2.5
Leefwijze en skelet van dieren (bron 2)
- De vorm van de botten en de bouw van het skelet van een dier passen bij zijn omgeving en leefwijze.
- Dieren in een verschillende omgeving kunnen hetzelfde bouwplan hebben, maar een totaal verschillende vorm. Bijvoorbeeld mol en vleermuis.
- Dieren in dezelfde omgeving kunnen een totaal verschillend bouwplan hebben, maar dezelfde vorm. Bijvoorbeeld haai en dolfijn.
Beweging van gewervelde dieren (bron 3)
- Vissen, amfibieën en reptielen bewegen zich voort met zijdelingse bewegingen van de wervelkolom.
- Vogels en zoogdieren bewegen zich voort met open neergaande bewegingen van de wervelkolom.
- Vissen en zoogdieren die in het water leven, hebben een gestroomlijnd lichaam.
- Volwassen amfibieën, de meeste reptielen, vogels en zoogdieren kunnen op het land voortbewegen met poten.
Skelet ongewervelde dieren (bron 9, 10, 12 en 14)
- Uitwendig skelet: beschermt tegen uitdrogen en tegen roofdieren. De spieren zitten aan de binnenzijde.
- Weekdieren hebben een meegroeiend kalkskelet.
- Geleedpotigen moeten verschalen om te groeien.
- Wormen hebben geen skelet. Ze kruipen door hun kring- en lengtespieren afwisselend samen te trekken. Ze zetten zich schrap met borstels.
2.4
Blessures (bron 3, 4, 5 , 6 en 7)
1 Botblessure:
- botbreuk: een bot is gebroken. Een arts opereert of zet de botstukken. Er ontstaat nieuw beenweefsel.
2 Gewrichtsblessures:
- ontwrichting: gewrichtsknobbel schiet uit de kom.
- verstuiking: gewrichtskapsel rekt uit of scheurt in.
- voetbalknie: kraakbeen in het kniegewricht scheurt.
3 Spierblessures:
- spierpijn: er blijven afvalstoffen in de spieren achter.
- spierkneuzing: spiervezels en bloedvaatjes in de spier zijn stuk.
- spierkramp: een spier trekt plotseling krachtig samen.
- spierscheuring: er ontstaat een scheurtje in de vliezen om de spierbundels.
- zweepslag: een plotselinge spierscheuring.
Blessures voorkomen
- Bescherming.
- Intapen: gewrichten omwikkelen.
- Warming-up vooraf en cooling-down na de training.
Goede lichaamshouding (bron 11)
- Tillen met rechte rug. Kraakbeenschijven worden dan gelijkmatig belast.
- Hernia: rugzenuw raakt beklemd door uitpuilende kraakbeenschijf.
2.3
Bouw en werking van spieren (bron 3)
- Als spiervezels samentrekken, dan trekt de spier samen. De spier wordt dan korter en dikker.
- Een spier levert meer kracht als er meer spiervezels samentrekken.
- Skeletspieren zitten met pezen aan je botten vast.
Spieren werken samen (bron 4)
- Spieren werken samen: buig- en strekspieren.
- Spieren die samenwerken aan een tegengestelde beweging, noem je antagonisten.
Soorten spieren (bron 6 en 7)
- Onwillekeurige spieren: staan niet onder invloed van je wil en worden niet moe. Voorbeelden zijn:
- Je hartspier; bestaat uit hartspierweefsel
- Spieren van verteringsorganen en bloedvatwanden en haarspiertjes; bestaan uit glad spierweefsel
- Willekeurige spieren: kun je aansturen, zijn sterk, maar worden snel moe. Je skeletspieren zijn willekeurige spieren; bestaan uit dwarsgestreept spierweefsel.
- In de verteringsorganen zitten kring- en lengtespieren.
