Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 9

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3826 woorden
  • 14 september 2002
  • 115 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
115 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
§ 9.2 Sensorisch Systeem Het zenuwstelsel kan op bepaalde omstandigheden inspelen wanneer het nauwkeurig hierover geïnformeerd wordt. Dit gebeurt door zintuigcellen. Die zijn gevoelig voor een bepaalde verandering. Buiten het lichaam: ruiken, warmte, licht zien, horen. Binnen het lichaam: stijve spieren, honger of dorst. Dit ben je je bewust. Niet bewust (homeostase van het inwendige milieu): osmotische waarde van het bloed, lichaamstemperatuur. Alle informatie die aan het zenuwstelsel wordt aangeboden vatten we samen onder de term sensoriek. Het sensorisch systeem is het stelsel dat zich bezig houdt met de ontvangst van de informatie en de vertaling ervan in een voor het zenuwstelsel bruikbare vorm. § 9.2.1 Indeling van Sensoren Een sensor/zintuigcel/receptor is een cel die gespecialiseerd is in het opvangen van prikkels en het omvormen ervan t.b.v. het zenuwstelsel. Je kunt deze op 2 manieren indelen, namelijk naar ligging en aard van de prikkel waar de gevoelig voor zijn: Indeling naar ligging: - Exterosensoren, aan de buitenkant, liggen in de zintuigen, oren ogen, neus, tong, huid. - Propriosensoren, zitten in spieren, pezen en gewrichten, evenwichtsorgaan, geven informatie over het bewegingsapparaat. - Interosensoren, in de wand van holle organen, bloedvaten, darmkanaal, longen, mondholte. Indeling naar prikkelsoort: - Chemosensoren, verandering van chemische samenstelling rondom de cellen, zuurstof, reukstoffen, op je tong, reukzintuig in je neus, in de aorta (koolstofdioxide in het bloed) - Mechanosensoren, verandering eigen celvorm, door druk, trillingen, bewegingen. Bijv tast en drukzintuigen, rekkingsensoren in spieren en pezen en bloeddruksensoren in aorta. - Thermosensoren, temperatuurveranderingen, warmte en koude sensoren in huid. - Elektromagnetischesensoren, gevoelig voor licht, komen alleen in je ogen voor. - Pijnsensoren, gevoelig voor (dreigende) beschadiging. In de huid, organen etc.
§ 9.2.2 Algemene werking van sensoren Zenuwstelsel is gevoelig voor elektrische stroompjes, dit zijn impulsen. Prikkel wordt omgezet in een impuls. Een prikkel wordt omgezet in een impuls als de drempelwaarde/prikkeldrempel van die zintuigcel wordt bereikt. Bij een toenemende (hardere) prikkel, meer impulsen (impulsfrequentie). Let op: de sterkte van de elektriciteit van de impuls neemt niet toen met toenemende prikkelsterkte! § 9.3 Zenuwweefsel Er zijn 2 type cellen te omschrijven: zenuwcellen (neuronen) en steuncellen (gliacellen) in een verhouding van 1:10. Zenuwcellen zijn voor impulsgeleiding, Gliacellen voor voeding, bescherming, en verhogen van de impulsgeleidingssnelheid. § 9.3.1 Bouw en functie van neuronen Als de prikkeldrempel van een receptor wordt bereikt, ontstaat er een impuls, die wordt overgedragen op een neuron. Deze impulsen worden vervoerd naar het centrale zenuwstelsel. Neuronen zijn gespecialiseerd in het opvangen en vervoeren van impulsen. Er zijn verschillende typen neuronen, maar de bouw in ongeveer hetzelfde; de bouw; Een neuron heeft een groot cellichaam, met