om ernstige aandoeningen die niet te genezen zijn, maar wel te behandelen met een dieet of medicijn op te sporen. Op deze manier weten ouders al of hun kind een aandoening heeft en hoe ze hem moeten behandelen.

 functies prenataal onderzoek:

1) weten

2) voorbereiden 

3) medicatie

4) ingreep 

5) abortus

 PARAGRAAF 5: voorkomen van soa's 

Verschillende soorten soa's:

1) schimmels

2) virussen

3) bacteriën

4) insecten

5) mijten 

Soa staat voor seksueel overdraagbare aandoeningen. Door onveilige seks met iemand die besmet is met een soa kan ook jij besmet raken. De ziekteverwekkers bij personen met een soa bevinden zich in het bloed, sperma of vaginale vocht. Voorbeelden van soa's zijn: chlamydia, hiv (de veroorzaker van aids, syfilisbacterie. Sommige soa's (zoals de chlamydia bacterie) hebben dragers nog niet eens door, dan voelen ze alleen maar een beetje een branderig gevoel tijdens het plassen of wat afscheiding. Toch is het belangrijk om het te behandelen. Om een soa te behandelen kan je het beste naar je huisarts gaan. De huisarts geeft je dan bij een bacteriële of virus soa een antibiotica die de ziekte aanpakt op zijn zwakke punten. Voor een een schimmel soa wordt aangeraden niks te doen en je lichaam het zelf op te laten lossen. Voor mijten en insecten wordt aangeraden om zalf of medicijnen te gebruiken. 

De voorbehoedsmiddelen + nadelen/voordelen:

1) condoom

    positief - beschermd tegen zwangerschap en soa’s

    negatief - kan scheuren, lekken of afglijden

    negatief - kan scheuren, lekken of afglijden

2) pil

    verandert door de hormonen, de samenstelling van het baarmoederhals-

    slijmvlies waardoor zaadcellen er moeilijk doorheen kunnen zwemmen

    positief - beschermt tegen zwangerschap, is het meest betrouwbare 

    anticonceptiemiddel 

    negatief - beschermt niet tegen soa’s, heeft bijwerkingen, doorbraakbloedingen 

    of spotting

3) spiraaltje

    wordt in de baarmoeder aangebracht en maakt het baarmoederslijmvlies 

    ongeschikt voor een innesteling (soms ook met hormonen)  

4) pessarium

    een kapje om de baarmoedermond die voorkomt dat zaadcellen de baarmoeder 

    kunnen binnengaan

    positief - geeft irritatie aan de vagina

5) kalendermethode (periodieke onthouding)

    een kansberekening met biologische factoren, de vrouw houd met een kalender 

    bij wanneer ze in haar vruchtbare periode is 

    negatief - erg onbetrouwbare methode

    positief - geen bijwerkingen

6) steriliseren

    bij vrouwen worden de eileiders onderbroken en bij mannen de zaadleiders

7) morning-afterpil

    72 uur na de geslachtsgemeenschap kan de vrouw de 'pil nemen die bestaat uit 

    een hoge concentratie hormonen, hiermee wordt het baarmoederslijmvlies 

    beïnvloed, zodat een embry afgestoten kan worden

8) abortus

    het ingenestelde embryo wordt uit de baarmoeder gezogen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.