Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Hoofdstuk 9: Hart en bloedsomloop

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1804 woorden
  • 26 september 2014
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
19 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Inspiratie nodig voor je profielwerkstuk?

Ben jij op zoek naar een onderwerp voor je profielwerkstuk, maar weet je niet waar te beginnen? Bij de Universiteit Twente vind je volop inspiratie. Van organen op chips tot fast fashion tot het programmeren van een robot – er is altijd wel een onderwerp dat bij jouw interesses past.

Lees meer!

Bloed bestaat uit:

  • Bloedplasma (binas 84H)
  • Rode bloedcellen
  • Witte bloedcellen
  • Bloedplaatjes

Bloedplasma bestaat uit:

  • Water > warmtebuffer + oplosmiddel
  • Zouten (Na, K, Ca) > constant houden pH en osmotische waarde
  • Bloedgassen (zuurstof, koolstofdioxide, stikstof)
  • Plasma-eiwitten (albumine > osmotische waarde + transport, globuline > afweer + transport, fibrinogeen > bloedstolling) > aangemaakt en afgebroken in de lever.
  • Overig (hormonen, afvalstoffen, voedingsstoffen)

Rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes gevormd uit stamcellen uit het rode beenmerg.
Rode bloedcellen: transporteren O2 en spelen een rol bij het CO2- transport. Geen kern, mitochondriën, organellen. Uitsluitend bestaande uit hemoglobine. Beperkte levensduur.
                Hemoglobine: 4 heemgroepen met Fe waar O2 aan kan binden.
Witte bloedcellen: zijn betrokken bij de afweer tegen ziekteverwekkers. Meerdere vormen. Wel een kern + organellen.
Bloedplaatjes: zijn nodig bij de bloedstolling. (cel fragmenten van megakaryocyt).

Hemostase: een proces dat bloedverlies beperkt.

1.Vasoconstrictie > samentrekking spieren rondom het bloedvat > bloedstroom bloedvat wordt verminderd.

2.Propvorming > bloedplaatsjes kleven aan de beschadigde bloedvatwand > propje van bloedplaatjes. Dit noemen we de primaire hemostase.

3.Bloedstolling > stollingscascade > vorming fibrine (niet-oplosbaar eiwitdraad) uit trombine. Fibrinedraden vormen zich om de wond, rode bloedcellen en bloedplaatjes worden. daardoor tegengehouden en zo groeit de wond dicht. Dit noemen we de secundaire hemostase.

Kleine Bloedsomloop: Rechter kamer – longslagader – long – longader – linker boezem.
Grote bloedsomloop: Linker kamer – aorta – lichaamsslagaders – organen en weefsels – holle aders - rechter boezem.
Embryonale bloedsomloop: placenta – navelstrengader – hart – ovale venster – ductus Botalli – aorta – hele lichaam – navelstrengslagaders – placenta.

Een embryo kan zijn longen nog niet gebruiken, de placenta neemt de rol van de longen over. De uitwisseling van zuurstof + voedingstoffen en afvalstoffen tussen moeder en kind vindt plaats in de placenta. Het ovale venster zorgt ervoor dat er uitwisseling kan plaatsvinden tussen de kleine en de grote bloedsomloop.
Na de geboorte klappen de longen open en stroomt er meer bloed naar zijn longen en terug. Het ovale venster (foramen ovale) sluit en na enkele weken vergroeit het met het tussenschot. De ductus Botalli sluit een paar dagen na de geboorte. Het bloedvat tussen de navelstrengader en de holle ader sluit na het afbinden van de navelstreng en de bloedvaten van de navelstreng verschrompelen binnen enkele dagen na de geboorte.

Spierwand linkerkamer dikker dan de spierwand van de rechterkamer, omdat vanuit de linkerkamer het bloed door het hele lichaam moet worden geduwd (grote bloedsomloop) en vanuit de rechterkamer alleen naar de longen (kleine bloedsomloop). Het volume is even groot in de linkerkamer als in de rechterkamer (evenveel bloed in linker- en rechterkamer).

Slagaders > zuurstofrijk                                              Longslagader > zuurstofarm
Aders > zuurstofarm                                                    Longader > zuurstofrijk

  • Natuurlijke pacemaker
  • Besturing hart door twee zenuwknopen > functie: opwekken van impulsen en zij bepalen hartslag (ritme).
  1. Sinusknoop, snellere hartslag + groter.
  2. AV-knoop, langzamere hartslag + kleiner.

Sinusknoop (bevindt zich in de rechterboezem)– via vezels stromen de impulsen over de wanden van de boezems -> zorgen ervoor dat de boezemwand samentrekt.
De bundels van de rechterboezem verzamelen zich in de AV-knoop > die weer verder stroomt door de bundel van His > de impulsen stromen in de wand van linker en de rechterkamer > verspreiding over de hele wand > waardoor de wand als een geheel samentrekt.