veel korte celuitlopers. Dit noem je dendrieten (die impulsen naar het cellichaam toe geleiden). Er is één lange celuitloper die impulsen van het cellichaam weg vervoert naar een ander neuron, spier of klier. Deze noem je de axon (neuriet). Deze zijn vaak omhuld door een vetachige stof, de myelineschede. Dit heeft een isolerende functie. Deze schede wordt regelmatig onderbroken door insnoeringen, (insnoeringen van Ranvier). Het axon eindigt in kleine vertakkingen of verbredingen die de overdrachtsplaats vormen naar de volgende cel: dit is een andere neuron, kliercel of een spiercel. Zenuwuitlopers zijn éénrichtingsverkeer!!! Op grond van hun functie onderscheiden we drie typen neuronen: sensorische neuronen, motorische neuronen en schakelcellen: Sensorische neuronen: (sensibele neuronen) voeren de impulsen van de sensoren naar het centraal zenuwstelsel. Deze heeft één dendriet, die heel lang kan zijn; ook het axon kan lang zijn. Soms heeft de denriet een myelineschede. Verschil tussen axon en dendriet: de impulsrichting in de dendriet is van periferie (bijv. huid, ingewanden, spieren) naar cellichaam. Het axon stuurt de impulsen naar het C. zenuwstelsel (meestal ruggenmerg). Motorische neuronen: vervoeren impulsen van het C. zenuwstelsel naar de rest v/h lichaam. Zij verbinden het C. zenuwstelsel met de uitvoerders: spieren en klieren. Deze zenuwcellen hebben een groot cellichaam, meerdere korte dendrieten en één lange axon. (deze eindigt in verbreding of vertakking) Schakelneuronen: (schakelcellen) dragen impulsen over van de ene naar de andere zenuwcel. Dendrieten en axon meestal kort. De meeste neuronen in de ruggenmerg en hersenen zijn schakelcellen. § 9.3.2 Impulsgeleiding en impulsoverdracht Impuls ontstaan in zintuigcel, deze wordt overgedragen aan een sensorische zenuwceluitloper. Dan volgt impulsgeleiding. Langs het celmembraan wordt steeds een nieuw stroompje opgewekt, kettingreactie. Van de celuitloper naar het cellichaam. Dan verder via de axon. (100 m/s). Via het axon wordt de impuls overgedragen aan een volgend neuron (in het C zenuwstelsel). Deze impulsoverdracht vinden plaats op speciale contactplaatsen. Deze heet een synaps. Dit is een stukje celmembraan aan het uiteinde van een axon, een stukje celmembraan van het neuron waar de impuls naartoe moet en een kleine ruimte tussen de beide cellen, dit is de synaptische spleet. In de cryptoplasma aan het uiteinde van de axon bevinden zich synaptische blaasjes. Hierin zit een neurotransmitter. Dit is een chemische signaalstof. Als de impuls de synaps heeft bereikt stort de synaps zijn neurotransmitters in de spleet en veroorzaakt zo een nieuw stroompje bij de volgende cel. Er zijn verschillende soorten neurotransmitters, sommige wekken opnieuw een impuls op, anderen zijn remmend en stoppen de impuls. Elk zenuwcel produceert één soort neurotransmitter. De werking van een zenuwcel wordt verdeeld in drie fasen: impulsopvang, impulsgeleiding en impulsoverdracht. De drie functionele gedeelten van de zenuwcel zijn: 1. het receptief gedeelte, het opvangende gedeelte: de dendrieten en het cellichaam. 2. het conductief gedeelte, het geleiden gedeelte: het axon/neuriet
