Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Nectar H2.1 tot 2.5 + 1.1 1 vwo

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vwo | 829 woorden
  • 11 juni 2023
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
De ultieme examengids voor mensen die echt niet willen slagen

Eindexamens. Die periode waar je al tijden naar uitkijkt (not) en waar je je super goed op hebt voorbereid (ook not). Geen paniek: wij hebben de ultieme survivalgids voor je samengesteld. Met deze tips ga je het (waarschijnlijk niet) redden. Maar ze zijn wel leuk. 

Bekijk de tips

2.5

Leefwijze en skelet van dieren (bron 2)

  • De vorm van de botten en de bouw van het skelet van een dier passen bij zijn omgeving en leefwijze.
  • Dieren in een verschillende omgeving kunnen hetzelfde bouwplan hebben, maar een totaal verschillende vorm. Bijvoorbeeld mol en vleermuis.
  • Dieren in dezelfde omgeving kunnen een totaal verschillend bouwplan hebben, maar dezelfde vorm. Bijvoorbeeld haai en dolfijn.

Beweging van gewervelde dieren (bron 3)

  • Vissen, amfibieën en reptielen bewegen zich voort met zijdelingse bewegingen van de wervelkolom.
  • Vogels en zoogdieren bewegen zich voort met open neergaande bewegingen van de wervelkolom.
  • Vissen en zoogdieren die in het water leven, hebben een gestroomlijnd lichaam.
  • Volwassen amfibieën, de meeste reptielen, vogels en zoogdieren kunnen op het land voortbewegen met poten.

Skelet ongewervelde dieren (bron 9, 10, 12 en 14)

  • Uitwendig skelet: beschermt tegen uitdrogen en tegen roofdieren. De spieren zitten aan de binnenzijde.
    • Weekdieren hebben een meegroeiend kalkskelet.
    • Geleedpotigen moeten verschalen om te groeien.
  • Wormen hebben geen skelet. Ze kruipen door hun kring- en lengtespieren afwisselend samen te trekken. Ze zetten zich schrap met borstels.

2.4

Blessures (bron 3, 4, 5 , 6 en 7)

1 Botblessure:

  • botbreuk: een bot is gebroken. Een arts opereert of zet de botstukken. Er ontstaat nieuw beenweefsel.

2 Gewrichtsblessures:

  • ontwrichting: gewrichtsknobbel schiet uit de kom.
  • verstuiking: gewrichtskapsel rekt uit of scheurt in.
  • voetbalknie: kraakbeen in het kniegewricht scheurt.

3 Spierblessures:

  • spierpijn: er blijven afvalstoffen in de spieren achter.
  • spierkneuzing: spiervezels en bloedvaatjes in de spier zijn stuk.
  • spierkramp: een spier trekt plotseling krachtig samen.
  • spierscheuring: er ontstaat een scheurtje in de vliezen om de spierbundels.
  • zweepslag: een plotselinge spierscheuring.

Blessures voorkomen

  • Bescherming.
  • Intapen: gewrichten omwikkelen.
  • Warming-up vooraf en cooling-down na de training.

Goede lichaamshouding (bron 11)

  • Tillen met rechte rug. Kraakbeenschijven worden dan gelijkmatig belast.
  • Hernia: rugzenuw raakt beklemd door uitpuilende kraakbeenschijf.

2.3

Bouw en werking van spieren (bron 3)

  • Als spiervezels samentrekken, dan trekt de spier samen. De spier wordt dan korter en dikker.
  • Een spier levert meer kracht als er meer spiervezels samentrekken.
  • Skeletspieren zitten met pezen aan je botten vast.

Spieren werken samen (bron 4)

  • Spieren werken samen: buig- en strekspieren.
  • Spieren die samenwerken aan een tegengestelde beweging, noem je antagonisten.