  • Hormoonstelsel en zenuwstelsel hebben wel invloed op de impulsfrequentie.
  • Bloeddrukregulatiecentrum in verlengde merg. (hersenen).
  • Adrenaline.

Zij laten de hartfrequentie stijgen als de bloeddruk te laag is en ze laten de hartfrequentie dalen als de bloeddruk te hoog is.

P: boezems samentrekken. Hartkleppen open,
halvemaanvormige kleppen dicht.
QRS: samentrekken van de kamers. Hartkleppen dicht,
halvemaanvormige kleppen open.
T: ontspanning. Hartkleppen open en de halvemaanvormige kleppen
dicht.

Hartcyclus:

1.Passieve vullingsfase

  • Rustfase van het gehele hart.
  • Boezem en kamer in diastole.
  • Hartkleppen geopend.
  • Slagaderkleppen (halvemaanvormige kleppen) gesloten.

2.Actieve vullingsfase

  • Boezemsystole.
  • Bloed wordt vanuit de boezem de kamer ingeduwd.

3.Ventrikel systolische fase

  • Boezemdiastole + kamersystole.
  • Hartkleppen gesloten.
  • Slagaderkleppen (halvemaanvormige kleppen) geopend.

Bloedvaten
Hoe verder van het hart, hoe lager de bloeddruk.

Aders en slagaders:

De slagaders en aders bestaan uit 3 lagen. De onderste laag bestaat uit endotheelcellen die worden omgeven door een basaal membraan. De tweede laag bestaat uit een laag glad spierweefsel en de bovenste laag bestaat uit bindweefsel.

Slagaders daarentegen hebben een dikkere spierlaag dan de aders hebben, maar de aders hebben dan weer een grotere diameter dan de slagaders. Ook hebben de aders kleppen en dat hebben de slagaders niet (behalve aorta halvemaanvormige kleppen).

Haarvaten:

Hebben alleen een endotheelcellen-laagje. Omringt door kringspieren en die zorgen ervoor welk orgaan welke hoeveelheid bloed krijgt. De haarvaten hebben de grootste oppervlakte. De stroomsnelheid is daar erg laag, omdat de haarvaten een groot oppervlak hebben en een lage druk. In de haarvaten vindt uitwisseling van opgeloste stoffen plaats.

  • Filtratie: het bloed wordt uit het haarvat geperst (door de endothele wand). Aan het begin van het haarvat is de filtratiedruk hoger dan aan het einde van het haarvat.
  • Colloïd-osmotische druk: als er een concentratieverschil tussen binnen en buiten het haarvat, zullen de opgeloste stoffen naar de plek gaan met de hoogte concentratie.
  • Resorptie: het opnemen van opgeloste stoffen (water) vanuit weefselvloeistof weer in het haarvat.

Haarvat:
Begin > filtratiedruk hoger dan de colloïd-osmotische druk > water met opgeloste stoffen (100%) stroomt uit het haarvat in het weefselvloeistof.
Midden > filtratiedruk is even hoog als de colloïd-osmotische druk > dus er stroomt evenveel bloed het haarvat uit als dat er weer terug inkomt.
Einde > filtratiedruk lager dan de colloïd-osmotische druk > weefselvloeistof (90%) wordt opgezogen terug in het haarvat.
Tussen het begin en het eind van het haarvat zijn de opgeloste stoffen langs andere cellen gegaan en zij hebben stoffen opgenomen die ze nodig hadden en afvalstoffen afgegeven aan het weefselvloeistof.
De overgebleven 10% blijft achter en wordt opgenomen door de lymfe en die brengen het uiteindelijk weer terug naar het bloed.
 

Filtratiedruk – colloïd-osmotische druk = + dan is de filtratiedruk hoger en is er sprake van filtratie.
Filtratiedruk – colloïd-osmotische druk = - dan is de osmotische druk hoger en is er sprake van resorptie.

Lymfestelsel:

De lymfe nemen weefselvloeistof op die niet door de haarvaten opgenomen worden.
De weefselvloeistof met opgeloste stoffen komt via kleine openingen in de lymfevaten. In de lymfevaten heeft de vloeistof lymfe (kleurloze vloeistof met dezelfde bestanddelen als weefselvloeistof). Rode bloedcellen en bloedplaatjes komen in lymfe niet voor en ook grote bloedeiwitten ontbreken. Het transport in lymfevaten gebeurt op dezelfde manier als in aders: door spierbewegingen van omringende spieren, kleppen zorgen voor eenrichtingsverkeer. Via steeds grote lymfevaten komt de lymfe in de ondersleutelbeenaders terug in de bloedsomloop. Onderweg stroomt de lymfe door lymfeknopen. Die bevatten grote hoeveelheden witte bloedcellen en spelen een belangrijke rol in het afweersysteem.