3. het transmissief gedeelte, het overdragende gedeelte: de synaps (zenuwcel naar zenuwcel) of het motorisch eindplaatje (zenuwcel naar spier- of kliercel) De impulsen worden altijd vanuit het axon overgedragen op de volgende cel, de receptor/sensor/ zintuigcel, nooit andersom! Bij een synaps éénrichtingsverkeer. Bij de impulsoverdracht fungeren de dendrieten als ontvangstinstallatie. De meeste zenuwcellen hebben op hun dendrieten en cellichamen honderden synapsen aangesloten, waardoor ze van alle kante impulsen ontvangen. Sommige synapsen werken stimulerend, anderen remmend. Met welke frequentie de impulsen worden verder geleid hangt af van de optel en aftreksom van alle tegelijkertijd doorgegeven impulsen. Zo kunnen impulsen worden versterkt of uitgedoofd etc.
§ 9. 4 Het zenuwstelsel Het centraal zenuwstelsel bestaat uit: het ruggenmerg (in benig omhulsel), hersenstam, kleine hersenen, tussenhersenen en grote hersenen. Deze delen omvaten hersencentra, zenuwcellichamen, zenuwceluitlopers, schakelcellen, motorische en sensorische zenuwcellen. Aan het zenuwstelsel worden ook eigenschappen toegekend als, zelfbewustzijn, stemmingen, emoties, driften, beheersing, en je persoonlijkheid, je “ik”. § 9.4.1 Indeling en bouw van het zenuwstelsel Het zenuwstelsel anatomisch verdeeld; - Het centrale zenuwstelsel; (zie §9.4) - Het perifere zenuwstelsel; Bestaat uit de zenuwen die de organen van het lichaam met hersenen en ruggenmerg verbinden. Ook kan het zenuwstelsel functioneel zijn ingedeeld, dan onderscheid je het animale en het autonome zenuwstelsel. - Animale zenuwstelsel: het reguleert de wisselwerking tussen het individu en de omgeving. Het speelt een hoofdrol in je gedrag. Het bestuurt de dwarsgestreepte skeletspieren; ze zijn de doelwitorganen. Het is betrokken bij bewuste handelingen i.v.m de gebeurtenissen om je heen. - Autonome zenuwstelsel: reguleert en coördineert de organen die te maken hebben met levensonderhoud van cellen, regelt de hartwerking, spijsvertering, uitscheiding etc. De doelwitweefsels zijn dan ook: gladde spieren, klieren en de hartspier. Het autonome zenuwstelsel werkt nauw samen met het endocriene stelsel. § 9.4.2 Grijze stof en witte stof
Axonen zijn gemyeliniseerd. Dendrieten en zenuwcellichamen niet. Tref je in het zenuwstelsel grijze stof aan, heb je voornamelijk te maken met denrieten en zenuwcellichamen. Is de zenuwstructuur wit, dan is het witte stof en gaat het om gemyeliniseerde zenuwceluitlopers. Functioneel is grijze stof te karakteriseren als schakelcentrum en de witte stof als geleidingsweg. Elke zenuwvezel is omgeven door een laagje myeline met daarom heen een bindweefsellaagje. Hier honderden van heb je een zenuwbundel, die omgeven wordt door een dikke bindweefselmantel. Meerdere zenuwbundels bij elkaar vormen de zenuw, die ook een bindweefseljasje heeft. De meeste zenuwen bevatten zowel sensorische als motorische axonen, ze worden gemengde zenuwen genoemd. Een baan: Een bundel gemyeliniseerde axonen, maar dan binnen het C. zenuwstelsel. Je onderscheid opstijgende banen (van beneden naar boven), deze hebben sensorische zenuwvezels en afdalende banen (boven naar beneden), deze hebben motorische zenuwvezels. Waar banen zijn is witte stof. Kern:Een kern is een ophoping van cellichamen en dendrieten met een gemeenschappelijke functie binnen het C. zenuwstelsel. Een kern is grijze stof. Zenuwknoop: Een zenuwknoop (ganglion) is eigenlijk ook een kern, maar dan buiten de hersenen. § 9.4.3 Centraal zenuwstelsel Bij het C. zenuwstelsel onderscheiden we de hersenen en ruggenmerg. De hersenen bestaan uit: de hersenstam, tussenhersenen, de kleine hersenen en de grote hersenen. De hersenstam gaat over in het ruggenmerg. In de hersenen liggen ventrikels, holten die gevuld zijn met hersenvocht. Het wervelkanaal in de wervelkolom staat in verbinding met de ventrikels en is dus ook gevuld met hersenvocht. 1. Ruggenmerg
Deze ligt in de wervelkolom. Het ruggenmerg, bestaande uit een grijze stof met daarom heen witte stof, verbind het perifere zenuwstelsel met de hersenen. De ruggenmerg strekt zich uit vanaf het achterhoofdsgat van de schedel tot de eerste/tweede lendenwervel. Tussen elke wervel ontspringen 4 bundels zenuwvezels. Aan de buikzijde motorische, aan de rugzijde sensorische zenuwvezels. Deze worden op korte afstand samengevoegd. Er zijn totaal 32 ruggenmergszenuwen. Aan de rugzijde vlak bij de plaats waar sensorische en motorische vezels samenkomen zie je een bobbel: deze wordt veroorzaakt door de cellichamen van de sensorische zenuwcellen, die daar een ruggenmergszenuwknoop (spinaal ganglion) vormen. Daar zijn er dus ook 32 van. De kern van het ruggenmerg wordt gevormd door een vlindervormige structuur. Dit is grijze stof die bestaat uit vele cellichamen van de motorische zenuwcellen en van de schakelcellen. Hier midden in bevindt zich het centrale kanaal, gevuld met hersenvocht. Rondom de vlinderfiguur bevindt zich de witte stof met hoofdzakelijk gemyeliniseerde axonen. Deze vormen opstijgende en afdalende banen. 2. Hersenstam
In het achterhoofdsgat gaat het ruggenmerg over in de hersenstam. De hersenstam, bestaande uit het verlengde merg, de brug van Varol (ook wel pons genoemd) en de middenhersenen, bevat een aantal belangrijke zenuwcentra en schakelcentra. Het verlengde merg ziet er hetzelfde uit als het ruggenmerg: een grijze vlinderfiguur (schakelcellen) en daaromheen witte stof (banen). Deze bestaan uit opstijgende en afdalende banen en ook uit 2 dikke banen met alleen maar motorische zenuwvezels. Dit zijn de piramidebanen, die elkaar kruisen op de overgang van het verlengde merg en het ruggenmerg. Deze heet de piramidekruising. Deze piramide banen lopen naar de bijbehorende motorische cellen (piramidecellen) in de grote hersenen. Er ontspringen 12 paar hersenzenuwen aan het verlengde merg. In de grijze stof in het verlengde merg zitten een paar belangrijke regelcentra, die belangrijk zijn voor allerlei autonome processen in het lichaam; bijv. het hartregulatiecentrum, het ademcentrum en het temperatuurregulatiecentrum. In de grijze stof zitten ook olijfkernen (verdikkingen tussen de uittredende hersenzenuwen) Dit zijn schakelcentra voor informatie over het evenwicht. Deze kan op verschillende manieren verspreid worden: grote hersenen (bewustwording), kleine hersenen (coördinatie tussen balans en beweging) en de hersenstam (reflexen). De pons (brug van Varol) is ook een schakelcentrum. Dat is te zien aan de dwarse streping van links naar rechts (zenuwbanen die naar beide helften van de kleine hersenen gaan). Ook de middenhersenen, een deel van de hersenstam, doet dienst als schakelcentrum tussen ruggenmerg en bepaalde delen van hersenen. 3. Kleine hersenen