- Samentrekken & ontspannen kan een spier
2.2
Beenverbindingen (bron 2)
- Botten zitten aan elkaar door:
1 een vergroeiing 2 een naadverbinding 3 kraakbeen 4 een gewricht
- Een vergroeiing en een naadverbinding kunnen niet bewegen.
- Kraakbeenverbindingen kunnen een beetje bewegen.
- Gewrichten zijn het meest beweeglijk.
Bouw en werking van gewrichten (bron 3 en 4)
- De gewrichtsknobbel draait in de gewrichtskom.
- Het gewrichtskapsel houdt het gewricht bij elkaar en maakt gewrichtssmeer.
- Kraakbeenlaagjes beschermen de knobbel en de kom tegen slijtage en zorgen voor soepel bewegen.
- Gewrichten hebben soms gewrichtsbanden voor extra stevigheid.
Vijf soorten gewrichten (bron 5)
- Kogelgewricht: beweging in alle richtingen.
- Scharniergewricht: beweging in één richting.
- Rolgewricht: het ene bot rolt om het andere.
- Zadelgewricht: beweging in twee richtingen.
- Eivormig gewricht: beweging in twee richtingen.
2.1
De bouw van het skelet (bron 2, 3, 4 en 5)
- Alle botten samen vormen het skelet.
- De wervelkolom: halswervels, borstwervels, lendenwervels, heiligbeen en staartbeen.
- Ribben, borstbeen en borstwervels vormen samen de borstkas.
De functies van het skelet
- stevigheid geven
- vorm geven
- organen beschermen
- beweging mogelijk maken
Bouw van botten (bron 6, 7, 8 en 10)
- Been: beencellen die een stof maken met veel kalk en weinig lijmstof.
- Kraakbeen: kraakbeencellen en gelei met lijmstof.
- Kalk maakt de botten stevig. Lijmstof maakt de botten buigzaam.
Soorten botten
- Pijpbeenderen zijn lang en dun. Ze bevatten geel beenmerg met vet.
- Platte beenderen zijn plat en breed. Ze bevatten rood beenmerg dat bloedcellen vormt.
Soepelheid van het skelet
- Baby’s en jonge kinderen bewegen soepel door veel kraakbeen in het skelet.
- Je wordt langer dankzij groeischijven in je pijpbeenderen.
- Tijdens je leven verandert kraakbeen in been: verbening.
Wervelkolom (bron 11 en 12)
- Je wervelkolom vangt schokken op door de dubbele S-vorm en door kraakbeenschijven.
- Elke wervel bestaat uit een wervellichaam met een wervelgat, waarin ruggenmerg zit.
1.1
Je lichaam van groot naar klein
- Orgaanstelsels → organen → weefsels → cellen
Organen (bron 2)
- Je lichaam bestaat uit organen.
- Een orgaan is een deel van het lichaam met een bepaalde taak.
- Organen die samenwerken aan een bepaalde taak, vormen een orgaanstelsel.
Orgaanstelsels (bron 3, 4, 5 en 6)
- Bloedvatenstelsel: vervoert voedingsstoffen en zuurstof. Bestaat uit hart en bloedvaten.
- Ademhalingsstelsel: neemt zuurstof op. Bestaat uit neus, mond, luchtpijp en longen.
- Skelet: geeft stevigheid aan je lichaam. Bij het skelet horen alle botten.
- Verteringsstelsel: maakt voedsel klein en geeft voedingsstoffen af aan het bloed. Bestaat uit mondholte, slokdarm, maag en darmen.
- Spierstelsel: zorgt ervoor dat je lichaam kan bewegen. Bij het spierstelsel horen alle spieren.
- Ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel en verteringsstelsel werken onder meer samen om je spieren te laten bewegen.
Cellen en weefsels (bron 8)
- Je lichaam is opgebouwd uit cellen.
- Cellen bestaan uit een celkern, cytoplasma en een celmembraan.
- Een groep dezelfde cellen vormt een weefsel.
REACTIES
1 seconde geleden