Samenvatting Biologie
1 Wat is ecologie
Het milieu heeft invloed op organismen. Maar op hun beurt beïnvloeden organismen ook het milieu. Het deel van de biologie dat de relaties tussen organismen en hun milieu onderzoekt, heet ecologie. De invloed uit het milieu zijn in te delen in twee groepen. De invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur noem je biotische factoren. Deze invloeden zijn afkomstig van andere organismen. De invloeden die afkomstig zijn van de levenloze natuur noem je abiotische factoren.
De niveaus van de ecologie
In de ecologie is het vaak belangrijk om te weten welk niveau je onderzoekt. Je kunt de relaties tussen één individu en het milieu onderzoeken. Een individu behoort tot een bepaalde populatie. In een bepaald gebied leven populaties van verschillende soorten. Deze populaties vormen samen een levensgemeenschap. De levensgemeenschap in een bos bestaat uit populaties. Daarnaast hebben abiotische factoren een belangrijke invloed in een bos. Al de abiotische factoren in een bepaald gebied noem je biotoop. Een ecosysteem is een bepaald gebied waarbinnen de biotische en de abiotische factoren een eenheid vormen.
Begrippen
Milieu: De omgeving waarin de organisme leeft van vooral abiotische factoren.
Relaties: Betrekkingen
Ecologie: Het deel van de biologie dat de relaties tussen organismen en hut milieu onderzoekt.
Biotische factoren: Invloeden op organismen afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren: Invloeden op organismen afkomstig van de levenloze natuur.
Niveau: Biotische- of abiotische factoren.
Individu: Een enkel organisme.
Populatie: Groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten.
Levensgemeenschap: Alle populaties die in een ecosysteem leven.
Biotoop: Gezamenlijke abiotische factoren van een ecosysteem.
Ecosysteem: Bepaald gebied waarbinnen de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen.
2 Voedselrelaties
Watervlooien zijn planteneters. Ze weten algen. Baarzen eten watervlooien. Het zijn vleeseters. Als watervlo en baars vormen een voedselketen. Een voedselketen is een reeks soorten, waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende soort. Alle voedselketens beginnen met een plantensoort. Vervolgens gaat er een pijl naar de tweede schakel: een planteneter. Van de planteneter kan een pijl naar de derde schakel gaan: een vleeseter. In werkelijkheid is er in een ecosysteem nooit sprake van één voedselketen. Elke soort kan tot voedsel dienen van veel andere soorten. Het geheel van voedselrelaties in een ecosysteem noem je voedselweb of voedselnet. In een voedselweb komen behalve plantensters en vleeseters ook alleseters voor.
Producenten, consumenten en reducenten
In planten vind fotosynthese plaats. Je kunt de fotosynthese in een schema weergeven:
water + koolstofdioxide + licht glucose + zuurstof
De glucose die bij fotosynthese ontstaat, gebruikt de plant om de stoffen te maken waaruit hij zelf bestaat. Hiervoor heeft de plant ook mineralen nodig. Planten leveren het voedsel voor alle andere organismen. We noemen planten daarom producenten. Producenten vormen altijd de eerste schakel van een voedselketen. Dieren eten (consumeren) de stoffen die door planten zijn gemaakt. We noemen dieren daarom consumenten. Dieren bevinden zich in de volgende schakel van de voedselketen. Planteneters vormen de tweede schakel en vleeseters de derde. In een voedselketen worden producenten gegeten door consumenten van de eerste orde. Zij worden op hun beurt gegeten door consumenten van de tweede orde, enzovoort. Reducenten zetten de stoffen uit de dode resten van organismen om in koolstofdioxide, water en mineralen. Koolstofdioxide en water kunnen weer door producenten worden opgenomen en bij fotosynthese worden gebruikt. Ook de mineralen kunnen weer worden opgenomen. Stoffen van planten komen dus via dieren, afvaleters, bacteriën en schimmels uiteindelijk weer bij de planten terecht. In de natuur maken alle stoffen een kringloop door.
Planteneters: organismen die planten eten.