De kleine hersenen bewerkstelligen de fijne motoriek van het lichaam. Ze liggen boven en achter de hersenstam. Hij bestaat uit 2 helften en is betrokken bij regulatie en coördinatie v/h lichaam; houding, beweging en motoriek. De grijze stof ligt aan de buitenkant (schors) de witte stof in het centrum (merg). Het schorsoppervlak is sterk geplooid voor meer ruimte. Hij staat in verbinding met de grote hersenen, de hersenstam en ruggenmerg. De grote hersenen geven een bewuste opdracht (bijv. beweging), als deze begint, nemen de kleine hersenen dit over. Voortdurend komt er informatie terug; dat gebeurt via het verlengde merg en de hersenstam (o.a. de olijfkernen). 4. Tussenhersenen
De tussenhersenen bevinden zich tussen de hersenstam en de grote hersenen. De tussenhersenen zijn belangrijk wegens twee zenuwcentra: de thalamus en de hypothalamus. Thalamus: werkt regulerend op de mate van geconcentreerdheid bij een bepaalde bezigheid; geeft informatie voorrang of juist niet. Het regelt de inkomende informatie, want er komt heel veel binnen. (info uit de huid, zintuigen, etc.) Hypothalamus: bestaat uit regelcentra; bloeddrukcentrum, temperatuurcentrum, dorstcentrum, hongercentrum. Ook beïnvloed de Hypothalamus de werking van de hypofyse, een hormoonklier die er aan vast zit. 5. Grote hersenen
De grote hersenen omvatten de primaire en secundaire sensorische centra, die bewustwording van inwendige en uitwendige prikkels mogelijk maken. Ze omvatten tevens primaire en secundaire motorische centra waardoor we bewust kunnen reageren en handelen. Speciale functies zoals; denken, bewustzijn, creativiteit, geheugen, intelligentie en persoonlijkheid. De G. hersenen bestaan uit 2 symmetrische helften, de hemisferen. De binnenkant van de G. hersenen zijn gevuld met witte stof (merg) en op de buitenkant ligt grijze stof (schors). De buitenkant is sterk geplooid. Totaal oppervlak: 2500 cm2; dit zijn c.a. tien miljard zenuwcellen. Het merg, de witte stof, bestaat uit talloze banen, die in 3 groepen worden verdeeld: de associatiebanen, de commissuren, en de opstijgende en afdalende banen. Associatiebanen: verbindingen binnen een hemisfeer; ze verbinden verschillende schorsgebieden van één hersenhelft met elkaar. Commissuren: de banen tussen de beide hemisferen. De hersenbalk is goed zichtbaar, dit is ook een commissuur. Opstijgende en afdalende banen: verbinden de G. hersenen met lager gelegen delen van het Zenuwstelsel. Dit gebeurt via de opstijgende (sensorische) en afdalende (motorische) banen. Een belangrijke groep afdalende banen zijn de eerder bespoken piramidebanen, waarvan het merendeel in het verlengde merg elkaar kruist. Bij figuur 9.15 (bladzijde 182) Er zijn in de (links naar rechts) doorsnee meer dingen te zien; ventrikels (holten met hersenvocht), concentraties met grijze stof (kernen, met een specifieke schakelfunctie: de staartkernen aan weerszijden van de zijventrikels en daaronder de lensvormige kernen) Van bepaalde hersenschors is een functie bepaald, een afgegrensd schorsgedeelte met een bekende functie wordt schorsgebied of schorsveld genoemd. Zo onderscheid je schorsgebied waar zich de zintuigcentra (sensorische centra) bevinden. Elk type zintuig heeft een eigen primair zintuigcentrum in de schors, daar komen de impulsen aan. Bijvoorbeeld: primair gezichtscentrum, primair gehoorscentrum en een primair gevoelscentrum. § 9.4.3 Vervolg op het centrale zenuwstelsel Vlakbij de primaire zintuigcentra zitten de secundaire zintuigcentra. Met de Sec. zintuigcentra ben je in staat betekenis te hechten aan de binnenkomende gewaarwordingen. Hier wordt een interpretatie gemaakt en informatie opgeslagen (geheugen). Er zijn ook primaire en secundaire motorische centra. Deze hebben te maken met bewuste bewegingen. Hier worden impulsen gezonden naar skeletspieren. De rechter helft stuurt naar de linkerhelft en de linker naar de rechter. De linkerhersenhelft is vaak dominant (rechtshandigheid) 1. De primaire motorische schorscentra geven opdracht voor bewegingen en bewegingspatronen (bewust of onbewust). Vooral de hand (duim) en de tong hebben grote gebieden. 