Samenvatting biologie H8 Nectar 4 havo ed 4
Paragraaf 1
Schaaldieren, schelpdieren en vissen zijn belangrijke vet- en eiwitbronnen voor mensen. Hierdoor ontstaat er veel overbevissing.
Duurzaam: de blijft visstand op peil en de voedselketens en leefomgeving intact
Algen zijn producenten. De totale hoeveelheid energie uit zonlicht die zij vastleggen in hun organische stoffen, heet de bruto primaire productie (BPP). Dit is voor een groot deel de brandstof voor algen. Door dissimilatie maken de algen energie vrij, die ze bijvoorbeeld gebruiken om bladgroen te maken of hun DNA te kopiëren. Daarbij ontstaat warmte. De rest gebruiken de algen als bouwstof voor voortgezette assimilatie en vormt de netto primaire productie (NPP). Levende algen zijn voor consumenten brandstof en bouwstof. Met die opgenomen bouwstoffen bouwen die consumenten hun eigen lichaam op (secundaire productie). Op elk trofisch niveau is minder energie beschikbaar, doordat de bij dissimilatie ontstane warmte verdwijnt. Reducenten halen energie uit dode organismen en uit organische stoffen van afgestorven delen.
Voedselconversie: de hoeveelheid voer (in kg) die nodig is om 1 kg aan lichaamseigen organische stoffen bij een organisme te laten toenemen
De voedselconversie is gunstiger bij organismen die niet veel bewegen (niet meer dissimilatie) dan bij vergelijkbare soorten die in het wild leven.
Samenvatting:
Producenten gebruiken energie uit zonlicht voor het maken van organische stoffen. Van de bruto primaire productie blijft, na dissimilatie, de netto primaire productie over. Op elk trofisch niveau verdwijnt energie door dissimilatie. Reducenten breken dode organische resten af en dissimileren het grootste deel daarvan.
Het is niet eenvoudig te meten hoeveel energie er in organismen is opgeslagen. Je begint met het bepalen van het drooggewicht. Dat bestaat uit organische stoffen, de biomassa, en uit mineralen. De energie zit vooral in de organische stoffen: de vetten, de koolhydraten en de eiwitten. De mineralen vormen maar een klein aandeel en bevatten vrijwel geen energie. Je bepaalt van de biomassa het gewicht (in g) aan vetten, eiwitten en koolhydraten. Door de biomassa’s in de verschillende trofische niveaus van een voedselweb weer te geven als een rechthoek en ze te stapelen, ontstaat een piramide van biomassa/energie (eerst biomassa omrekenen naar energieinhoud). Werk je met jaargemiddelden, dan krijg je een piramide van productiviteit. De aantallen organismen per trofisch niveau geef je in een piramide van aantallen weer.
In een zeegebied of in een meer komt ook energie binnen uit de rivieren door migratie en in de vorm van dode organismen, voer voor sommige vissen. Door migratie en visvangst verdwijnt ook weer energie uit het ecosysteem. Gebeurt die bevissing duurzaam, dan is het ecosysteem stabiel. De energiestromen zijn met elkaar in evenwicht. Door een verstoring (bijv. uitzetten van nieuwe soort in bepaald gebied) kan die balans verdwijnen.
Samenvatting:
In biomassa ligt energie opgeslagen. Biologen bepalen voor de trofische niveaus piramiden van biomassa, energie of aantallen. Bij duurzaam vissen blijft een ecosysteem stabiel. Na verstoringen veranderen de energiestromen.
BINAS: 67H , 93A1, 93B, 93E2, 93F, 93G
Paragraaf 2
De koolstofkringloop is de route die een koolstofatoom aflegt. Dit kan in (an)organische manieren. Organische stoffen zijn glucose en bevatten dus ook koolstof en gaat via de voeding het lichaam in. Anorganische stoffen zijn water en koolstofdioxide, dit helpt het maken van de organisch stoffen en wordt anders ingenomen.
Langzame koolstofkringloop = koolstof die miljoenen jaren opgeslagen is in de bodem in de vorm van fossiele brandstoffen en kalkgesteente.
De snelle koolstofkringloop is het omgaan van koolstof van producent via consument weer terug naar producent of eerst nog langs reducent.
Samenvatting:
De elementen waaruit organismen bestaan, maken deel uit van kringlopen. Daarbij zijn producenten, consumenten en reducenten betrokken. De koolstofkringloop beschrijft de route van het element koolstof.
CO2 lost gedeeltelijk op in water. Hierbij ontstaat HCO3-. Planten en dieren kunnen dit opnemen. Producenten gebruiken het voor fotosynthese en dieren voor het maken van kalkskeletten. Hierdoor verdwijnt veel CO2 van de atmosfeer naar de oceanen.
Kalk lost slecht op in water. Sterft een schelpdier, dan blijft de schelp (met C erin) lange tijd vrijwel intact. Op de zeebodem hopen de schelpen zich op tot een dikke laag. Onder hoge druk vormt zich hieruit kalkgesteente. De koolstof die in het kalkgesteente zit, is voor lange tijd niet beschikbaar voor producenten Zuur regenwater lost de kalksteen een beetje op en daarbij komt weer CO2 vrij. Pas dan is deze (langzame) kringloop weer rond.
Omdat mensen in relatief korte tijd veel fossiele brandstoffen gebruiken, neemt de concentratie van CO2 in de atmosfeer wereldwijd toe. Daardoor blijft er meer warmte in de atmosfeer achter. Dat leidt tot een versterkt broeikaseffect (stijging gem. temp.). Dit heeft gevolgen voor het klimaat. Ook stijgt de zeespiegel. Extra CO2 betekent ook extra veel bicarbonaat (HCO3-) en waterstofionen (H+) in de oceanen, waardoor die langzaam verzuren. Kalkskeletten kunnen nu oplossen. Ook stijgt de concentratie bicarbonaat – algen/waterplanten kunnen sneller groeien.
Om de toename van het versterkt broeikaseffect te stoppen zijn andere energiebronnen nodig.
Maatregelen die het CO2-gehalte verlagen:
- bomen aanplanten (door fotosynthese C vastleggen)
- algen kweken (nemen CO2 op) + biodiesel maken uit gekweekte algen vermindert het gebruik van gewone diesel en helpt een toename van het versterkt broeikaseffect af te remmen
- CO2 opslaan
- CO2 uit de lucht filteren
Samenvatting:
Schelpdieren leggen koolstof vast in de vorm van kalk. Extra CO2 uit fossiele bronnen leidt tot een versterkt broeikaseffect en tot verzuring van de oceanen. Overstappen op andere energiebronnen en maatregelen om CO2 uit de lucht te halen, beperken dit.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden