Samenvatting biologie H12 Nectar 5 havo ed 4
Paragraaf 12.1
Lichamelijke factoren (beweging), psychische factoren (stress) en sociale factoren (spanningen binnen gemeenschap) hebben naast je eetgewoonte invloed op je gezondheid. Ook erfelijke factoren kunnen invloed hebben op je gezondheid, maar hier kan je (naast het slikken van medicijnen) vaak weinig aandoen. Een goede hygiëne voorkomt besmetting door ziekteverwerkers.
De huid is 1 van de mechanismen die ervoor zorgt dat je gezond blijft
Kou: kippenvel, stroomt minder bloed door de huid (door samentrekking bloedvaatjes) – beperking warmteverlies (+ vetlaag levert isolatielaag)
Warmte: stroomt meer bloed naar de huid (bloedvaatjes net onder de huid open) en neemt de warmte-uitstraling toe (+ afkoeling door verdamping zweet)
Huid:
Opperhuid = dode hoornlaag (voorkomt binnendringen ziekteverwekkers), levende cellen, kiemlaag
Lederhuid = zweetklieren, talgklieren, zintuigen, spieren, haren en bloedvaten
Onderhuids bindweefsel = vetcellen
Ter bescherming tegen het uv-licht van de zon bezit de huid de mogelijkheid een uv-filter te maken. Het uv-licht stimuleert pigmentvormende cellen in de onderste laag van de opperhuid, de kiemlaag om pigmentkorrels te maken (gevolg uv-stralen = cellen in kiemlaag sneller delen = dikkere huid, biedt het DNA in kiemcellen extra bescherming tegen de mutagene werking van het uv-licht)
Samenvatting:
Erfelijke factoren, omgevingsfactoren en leefstijl beïnvloeden je gezondheid. Je huid speelt een belangrijke rol bij het handhaven van je lichaamstemperatuur en bescherming tegen uv-stralen. De huid, traanvocht en slijmvliezen voorkomen het binnendringen van ziekteverwekkers.
Afweermechanismen van een plant: stekels, chemische afweer (giftige en vies smakende stoffen), signaalstoffen (lokken andere dieren), celwand (tussencelstof (= Alle stoffen rond het celmembraan) biedt bescherming tegen micro-organismen).
^ mensen kunnen bijdrage leveren door bestrijdingsmiddelen
Samenvatting:
Planten zetten mechanische afweer in tegen grote planteneters. Tegen kleinere planteneters gebruiken ze vaak chemische afweer. Tussencelstof (pectine, cellulose en eventueel houtstof) biedt stevigheid aan planten en beschermt tegen micro-organismen. Biologische landbouw is gericht op duurzaamheid en gebruikt natuurlijke producten in plaats van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest.
Pragraaf 12.2
Slagen de passief beschermende barrières (huid bijv.) er niet in om ziekteverwekkers weg te houden, gaan de actieve verdedigingssystemen aan het werk.
Fagocyten (witte bloedcellen die vervormbaar zijn en ziektewekkers in zich op kunnen nemen (vooral door macrofagen), komen uit haarvaten + komen voor in bloed en weefselvloeistof) nemen bij een verwonding de binnengedrongen bacteriën op door middel van fagocytose en vernietigen ze met enzymen (vorm van afweer niet-specifiek, omdat de fagocyten geen onderscheid kunnen maken tussen de verschillende soorten bacteriën).
Stoffen die uit de bacteriën vrijkomen bij een infectie prikkelen het temperatuurcentrum in de hersenen waardoor de lichaamstemperatuur omhoog gaat.
Koorts à hart sneller kloppen + witte bloedcellen sneller bij infectie + stimuleert celdeling bacteriën (nadeel)
Antibiotica: medicijnen die de deling en groei van bacteriën tegengaan (door vorming celwand tegen te gaan of celmembraan te slopen)
Multiresistent: bacteriën die ongevoelig zijn voor meerdere typen antibiotica (door overmatig gebruik van antibiotica)
Microbioom: alle bacteriën in en op het lichaam
Poeptransplantaties: vervangen van darmflora met die van een donor (via een neusslang verdunde poep van een gezonde donor in darm gebracht ik kots gatver)
Samenvatting:
Fagocyten vernietigen ziekteverwekkers. Bij infecties door bacteriën helpen antibiotica. Sommige bacteriën hebben resistentie voor meerdere typen antibiotica ontwikkeld.