2. De zenuwcellen in de secundaire motorische schorscentra sturen impulsen voor gecompliceerde bewegingen. Deze zijn vaak aangeleerd en makkelijk te verleren. (piano spelen, typen) § 9.4.4 Geheugen Er zijn drie geheugentypen: het ultra-kortetermijngeheugen, het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen. Ultra-kortetermijngeheugen: betreft alleen maar de veranderingen die impulsen in de zenuwcellen teweegbrengen. Een soort elektrische opslag met een geringe capaciteit. Hier worden impulsen gefilterd zodat de hersenen dan niet met informatie overspoeld worden. Kortetermijngeheugen: stelt je in staat om activiteiten te verrichten zonder dat deze permanent moeten worden opgeslagen. Deze vorm van opslag duurt een half uur en vindt plaats in de vorm van een veranderde RNA- activiteit in het cytoplasma van de zenuwcellen. Elektrische informatie wordt dus omgezet in chemische informatie. Langetermijngeheugen: Door levenslange veranderingen in celactiviteit blijft de informatie bewaard. De veranderde RNA- activiteit resulteert moegelijk in de aanmaak van speciale eiwitten (geheugen-eiwitten) en ook in een veranderde prikkelbaarheid van de zenuwcel zelf. § 9.4.5 Slapen en dromen Door slaap herstelt het zenuwstelsel van inspanningen: tijdens slaap wisselt rustige slaap de REM- slaap af. Het herstellen houdt voornamelijk in: synaptische blaasjes aanvullen, weefsels rusten uit van de inspanningen. Je hebt 2 soorten slaap; rustige slaap (droomloos) en droomslaap, ook wel REM-slaap genoemd (rapid eye movements). De droomslaap kenmerkt zich door: spierslapte, onregelmatige hartslag, onregelmatige ademhaling en visuele voorstellingen en spiersamentrekkingen (vooral de spieren en het gezicht). Als je uit een diepe rustige slaap wordt wakker gemaakt kan je gaan slaapwandelen. § 9. 5 Functies van het zenuwstelsel - Regeling van de homeostase van inwendige weefsels en organen: ze worden in hun activiteit geremd of gestimuleerd, waarneer omstandigheden hiertoe aanleiding geven. - Coördinatie van de activiteiten van weefsels en organen: wanneer meerdere organen tegelijk werken moeten ze goed op elkaar afgestemd zijn. - Coördinatie van de contacten met de buitenwereld: bewust worden van omstandigheden en daarop reageren, dit is noodzakelijk om jezelf te kunnen handhaven. - Coördinatie van psychische functies: bewustzijn, leren en herinneren, stemmingen en emoties, driften, dromen, denken, beheersing, creativiteit en muzikaliteit.
§ 9.5.1 Regeling van de homeostase Het autonome zenuwstelsel regelt de werking en de coördinatie tussen de inwendige organen. Er worden buiten de wil en het bewustzijn 5 inwendige stelsel ingedeeld. Deze staan in teken van de handhaving van de homeostase van het inwendige milieu; De vijf stelsels zijn; het circulatiestelsel (har, bloed, bloedvaten en lymfevaten), het spijsverteringsstelsel (maagdarmkanaal, spijsverteringsklieren), het uitscheidingsstelsel (lever, nier, urinewegen), het ademhalingsstelsel (luchtwegen en longen) en de huid. Het zenuwstelsel bestaat uit 2 delen die een tegengestelde (antagonistische) werking hebben. Dit zijn het parasympathische en het orthosympathische deel. Dit is nodig om een goed afstemming tussen de organen te krijgen. - Het orthosympathische zenuwstelsel is actief wanner je zelf ook actief bent. Het stimuleert de hartactiviteit, de ademhaling, verhoogt de bloedsuikerspiegel