Systolische druk: de maximale druk die heerst in de kamer van het hart, maar ook in de slagader (bovendruk).
Diastolische druk: de minimale druk die heerst in de kamer van het hart, maar ook in de slagader (onderdruk).

Bloeddrukmeten:

Je krijgt een band om je bovenarm, omdat daar een slagader ligt. Die band wordt opgeblazen totdat de slagader volledig is dichtgeduwd (dit zorgt voor een hogere druk in die slagader). Langzaam loopt de band weer ‘leeg’, waardoor er steeds meer bloed door de slagader kan stromen.
De systolische druk ligt meestal rond de 120 en de diastolische druk ligt meestal rond de 70.

Bloeddruk: hartminuutvolume (de hoeveelheid bloed die per tijdseenheid het bloedvaten stelsel binnen stroomt in bijvoorbeeld ml/min) x perifere weerstand (de weerstand die de bloedvaten aan de bloedstroom bieden).
Perifere weerstand is afhankelijk van de viscositeit van het bloed en de lengte en diameter van de vaten) en de rekbaarheid van de wanden aorta en de vertakkingen hiervan, die de hoogte van de bloeddruk bepaalt.

Bloeddruk verhoogd door:

  • Lichamelijke inspanning/stress > effect op hartminuutvolume en de perifere weerstand.
  • Verminderde rekbaarheid van de slagaderwanden op latere leeftijd (bv door aderverkalking).
  • Gedeeltelijk verstopte bloedvaten (bv cholesterolafzetting).
  • Verstoorde nierfunctie.

Aderverkalking/cholesterolafzetting kan leiden tot het ontstaan van bloedstolsels

  • Trombose: afsluiting van bloedvat door een bloedstolsel (bv hartinfarct (kransslagader afgesloten door een bloedstolsel), herseninfarct (aanvoerend slagadertjes in de hersenen wordt afgesloten door een bloedstolsel) , longembolie (slagader in de longen wordt afgesloten door een bloedstolsel)).

Atherosclerose: een vernauwing en verstijving van bloedvaten. Het ontstaat door een te hoge concentratie aan cholesterol (bv door verkeerde voeding of door een (erfelijke) afwijking).

Cholesterol: is nodig voor het stabiliseren van celmembranen en als grondstof voor het maken van onder andere geslachtshormonen.

Vier mechanismen om bloed in de aders terug te laten stromen naar het bloed:

  1. Kleppen in aders > bloed kan alleen maar richting het hart stromen.
  2. De spierpomp > aders liggen tussen spieren. Als de spieren samentrekken worden ze korter en dikker, dan duwen ze de aderen dicht, waardoor het bloed richting het hart wordt geperst.
  3. De slagaderpomp > werkt op dezelfde manier als de spierpomp. Aders liggen meestal ook tussen slagaders. De slagaders worden dikker als de kamers samentrekken, waardoor de aders ook dicht worden geduwd, waardoor het bloed ook richting het hart wordt geperst.
  4. De adempomp > als je ademhaalt, ontstaat er een onderdruk in de longen > ook in het hartzakje en daardoor ook in de holle ader > de onderdruk in de holle ader zorgt ervoor dat het bloed door de ader wordt aangezogen richting het hart.

Stoffentransport

Transport van O2 en CO2.

verschuift de lijn naar links: O2 langer/sterker vast aan hemoglobine.

Verschuift de lijn naar rechts: O2 sneller los van hemoglobine.

Meer H+ (zuur), minder pH.
100% = 20 ml O2 per 100 ml.

  • Bloedplasma vervoert rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes plus opgeloste stoffen. Grote (eiwit) moleculen zijn hier bij colloïden aanwezig.
  • Rode bloedcellen bezitten het eiwit hemoglobine dat O2 bindt volgens het evenwicht: Hb + O2 >ß HbO2. De O2-binding is minder sterk bij een lage concentratie O2, een hogere concentratie CO2, een lagere pH en een hogere temperatuur van de omgeving. Hemoglobine raakt verzadigd met O2 in de longen en geeft de meeste O2 weer af in de weefsels. De grote hoeveelheid CO2 bij hard werkende weefsels verhoogt de O2-afgifte: het Bohr-effect.
  • Rode bloedcellen zetten een groot deel van de CO2 die in de weefsels vrijkomt om in H+ en HCO3-.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.