Paragraaf 12.3
Vaccinatie: inenting met verzwakte ziekteverwekkers of antigenen ervan (doel = afweersysteem voorbereiden op besmetting)
Antistoffen: eiwitten die ziekteverwekkers onschadelijk maken (ook wel immunoglobuline genoemd)
Na een vaccinatie met een verzwakte ziekteverwekker of een natuurlijke besmetting door een ziekteverwekker maken bepaalde lymfocyten, speciale witte bloedcellen, antistoffen. Hoe dit werkt bij dieren – daarna ingespoten bij mensen: als eerst wordt er een kleine hoeveelheid antigenen van een verzwakte ziekteverwekker ingespoten. De lymfocyten maken hier antistoffen tegen (antiserum = bloedplasma met antistoffen). Het kan ook anders, bijv. door bij het dier antigenen in te spuiten en na een paar dagen de witte cellen isoleren. De witte bloedcellen worden dan door de laborant samengesmolten met een tumor. Ze delen dan snel en maken antistoffen. Uit de gefuseerde cel ontstaat in het laboratorium een kloon. Hierbij ontstaan antistoffen van één type: monoklonale antistoffen.
Samenvatting:
Vaccineren is een manier om ernstige ziekten onder de bevolking te voorkomen. Antistoffen maken ziekteverwekkers en gifstoffen onschadelijk. Dieren kunnen antistoffen voor mensen produceren. Via een kloon van cellen, ontstaan uit een witte bloedcel en een kankercel, is het produceren van monoklonale antistoffen mogelijk.
Lymfocyten kunnen in tegenstelling tot fagocyten wel onderscheid maken tussen verschillende soorten ziekteverwekkers (herkennen aan herkenningseiwitten = antigenen). Er zijn 2 soorten lymfocyten, B- en T- (weer onderverdeeld in Th- en Tc-cellen). Hoe deze herkenning gaat:
B- en T-cellen herkennen ziekteverwekkers aan hun antigenen. B- en T-cellen vormen een kloon. T-cellen stimuleren B-cellen om antistoffen te vormen. Antistoffen binden aan antigenen. Antistoffen maken de ziekteverwekker onschadelijk.
Tc-cellen vernietigen lichaamscellen die door een ziekteverwekker zijn geïnfecteerd en sommige typen kankercellen. Nadat een fagocyt een ziekteverwekker heeft opgenomen, koppelt deze de antigenen aan een MHC-II op zijn membraan. Als APC activeert hij in een lymfeknoop of de milt een Th-cel met een specifieke receptor. De geactiveerde Th-cel activeert vervolgens specifieke B-cellen en Tc-cellen. De geactiveerde B-cellen differentiëren tot plasmacellen. De plasmacellen maken grote hoeveelheden antistoffen tegen het antigeen van de ziekteverwekker – gaan door het hele lichaam heen en hechten aan antigenen. Tc-cellen kunnen lichaamscellen opsporen die zijn geïnfecteerd door een ziekteverwekker – vernietigen door celmembraan kapot maken. Enige tijd na het starten van de afweerreactie differentieert een deel van de geactiveerde Th-cellen tot T-suppressorcellen. Ts-cellen zorgen ervoor dat de afweerreactie weer stopt. Dat bespaart het lichaam veel energie.
Nadat je genezen bent, blijven alleen een paar geheugencellen over. Deze geheugencellen starten bij een tweede infectie door eenzelfde ziekteverwekker meteen de vorming van grote hoeveelheden van de juiste B- en T-cellen en de ziekteverwekker is snel uitgeschakeld (natuurlijke actieve immuniteit).
Samenvatting:
Lichaamsvreemde antigenen roepen een afweerreactie van lymfocyten op. Een fagocyt (APC) presenteert de lichaamsvreemde antigenen aan een T-helpercel. De geactiveerde T-helpercel activeert B-cellen en Tc-cellen. De B-cellen differentiëren tot plasmacellen die specifieke antistoffen tegen het antigeen maken. De Tc-cellen ruimen besmette lichaamscellen en sommige typen kankercellen op. Door geheugencellen ben je immuun: actieve immuniteit. Het toedienen van een serum met antistoffen maakt je tijdelijk passief immuun.