en de spanning in skeletspieren. Ook remt het de spijsverteringsorganen af. - Het parasympathische zenuwstelsel is actief wanneer je zelf passief bent, bijv. na het eten. Dit deel stimuleert de spijsvertering, verlaagt de bloedsuikerspiegel, remt de hart- en ademhalingsactiviteiten enzovoort. Elk doelwitorgaan krijgt dus zowel orthosympathische als parasympathische impulsen. Dit noemt men dubbele innervatie. Dus het autonome zenuwstelsel bestuurd de organen wen weefsels die de homeostase bewaken. Bij figuur 9.20 (bladzijde 188) Het autonoom zenuwstelsel bestaat uit een aantal zenuwknopen met veel zenuwen die verbonden zijn met de organen en in contact staan met het ruggenmerg en hersenen. De para- en orthosympathische zenuwvezels lopen een kort stukje mee met de bijbehorende ruggenmergszenuw. Het orthosympathische zenuwstelsel bestaat uit een rij zenuwknopen, die naast de wervelkolom ligt. Deze rij wordt de grensstreng genoemd. Ook liggen er orthosympathische zenuwknopen in de buik. Het parasympathische zenuwstelsel wordt gevormd door enkele zenuwknopen in de hersenstam (met name in het verlengde merg) en in de onderste ruggenmerg, alsmede door de zenuwen die het centrale deel met de organen verbinden. § 9.5.2 Regelkringen De regulering van de vele factoren die de homeostase beïnvloeden verloopt altijd volgens het principe van de regelkring. Deze kenmerkt zich door een aantal opeenvolgende stappen: - Zintuigcellen (sensoren/receptoren) vangen een verandering in het interne of externe milieu op en vertalen deze in impulsen voor het centrale zenuwstelsel - In het centrale zenuwstelsel wordt de verandering vergeleken met de interne norm, dat is de normaal waarde voor die factor; - Een verschil met de interne norm kan leiden tot het uitzenden van signaaltjes naar de effectoren (uitvoerders: spier of een klier), die daarop kan reageren; - De reactie kan leiden tot de opheffing of vermindering van het verschil tussen de registratie en de interne norm of er kan een andere regelkring geactiveerd worden waardoor een nieuw evenwicht ontstaat; - De zintuigcellen signaleren de nieuw waarde en koppelen deze informatie terug naar het centraal zenuwstelsel; - Het centrale zenuwstelsel vergelijkt opnieuw en kan de nieuwe situatie corrigeren, etc. Besturing van de inwendige functies gebeurt altijd via een regelkring, waarbij terugkoppeling een onmisbare schakel is. Het centraal zenuwstelsel krijgt na een door hem bevolen handeling een terugmelding terug. Zodat hij deze beweging kan corrigeren. Een kenmerk van een regelkring is dus de terugkoppeling. Bij evenwichtsverstoringen of correcties in je lichaam is sprake van een regelkring en dus van een terugkoppeling, zo worden alle interne evenwichten in je lichaam in stand gehouden. De regeling van lichaamsprocessen is gevoelig voor stemmingen en emoties. § 9.5.3 Lichaamsbewegingen Het animale zenuwstelsel bestuurt onze bewuste bewegingen. Skeletspieren worden bestuurd door motorische zenuwcellen van het animale zenuwstelsel. Het bewegingsapparaat bestaat uit: booten en gewrichten en spieren en zenuwen. Met het bewegingsapparaat bewerkstellig je: je houding, je beweging, je voortbewegingen, je gebaren en je vermogen om gereedschappen te hanteren. Het skelet (bladzijde 191) De functies van het skelet zijn; steun, inwendige stevigheid, beweging, bescherming. bescherming van inwendige organen en aanmaak van rode bloedcellen in bepaalde botdelen met rood beenmerg. Het skelet bestaat uit meer dan 200 botten. Deze zijn door gewrichten met elkaar verbonden (gewricht = een meestal goed beweeglijke verbinding tussen twee aan elkaar grenzende botstukken). Als 2 botten aan zodanig aan elkaar aangepast zijn zodat deze op of in elkaar passen, noem je dit