Soorten spieren (bron 6 en 7)

  • Onwillekeurige spieren: staan niet onder invloed van je wil en worden niet moe. Voorbeelden zijn:
    • Je hartspier; bestaat uit hartspierweefsel
    • Spieren van verteringsorganen en bloedvatwanden en haarspiertjes; bestaan uit glad spierweefsel
  • Willekeurige spieren: kun je aansturen, zijn sterk, maar worden snel moe. Je skeletspieren zijn willekeurige spieren; bestaan uit dwarsgestreept spierweefsel.
  • In de verteringsorganen zitten kring- en lengtespieren.
  • Samentrekken & ontspannen kan een spier

2.2

Beenverbindingen (bron 2)

  • Botten zitten aan elkaar door:

1 een vergroeiing 2 een naadverbinding 3 kraakbeen 4 een gewricht

  • Een vergroeiing en een naadverbinding kunnen niet bewegen.
  • Kraakbeenverbindingen kunnen een beetje bewegen.
  • Gewrichten zijn het meest beweeglijk.

Bouw en werking van gewrichten (bron 3 en 4)

  • De gewrichtsknobbel draait in de gewrichtskom.
  • Het gewrichtskapsel houdt het gewricht bij elkaar en maakt gewrichtssmeer.
  • Kraakbeenlaagjes beschermen de knobbel en de kom tegen slijtage en zorgen voor soepel bewegen.
  • Gewrichten hebben soms gewrichtsbanden voor extra stevigheid.

Vijf soorten gewrichten (bron 5)

  1. Kogelgewricht: beweging in alle richtingen.
  2. Scharniergewricht: beweging in één richting.
  3. Rolgewricht: het ene bot rolt om het andere.
  4. Zadelgewricht: beweging in twee richtingen.
  5. Eivormig gewricht: beweging in twee richtingen.

2.1

De bouw van het skelet (bron 2, 3, 4 en 5)

  • Alle botten samen vormen het skelet.
  • De wervelkolom: halswervels, borstwervels, lendenwervels, heiligbeen en staartbeen.
  • Ribben, borstbeen en borstwervels vormen samen de borstkas.

De functies van het skelet

  1. stevigheid geven
  2. vorm geven
  3. organen beschermen
  4. beweging mogelijk maken

Bouw van botten (bron 6, 7, 8 en 10)

  • Been: beencellen die een stof maken met veel kalk en weinig lijmstof.
  • Kraakbeen: kraakbeencellen en gelei met lijmstof.
  • Kalk maakt de botten stevig. Lijmstof maakt de botten buigzaam.

Soorten botten

  • Pijpbeenderen zijn lang en dun. Ze bevatten geel beenmerg met vet.
  • Platte beenderen zijn plat en breed. Ze bevatten rood beenmerg dat bloedcellen vormt.

Soepelheid van het skelet

  • Baby’s en jonge kinderen bewegen soepel door veel kraakbeen in het skelet.
  • Je wordt langer dankzij groeischijven in je pijpbeenderen.
  • Tijdens je leven verandert kraakbeen in been: verbening.

Wervelkolom (bron 11 en 12)

  • Je wervelkolom vangt schokken op door de dubbele S-vorm en door kraakbeenschijven.
  • Elke wervel bestaat uit een wervellichaam met een wervelgat, waarin ruggenmerg zit.

1.1

Je lichaam van groot naar klein

  • Orgaanstelsels → organen → weefsels → cellen

Organen (bron 2)

  • Je lichaam bestaat uit organen.
  • Een orgaan is een deel van het lichaam met een bepaalde taak.
  • Organen die samenwerken aan een bepaalde taak, vormen een orgaanstelsel.

Orgaanstelsels (bron 3, 4, 5 en 6)

  • Bloedvatenstelsel: vervoert voedingsstoffen en zuurstof. Bestaat uit hart en bloedvaten.
  • Ademhalingsstelsel: neemt zuurstof op. Bestaat uit neus, mond, luchtpijp en longen.
  • Skelet: geeft stevigheid aan je lichaam. Bij het skelet horen alle botten.
  • Verteringsstelsel: maakt voedsel klein en geeft voedingsstoffen af aan het bloed. Bestaat uit mondholte, slokdarm, maag en darmen.
  • Spierstelsel: zorgt ervoor dat je lichaam kan bewegen. Bij het spierstelsel horen alle spieren.
  • Ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel en verteringsstelsel werken onder meer samen om je spieren te laten bewegen.

Cellen en weefsels (bron 8)

  • Je lichaam is opgebouwd uit cellen.
  • Cellen bestaan uit een celkern, cytoplasma en een celmembraan.
  • Een groep dezelfde cellen vormt een weefsel.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.