Biologie H13 gaswisseling en uitscheiding

Beoordeling 9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1298 woorden
  • 3 februari 2023
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 9
1 keer beoordeeld

Samenvatting biologie H13 Nectar 5 havo ed 4

Paragraaf 13.1

Bloedvaatjes in de neusholte warmen koude lucht op. Dankzij je neus zijn je longen beter beschermd tegen kou en uitdroging. Slijmvlies houdt bacteriën tegen. Trilharen bewegen het slijm naar de keelholte (gaat dan via slokdarm naar maag). Trilharen en maagsap maken deel uit van de niet-specifieke afweer.
Via de neusholte/mondholte, keelholte, luchtpijp en bronchiën stroomt lucht naar de longen.

Samenvatting:
In de neus warmt de ingeademde lucht op. De grote onderdelen van de luchtwegen zijn verstevigd door kraakbeen. Slijmvliezen met trilhaarcellen en witte bloedcellen maken de lucht schoon. Grotere deeltjes verwijder je door te hoesten.

Voor een rustige inademing gaat het middenrif omlaag en trekken buitenste tussenribspieren de borstkas omhoog. Een vergroot volume van de borstkas betekent een vergroot longvolume. De luchtdruk in de longen daalt en de lucht stroomt naar binnen. Bij het uitademen ontspan je de middenrifspieren en het middenrif veert naar boven; de borstkas zakt door de zwaartekracht naar beneden. Dat verkleint het volume van de borstkas en daarmee ook dat van de longen. Door de verhoogde druk in de longen, blaas je de lucht uit. Voor een extra diepe inademing zet je als belangrijkste hulpspieren de kleine borstspier en bepaalde nekspieren aan het werk. Wil je snel, krachtig of extra diep uitademen, dan gebruik je ook de binnenste tussenribspieren en de buikspieren. Door het long- en borstvlies kunnen de longen de beweging van de borstkas volgen.

Restvolume: de hoeveelheid lucht die bij een maximale uitademing achterblijft in de longen
VT = ademvolume in rust, VVC = vitale capaciteit, Vrest = restvolume, VTC = totale longcapaciteit

Samenvatting:
Op een vergroting van de borstkas door het middenrif en de buitenste tussenribspieren, en dus een groter longvolume, volgt een inademing.
Op een verkleining van de borstkas (zwaartekracht), en dus een kleiner longvolume, volgt een uitademing.
Inzet van de binnenste tussenribspieren en de buikspieren maakt een snelle, krachtige en extra diepe uitademing mogelijk. Bij activiteit stijgen ademfrequentie en ademvolume.

Binas-tabellen: 83A, B en C, 85A en C, 87A en B, 89A en C

Paragraaf 13.2

O2 gaat door diffusie vanuit de lucht in de longblaasjes naar het bloed in de haarvaten (gaswisseling). Het O2 bindt zich aan hemoglobine moleculen. In de luchtwegen vindt geen gaswisseling plaats. Dit is de dode ruimte.

Snelle diffusie is mogelijk door:
1- groot concentratieverschil (van O2 tussen de longblaasjes en de haarvaten - door ademhalen hoog)
2- kleine diffusieafstand (dunne wand longblaasjes en haarvaten – afstand bloed/longblaasjes klein)
3- groot diffusieoppervlak (veel plekken tegelijkertijd diffusie)

Samenvatting:
Gunstig voor de gaswisseling tussen bloed en longblaasjes zijn een constant concentratieverschil van O₂ en CO₂ door de bloedstroom en de ventilatie, de kleine diffusieafstand en het grote gezamenlijke oppervlak van de longblaasjes. Bij astma zijn de luchtwegen vernauwd. Bij COPD zijn de luchtwegen langdurig ontstoken (bronchitis) of de longblaasjes kapot (longemfyseem).

Het ademcentrum in de hersenstam verwerkt informatie uit de hersenen en informatie van chemoreceptoren die de pH en de O2- en CO2-concentratie van het bloed meten. Met die informatie zet het centrum de juiste ademhalingsspieren aan het werk. Ook hormonen beïnvloeden het ademcentrum.

Samenvatting:
Chemoreceptoren sturen informatie over de O2- en CO2-concentratie en de pH van het bloed naar het ademcentrum. Dit centrum in de hersenstam stuurt de ademhalingsspieren aan en regelt de ventilatiesnelheid en -diepte.

Paragraaf 13.3

Woestijnplanten passen zich aan aan de droogte door bijv. ondergronds te groeien, kleine tot geen blaadjes te hebben of haren die voor bedekking zorgen.

Samenvatting:
In droge tijden sluiten planten hun huidmondjes om waterverlies te voorkomen. De gaswisseling neemt daardoor af. Woestijnplanten hebben allerlei aanpassingen aan droogte.

Het samentrekken van de kringspieren rond de slagadertjes in de huid geeft een bleek uiterlijk. De kringspieren in de bloedvaten verwijden en er stroomt meer bloed naar de huid. Minder bloed in de huid beperkt het warmteverlies. De schildklier produceert extra schildklierhormoon, de verbranding in de cellen gaat omhoog en de lichaamstemperatuur stijgt. Het water uit het zweet verdampt, waardoor de lichaamstemperatuur daalt.