een gewrichtskogel en een gewrichtskom. Spieren zijn d.m.v. pezen aan de botten bevestigd. Ze maken bewegingen tussen 2 bijbehorende botten mogelijk. Gewrichtsbanden houden de botstukken op z´n plaats. De skeletspieren (bladzijde 193) Skeletspieren zijn dwarsgestreepte spieren; ze zijn de doelwitorganen van het animale zenuwstelsel. Je hebt meer dan 600 dwarsgestreepte spieren. Het merendeel zit vast aan het skelet m.u.v. de aangezichtsspieren, de middenrifspieren, kringspieren, tongspieren en oogspieren. Dwarsgestreepte spieren hebben een aantal functies: - laten het lichaam bewegen - handhaven je lichaamshouding - is een beschermende wand (bijv. de buikwand; de buikholte en de wang de mondholte) - produceren warmte (door hun hoge stofwisselingsniveau, door bijv. rillen en klappertanden) Een dwarsgestreepte spier bestaat uit spierbundels, elk omgeven door een bindweefselvlies. Elke spierbundel bestaat uit een grote hoeveelheid spiervezels. Samentrekken kost veel energie, dus spieren zijn sterk doorbloed. Spierbewegingen
Elke spiervezel wordt door een bepaalde motorisch neuron bestuurd. Spiervezels en bijbehorende neuron wordt motorische eenheid genoemd. Bij een simpele beweging zijn betrokken: twee botten, gewricht, spieren, twee pezen en de motorische zenuw die het commando geeft. Vaak worden er meerdere spieren bij een beweging betrokken: deze spieren veroorzaken een zelfde beweging: deze spieren werken synergistisch: ze versterken elkaar in hun werking. Spieren die een tegengestelde werking hebben noem je antagonisten. § 9.5.4 Reflexen Een reflex is een spontane activiteit van een orgaan als gevolg van een prikkel. Het is een automatische motorische reactie op een sensorische impuls. Een reflex gaat snel omdat hij niet eerst naar de hersenen gaat. De impulsen worden namelijk in het ruggenmerg of verlengde merg meteen overgeschakeld op motorische zenuwcellen. Veel impulsen worden wij ons niet bewust, omdat ze onderdeel zijn van reflexen van het autonome zenuwstelsel. Veel reflexen merken wij niet zoals; hartspier en klieren (speekselklieren), glad spierweefsel (maagportierreflex en pupilreflex). Andere reflexen zijn wij ons wel bewust: de dwarsgestreepte spieren zijn hier bij betrokken, je kan er soms invloed op uit oefenen. Een voorbeeld is een terugtrekreflex, je kunt hem onderdrukken als je hem verwacht. Reflexboog
Reflexen verlopen via een reflexboog. Reflexen maken snelle reacties van (delen van) het lichaam mogelijk, om beschadiging te voorkomen en om onze houding te handhaven. Een reflexboog is de weg die een impuls aflegt van de prikkeling tot de plaats van handelen (spier of kliercel). Achtereenvolgens komt het er zo uit te zien: zintuigcel – sensorische zenuwcel – schakelcel (len) in ruggenmerg of hersenstam – motorische zenuwcel – spier- of kliercel. Reflexen waarbij de ledematen betrokken zijn verlopen via ruggenmergzenuwen, het zijn ruggenmergreflexen. Ook de ontlastingsreflex en de urinelozingsreflex verlopen via het ruggenmerg. Er zijn ook hersenstamreflexen, aangezien de hersenzenuwen ontspringen aan het verlengde merg. Hersenstamreflexen betreffende reflexen van hoofd en nek: speekselreflex, pupilreflex, slikreflex, ooglidslagreflex, niesreflex, enzovoort.

REACTIES

E.

E.

Hey Jelle! Ik ben je echt ontzettend dankbaar! Zat zwaar in de stress, het lukte maar niet om een samenvatting te maken voor biologie! Je bent mijn redder in nood!!! Thanks a lot! Groetjes Eline

20 jaar geleden

S.

S.

Welk leerjaar is dit 4vwo/4havo?

11 jaar geleden

S.

S.

Oh ik zie het al :$

11 jaar geleden

W.

W.

Snap niet waarom deze samenvatting maar een 6,7 waard is. Hij is compleet, duidelijk en overzichtelijk. Bedankt!

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.