Paragraaf 12.4
De indeling in de bloedgroepen van het AB0-stelsel berust op de antigenen op de celmembranen van rode bloedcellen. In het bloedplasma zijn antistoffen aanwezig tegen de antigenen die niet op de rode bloedcel zitten. Bij bloedgroep A zijn dat antigenen type A, bij bloedgroep B zijn dat antigenen type B, bij bloedgroep AB is dat een combinatie van de antigenen type A en B en bij bloedgroep 0 bevatten de bloedcellen geen van beide. Ook antistoffen gaan zo. Vooraf aan een transfusie bepalen artsen door middel van een kruisproef welk bloed geschikt is voor een transfusie. Klontering betekent dat het bloed ongeschikt is voor deze transfusie. Heeft iemand een bloedtransfusie nodig, dan ontvangt hij alleen de rode bloedcellen (bloedplasma vergroot klontering).
Samenvatting:
Bij een bloedtransfusie mag het bloedplasma van de ontvanger geen antistoffen bevatten tegen de antigenen op de rode bloedcellen van de donor. Dat zou leiden tot bloedklontering.
Je kan resuspositief zijn of resusnegatief. Van nature hebben Rh- mensen geen antistof tegen het resusantigeen. Pas wanneer Rh- mensen Rh+ bloed binnen krijgen, vormen zij antiresus (anti-D) (uitzondering zwangerschap).
Samenvatting:
Aanwezige resusantistoffen in het bloed van een resusnegatieve moeder kunnen het bloed van een resuspositieve baby afbreken. Door injecties met antiresus hoeft dit niet te gebeuren.
Paragraaf 12.5
Een celcyclus staat onder controle van regelgenen. Deze regelgenen zijn in twee groepen te verdelen: regelgenen die genen van de celdeling stimuleren (proto-oncogenen) en regelgenen die genen van de celdeling remmen (tumorsuppressorgenen). Mutaties in deze regelgenen verstoren dit evenwicht en kunnen leiden tot het ontstaan van een tumor: een proto-oncogen verandert in een oncogen of een tumorsuppressorgen werkt niet meer.
en cel kan het oprollen en ontrollen van het DNA beïnvloeden door kleine acetyl- en methylgroepen aan het DNA te koppelen. Leefstijl en omgevingsfactoren beïnvloeden de binding van methyl- en acetylgroepen aan het DNA. Dat heeft invloed op hoeveel het DNA spiraliseert. Is het DNA sterk gespiraliseerd, dan kunnen de enzymen in de celkern de DNA-informatie in de genen moeilijk/niet aflezen.
Samenvatting:
Proto-oncogenen en tumorsuppressorgenen regelen de celcyclus. Mutaties in deze genen kunnen leiden tot kanker. De epigenetica onderzoekt hoe stoffen die binden aan DNA de eiwitsynthese regelen. Virussen bestaan uit DNA of RNA met daaromheen een eiwitmantel (capside), dierlijke virussen hebben vaak ook nog een membraan. Virussen vermeerderen met behulp van gastheercellen.
De antistoffen die tijdens een allergische reactie ontstaan, zijn van een ander type (IgE) en hechten aan mestcellen (witte bloedcellen). Bij een volgend contact met het antigeen barst de mestcel open en komt histamine vrij. Histamine veroorzaakt een ontstekingsreactie.
Auto-immuunziekten: lymfocyten beschouwen lichaamseigen antigenen als lichaamsvreemd
Samenvatting:
Bij een allergie is er sprake van een afweerreactie op allergenen. De afwijkende antistoffen die ontstaan, hechten zich aan mestcellen. Daaruit komt histamine vrij bij een volgend contact met het allergeen. Bij auto-immuunziekten vernietigen lymfocyten eigen lichaamscellen. Een orgaantransplantatie kan alleen bij sterke overeenkomst tussen de HLA-antigenen van donor en acceptor.
REACTIES
1 seconde geleden