Vleeseters: organismen die vlees eten.
Voedselweb/voedselnet: geheel van voedselrelaties in een ecosysteem.
Alleseters: organismen die zowel planten als vlees eten.
Producenten: organismen die voedsel leveren voor alle andere organismen.
Consumenten: organismen die de stoffen eten die door planten zijn gemaakt
Reducenten: organismen die de dode resten van organismen opruimen.
Kringloop: reeks soorten, waarbij elke soort een voedselbron is voor de volgende soort
3 Kringlopen
In een ecosysteem doorloopt elke stof een kringloop.
De kringloop van Water
In de natuur doorloopt water een kringloop. Het meeste water bevind zich in oceanen en zeeën. Samen bedekken deze ongeveer 75% van het aardoppervlak. In Oceanen en zeeën vindt verdamping van water plaats, vooral als het warm is. De waterdamp die ontstaat, stijgt omhoog. Het word kouder, waardoor condensatie plaatsvindt. Er ontstaan kleine waterdruppels die wolken vormen. Als de druppels in de wolken groter worden, gaat het regenen. Door neerslag keert het water dat is verdampt uit de oceanen en zeeën terug op het aardoppervlak. Het water verzamelt zich in rivieren en stroomt terug naar de oceanen en zeeën.
De kringloop van koolstof
In de lucht komt koolstofdioxide voor. Koolstofdioxide-moleculen bestaan uit zuurstof en koolstofatomen. Planten nemen bij de fotosynthese koolstofdioxide op uit de lucht. Er ontstaat glucose en zuurstof. Glucosemoleculen bestaan onder andere uit koolstofatomen die afkomstig zijn voor koolstofdioxide. Glucose is een energierijke stof. De energie in de glucose komt vrij. Deze energie heb je nodig voor levensprocessen zoals bewegen of het handhaven van je lichaamstemperatuur. Planten verbruiken zelf een deel van de gevormde glucose. In cellen zonder bladgroen en in het donker wordt glucose verbrand om energie vrij te maken (koolstofdioxide, eiwitten en vetten). De koolstofatomen komen zo terecht in energierijke plantaardige stoffen. Als een plant wordt gegeten door een dier, komen de energierijke stoffen uit de planten in het dier terecht. Een dier kan op zijn beurt worden gegeten door een ander dier of door een mens. Zo kan de koolstof van het ene organisme terechtkomen in het andere organisme.
Waterkringloop: de cyclus die water doorloopt.
Koolstofkringloop: de cyclus die koolstof doorloopt.
4 Piramides
In een ecosysteem vormen alle voedselrelaties samen een voedselweb. Door alle organismen van een ecosysteem in te delen in producenten, consumenten van de eerste orde, consumenten van de tweede orde, enzovoort ontstaat een eenvoudige voedselketen.
Piramide van aantallen
Een voedselketen bestaat uit een opeenvolging van soorten organismen. Als je kijkt naar aantallen organismen, neemt dat aantal in iedere schakel af. Hoewel individuen elke schakel van een voedselketen heeft, kun je weergeven in een piramide van aantallen. Niet altijd neemt het aantal individuen in elke schakel af.
Piramide van biomassa
Elk organisme bestaat uit verschillende stoffen. Het totale gewicht van alle energierijke stoffen in een organisme noem je de biomassa van dat organisme. Van een voedselketen kun je nagaan hoeveel biomassa elke schakel heeft. Je moet de gezamenlijke biomassa van alle organismen van een schakel uitrekenen. De piramide van biomassa geeft de biomassa van elke schakel van een voedselketen weer en heeft altijd een piramidevorm.
De piramide van aantallen: geeft van elke schakel van een voedselketen het aantal individuen weer.
Biomassa: totale gewicht van alle energierijke stoffen.
De piramide van biomassa: geeft van elke schakel van een voedselketen de biomassa weer.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
Koen
Koen
Dank je weeeeeel ik heb hier echt zo veel aan thxxxx🤗🤗🤗🤗
3 jaar geleden
Antwoorden