De ‘thermostaat’ in de hypothalamus (dit hersendeel bevat osmoreceptoren, receptoren voor de osmotische waarde van je bloed en combineert dit met de informatie die het uit allerlei delen van het lichaam krijgt over de temperatuur) activeert bij daling van de lichaamstemperatuur opwarmingsmechanismen en bij stijging van de lichaamstemperatuur afkoelingsmechanismen.

Lichaamscellen werken het best, wanneer de samenstelling van de weefselvloeistof rond de cellen constant blijft. Verlies je veel water, dan nemen de concentraties opgeloste stoffen in de weefselvloeistof toe. Het gevolg is dat cellen door osmose water afgeven aan de weefselvloeistof.

Samenvatting:
Bij kou helpt een isolerende luchtlaag op de huid en een minder goede doorbloeding van de huid het warmteverlies te beperken. Bij hoge temperaturen is de huid goed doorbloed en verhoogt de hypothalamus de zweetproductie. Een te groot vochtverlies leidt tot slecht functionerende cellen.

Je nieren, huid, longen en lever (o.a. gal) zijn uitscheidingsorganen, organen die afvalstoffen vanuit je lichaamsvloeistoffen uit het inwendige milieu van je lichaam verwijderen.

Ureum ontstaat bij de afbraak van overtollige en onbruikbare aminozuren

Samenvatting:
De huid, nieren, lever en longen werken als uitscheidingsorganen. Mensen en dieren raken via deze organen en de darmen water en afvalstoffen kwijt.

Paragraaf 13.4

Je nieren zuiveren het bloed en scheiden de afvalstoffen opgelost in water uit als urine.

Voorurine: filtraat van bloedplasma
Ultrafiltratie: vorming van voorurine uit het bloedplasma in de glomerulus door bloeddruk

Samenvatting:
Nefronen zijn nierfiltertjes die het bloedplasma zuiveren. De bloeddruk perst een deel van het bloedplasma het kapsel van Bowman in, waarbij voorurine ontstaat. Grote eiwitten en bloedcellen gaan niet mee.

De cellen in de wanden van het nierbuisje halen de nuttige stoffen en het grootste deel van het water uit de voorurine.
Terugresorptie: het terughalen van bruikbare stoffen uit de voorurine naar het bloed (selectief)

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

De cellen in de wanden van het nierbuisje halen de nuttige stoffen en het grootste deel van het water uit de voorurine.
Terugresorptie: het terughalen van bruikbare stoffen uit de voorurine naar het bloed (selectief)

De gekronkelde delen en de dikke stijgende buis van de lis van Henle resorberen actief bruikbare stoffen terug vanuit de voorurine naar de weefselvloeistof. De weefselvloeistof krijgt hierdoor een hogere osmotische waarde en water volgt de stoffen vanuit de voorurine door osmose. De weefselvloeistof komt samen met de stoffen terug in het bloed. Door terugresorptie verandert de voorurine in geconcentreerde urine.

Teruggave water niet genoeg à hypofyse geeft ADH af, zorgt voor extra waterkanaaltjes (bij waterverlies daalt de bloeddruk en stijgt de osmotische waarde van het bloedplasma. Het hormoon ADH stimuleert extra terugresorptie van water in de verzamelbuisjes)

Samenvatting:
In het eerste gekronkelde deel van het nierbuisje gaan veel stoffen selectief terug naar het bloed. De lis van Henle resorbeert water. ADH stimuleert extra terugresorptie van water.

Paragraaf 13.5

Na het eten, in rust, slaat de lever glycogeen op onder invloed van het hormoon insuline uit de alvleesklier. Tijdens activiteit regelt het hormoon glucagon uit de alvleesklier extra glucoseafgifte vanuit de lever naar het bloed. Bij grote inspanning en stress stimuleert het hormoon adrenaline uit de bijnieren extra afgifte van glucose aan het bloed door de lever.

Samenvatting:
Verschillende hormonen regelen het glucosegehalte van het bloed. Afhankelijk van het type inspanning gebruikt het lichaam glucose of vet als brandstof.

Door de verandering van de lichaamstemperatuur, de concentratie ionen (Ca2+, Na+, K+), pH, O2- en CO2-gehalte van het bloed kan de samenstelling van het weefselvloeistof rondom de cellen en het grondplasma in de cellen, het inwendige milieu, ook veranderen (cellen minder goed functioneren). Zintuigcellen geven deze verandering aan (via negatieve terugkoppeling ongedaan maken).

voortdurend schommelen de waarden van de diverse factoren die het inwendig milieu bepalen rond een evenwichtswaarde (norm). Het is een dynamisch evenwicht, de manier waarop het lichaam veranderingen door steeds wijzigende omstandigheden opvangt. Het vermogen het inwendig milieu voor de cellen zo constant mogelijk te houden, heet homeostase.

Samenvatting:
Bij homeostase schommelen de waarden van een factor rond een dynamisch evenwicht. Dit regelt het lichaam door veranderingen te meten, te vergelijken met een norm en erop te reageren. Reacties vinden plaats door negatieve terugkoppeling.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.